De vlasteelt in Veghelse bronnen
Martien van
Asseldonk. 30 aeptember 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
De oudste
aanwijzing voor de vlasteelt in Veghel is de vermelding van een perceel
genaamd 'die Vlashoff' in Veghel op het Zondveld in 1404 (Cornelissen,
Toponiemen Veghel). Dit
perceel 'den
Vlashoff', gelegen in Veghel op Sontvelt, wordt ook genoemd op 18
februari 1530.
BP-1203, fol. 61
(30-3-1433): Goyart van Erpe, natuurlijke zoon van wijlen Aert van Erpe,
verpacht voor 6 jaren vanaf Pinksteren aanstaande aan Jan Aertss van
Diglaer een hoeve op Hezelaer voor 2 Philips schilden, 6 kapoenen, 8
cijnshoenderen, 6 ganzen, 6 quarten boter en 300 eieren en 4 steen vlas
tot hekelen bereid.
Een andere oude
aanwijzing komt uit de rekening van de hoogschout van de stad en meierij
van 's-Hertogenbosch van 25 december 1501 tot 25 december 1502.
-
van Diericke
Hