De uitgiften en de
maten van de beemden in Veghel
Martien van Asseldonk 7 juli 2015
De uitgiften
Beemden zijn gronden die
gebruikt werden voor de productie van hooi. Er kwamen in Veghel twee
typen beemden voor:
·
De
particuliere beemden: deze waren van bepaalde personen
·
De
rijdende beemden: deze waren van een kleine groep mensen. Een rijdende
beemd was in een aantal gelijke delen verdeeld. De gebruikers schoven
elk jaar door naar een volgend deel. Op die manier profiteerde iedereen
evenveel van de beemd, ondanks dat sommige delen meer hooi
opbrachten dan andere delen. Aanvankelijk, toen er
nog niet zoveel mensen woonden in Veghel, zullen de boeren de beemden
gemeenschappelijk gebruikt hebben om er hooi uit te halen, zoals ze ook
de bossen en heidevelden gemeenschappelijk gebruikten voor verschillende
doeleinden. Het is ook
mogelijk dat sommige boeren bepaalde beemden als particulier eigendom
claimden. Bijvoorbeeld vanwege langdurig alleengebruik, of omdat ze
moeite hadden gedaan om de hooiproductie te verhogen, bijvoorbeeld door
het graven van sloten of het verwijderen van struiken. Rond 1190, op het moment
dat de grondcijnzen op nieuwe erven ingevoerd werden, blijken nagenoeg
alle beemden al verkaveld en particulier eigendom. Op het achterste
Dorshout lag een grote beemd, 'het Eerder Woud' genaamd, die pas in
1190-1340 verkaveld werd. We kunnen ons in eerste
instantie een beeld vormen van het tijdvak waarin de beemden verkaveld
en uitgegeven zijn, door te veronderstellen dat de uitgiften ongeveer
gelijke tred hielden met de bevolkingsgroei. We hebben het aantal huizen
in Veghel in de middeleeuwen benaderd. Voor de periode rond
1050 vonden we in Veghel 15 afgezonderd gelegen kleinere hoeven plus nog
een oud domein op de Boekt, waarvan we niet goed weten hoeveel horigen
er woonden. Gezien opgravingen in 1982 en 2010 waren dat er minimaal 3.
Voor de situatie in 1190 tellen we de huizen uit 1310 die stonden op
percelen die rond 1190 al in particuliere handen waren. Er zullen in de
periode 1190-1310 wel een paar huizen verdwenen en bijgekomen zijn, maar
het is een goede benadering. Ook voor 1190 kennen we het aantal huizen
op het domein niet. Het aantal huizen in 1310 kennen we vanwege de
omslag van de ballingcijnzen. Het domein is dan al uiteengevallen.
Tabel 7.3. Het benaderde aantal huizen (in 1050 en 1190 zonder het
domein) Een bescheiden
bevolkingsgroei van iets meer dan 1 % per jaar voldoet om het aantal
huizen toe te laten nemen van ongeveer 15 in 1050 naar ongeveer 69 in
1190 en verder naar 143 in 1310. De explosie van gronduitgiften in
Veghel na rond 1050 kan dus het gevolg zijn geweest van de groei van de
plaatselijke bevolking. Daar kunnen verschillende factoren aan
bijgedragen hebben, zoals het geboortecijfer, het sterftecijfer,
immigratie en emigratie. De tabel suggereert dat er voor 1050 nog maar
weinig beemden in particuliere handen waren.
Met het toenemen van de
bevolking nam de druk op de beemden toe en werden er steeds meer
verkaveld en uitgegeven aan individuele en kleine groepen boeren. Nu is
het van belang om te weten dat rond 1050 een begin was gemaakt met het
landmeten. We zien daar inderdaad veel sporen van bij de verkaveling van
de beemden. Het gaat dan om evenwijdige lijnen, lange rechte lijnen en
rechte hoeken. Deels kunnen die lijnen ook later ontstaan zijn bij de
latere verdeling van een beemd, maar in de bronnen ontbreken dergelijke
verdelingen tot in de achttiende eeuw. Daarvóór gaf men er de voorkeur
aan om gebruiksrechten te delen, zonder de beemd in het veld te
verkavelen.
De conclusie is dat de beemden
in het Aadal in Veghel voornamelijk in de periode 1050-1190 verkaveld en
uitgegeven zijn. Het is niet uit te sluiten dat er hoogte van de Leest,
Havelt en Ham, waar we wat minder rechte lijnen vinden en ook sporen van
vroegmiddeleeuwse bewoning,
al vóór 1050 een beperkt areaal van de beemden particulier bezit was.
De aanduidingen van de grootte
van beemden We onderzochten hoe de
aanduidingen van de grootte van de Veghelse beemden tussen 1529 en 1565.
De aanduidingen zijn samengevat in de volgende tabel.
Tabel. Aantal vermeldingen in
1529-1565 Voor de interpretatie
van deze getallen gaan we er vanuit dat omschrijvingen van de grootte
van beemden bestendig waren. Ze werden overgenomen van oudere akten en
zaten in de koppen van de boeren. We vonden wel enkele voorbelden van
een verdeling van een beemd, waarbij een nieuw soort oppervlakte-eenheid
werd geïntroduceerd, maar dat waren zeldzame gebeurtenissen Beemden kwamen niet
alleen maar voor langs de Aa. Ook langs sommige beken en in sommige
gebieden in de wildernis kwamen gebieden die geschikt waren voor gebruik
als hooiland voor. In
Veghel was dat vooral langs de Beekgraaf, in het gebied tussen de kom
van Veghel en Mariaheide en op Zondveld - Jekschot.
De invoering van de bunder Volgens de huidige
inzichten was het oude systeem voor oppervlaktematen afgeleid van de
inhoudsmaten voor graan:
Tabel. Het stelsel voor de droge inhoudsmaten en de oppervlaktematen te
Veghel. In dit systeem waren de
droge inhoudsmaten wel nauw nauwkeurig, maar de oppervlaktematen niet.
De ene boer zaaide met gullere hand dan de ander, en sommige gronden
hadden mogelijk een wat intensievere bezaaiing nodig.
In de elfde eeuw werden de bunder en vierkante roeden ongevoerd
(1 bunder = 400 vierkante roeden) en gekoppeld aan het oude maatsysteem.
Dat hing samen met de sterke toename in gronduitgiften in de elfde en
twaalfde eeuw.
Het gebruik van de bunder voor
de beemden in Veghel Die grootte van de
elders gelegen beemden werd alleen maar aangeduid met bunders. Het
gebied tussen de kom en Mariaheide werd tussen 1050 en 1190 (99
vermeldingen van bunder), waarschijnlijk grotendeels in de twaalfde
eeuw, verkaveld en uitgegeven. Op Zondveld - Jekschot vinden we 5
vermeldingen van de bunder voor beemden die kort voor 1311 uitgegeven
waren. Langs de Aa vonden we 8 bunder vermeldingen, waarvan er 5
betrekking hadden op de beemd op het Achterste Dorhout die tussen 1190
en 1340 verkaveld werd. Conclusies:
·
de
bunder het was de gebruikelijke aanduiding voor de grootte van hooiland
dat niet naast de Aa lag.
·
Voor
de beemden naast de Aa werd de bunder pas na 1190 gebruikt. Dat was toen
noodzakelijk omdat vanaf 1190 de hoogte van de verschuldigde cijns
afgeleid was van het oppervlakte in bunders. De bunder wordt verder
gebruikt voor regelmatige strookvormige verkavelingen. Voor het
akkerland was de een bunder onderverdeeld in 8 lopensaet en 1 lopensaet
was weer onderverdeeld in 50 vierkante roeden. Het is opvallend dat er
wel kleinere beemden dan een bunder voorkwamen, maar dat men dan
bijvoorbeeld altijd '3/4 deel van een bunder' schreef en nooit '6
lopensaet'. De reden is dat de lopensaet in oorspronkelijk de
hoeveelheid land was dat men met een vat ('lopen') kan bezaaien. In de
elfde eeuw was die 'boerenmaat' gekoppeld aan de maten van de landmeters
en in Veghel gelijkgesteld aan 50 vierkante roeden. Desalniettemin werd
de lopensaet in pakweg de dertiende eeuw nog steeds geassocieerd met
zaailand en niet met beemden. Kennelijk voelde het nog steeds verkeerd
aan, om die maat voor beemden te gebruiken, hoewel daar technisch niks
mis mee geweest zou zijn. Ook nadat men in Veghel
kort voor 1657 vanwege het invoeren van de verponding (een belasting)
alle beemden opgemeten had in lopensaet en vierkante roeden, bleef men
voor de beemden de oude 'boerenmaten' tot in het begin van de
negentiende eeuw gewoon gebruiken.
De dagmaat De 47 vermeldingen in
Veghel van de dagmaat hebben allemaal betrekking op beemden langs de Aa.
De oudst gevonden vermelding van de dagmaat in Veghel dateert uit 1538.
In Bakel wordt in 1490 een 'beemd geheiten dachmaet' vermeld. Onder de Veghelse
vermeldingen vonden we twee keer een 'grote dagmaat' en een keer een
'kleine dagmaat'. Ik denk
niet dat er drie verschillende dagmaten gebruikt werden. Een grote
dagmaat zal begrepen moeten worden als 'ruim een dagmaat', en de kleine
dagmaat als 'amper een dagmaat'. Dat wijst er op dat de dagmaat geen
nauwkeurige maat was, maar eerder een benadering. Dat blijkt ook uit de
grootte aanduidingen, dat is meestal een heel aantal dagmaten (39 x), en
soms een 1/2 dagmaat (5 x), 1/4 dagmaat (2 x) en 1/8 dagmaat (1 x). Dat het een 'boerenmaat'
was blijkt ook uit twee keer het synoniem 'dag meyens' voorkomt. Het was
de hoeveelheid hooi die men in een dag kon maaien. Ook vermeldingen
als: 'dit 1/8 deel in de onverdeelde beemd is omtrent een dagmaat
groot', wijzen er op dat de dagmaat in Veghel tussen 1529 en 1565 geen
precieze oppervlaktemaat was, maar een boerenmaat.
Het is daarom opmerkelijk dat
in een bijlage van de zestiende-eeuwse Bossche kroniek van Cuperinus
vermeldt wordt:
Een buenre lants maect vier
dachmaet; een dachmaet maect vier vierdel; een vierdel maect
vyffentwentich roeyen; een roey maect vyffentwentich voet Lovens.
Hier wordt een dagmaat vermeld
die afgeleid was van de Leuvense voet, en gelijk was aan eenvierde
bunder. Kennelijk was de dagmaat in Leuven in of al voor de zestiende
eeuw gekoppeld aan de nauwkeurige maten van de landmeters, maar was dat
in Veghel niet het geval.
Overigens moet er nog eens goed naar
oorsprong en evolutie van de dagmaat en morgen gekeken worden. Een
dagmaat is 100 vierkante lange roeden, maar een morgen is 300 vierkante
lange roeden, terwijl de morgen een korter dagdeel is. Het Woordenboek
der Nederlandsche Taal
schrijft zelfs: Dagmaat:
'het in een dag gemaaide' en vervolgens: 'zooveel land als iemand in een
dag kan maaien, te weten een halve morgen'. Dan zou een morgen gelijk
zijn aan 2 dagen!
De voeder hooi Ook de 20 vermeldingen
in Veghel tussen 1529 en 1565 van de voeder hooi hebben allemaal
betrekking op de beemden langs de Aa. Daaronder zitten
vermeldingen als: ‘enen Aabempt
daer men gemeynlyc wint ten yersten
meyen drie voeyer hoeijmaets’. Hieruit blijkt dat men beemden
soms vaker dan een keer maaiden, maar dat men bij de oppervlakte-eenheid
uitging van de opbrengst van de eerste keer maaien. Uit de vermelding in
1556 van: 'Noch
sal elck van hare kynderen binnen Vechel woenachtich hebbende peerden
ende wagen Hanricken henre
moeder voirscreven jairlycx halen opten Peel een voeyer peeltorfs ende
desen voirscreven torff ende rys sal Hanricx voirscreven moegen leggen
inder schueren aen die Straet’,
blijkt dat de 'voeder' niets te maken heeft met 'voeren' (eten geven)
maar is verwant aan het woord 'vervoeren' (transporteren). Het
was een 'vracht', ofwel de hoeveelheid hooi die men in een keer kon
vervoeren.
De oudst gevonden vermelding van de
voeder in veghel dateert uit 1312. Het hertogelijk leengoed Perlaer (de
latere Baecxhoeve) in Veghel wordt in dat jaar omschreven als:
‘alsoe vele lands daer men IX
mudde ghersten op saien mach, beemde daer men XXIIII voeder hoeys op
maien mach'. De voeder hooi was wijdverbreid en kwam ook voor in
het land van Breda. De voeder hooi wordt al in 839 genoemd bij de
beschrijving van de bezittingen van de St. Pieters abdij te Gent.
Het was zoveel hooiland als nodig
was om één wagenlading hooi te produceren, waarbij gedacht moet worden
aan de middeleeuwse vierwielige hooiwagen. In een Veghelse verklaring
uit 1560 komen passages voor als:
'te
laeden het hoey opten wagen', 'toen dat een voerder hoys geladen was
ende dat ander voeder waert vast geladen', 'het hoey van den wagen
stoeten'.
Ook deze maat is in Veghel altijd
een 'boerenmaat' gebleven en is nooit gekoppeld geweest aan de maten van
de landmeters. In de loop van de zeventiende eeuw werd de aanduiding
'voeder' vervangen door 'kar'. Omdat de voeder en de
dagmaat allebei boerenmaten waren, mogen we ons afvragen of er een
verband tussen bestond, in de zin dat er een X aantal voeders in een
dagmaat gingen. Waarschijnlijk was dat niet het geval, omdat:
·
we
geen aanduidingen aantroffen als: groot X dagmaat plus Y voeders
·
we
bij verdelingen nooit een overgang van hoeveelheden dagmaten naar
hoeveelheden voeders aantroffen
·
er
ook grotere hoeveelheden voeders vermeld worden (7, 12, 23). Als er
bijvoorbeeld 6 voeders in een dagmaat gegaan zouden hebben, dan ligt het
voor de hand dat men voor die grotere hoeveelheden de dagmaat gebruikt
zou hebben.
·
Andersom vonden we ook halve, kwart en eenachtste dagmaten. Als een
dagmaat verdeeld was in voeders dan is de kans op het vermelden van die
kleinere delen van een dagmaat minder groot
·
tot
slot zij er op gewezen dat de voeder en de dagmaat een wezenlijk ander
karakter hadden. Het een ging over het aantal wagens hooi en de tweede
aanduiding wat men op een dag ongeveer kon maaien, waarbij men ook
gebruik maakte van toevoegingen 'groot' en 'klein' (te interpreteren als
'ruim' en 'amper').
Het gezwaai We vonden in Veghel in
de periode 1529-1565 één vermelding van een beemd
groot is omtrent vier
'geswaeyen'. Deze beemd lag ten westen van de Aa net ten noordwesten van
de Baecxhoeve.
Buiks trof deze maat in
West-Brabant vooral in Zundert en Rijsbergen aan. De naam wordt daar
aangeduid als 'swat' (1448) en 'swaeyen' (1535). Buiks schrijft:
'Waarschijnlijk echter moeten we zwad slechts opvatten in de betekenis
van "het in één werkgang afgemaaide hooigras" en is de oppervlakte van
zo'n zwad dus afhankelijk van de lengte van de beemd'.
Afbeelding. De ligging van de
beemden langs de Aa waarvan de grootte is aangeduid met bunders, voeders
en dagmaten.
Conclusie Vanaf rond 1050 tot 1190
worden er in Veghel veel beemden verkaveld, zowel langs de Aa als
elders. Waarschijnlijk werd het
grote blok tussen de kom van Veghel en Mariaheide vooral uitgegeven om
in de behoefte aan hooi te voorzien. Het areaal akkerland in dit gebied
was erg beperkt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||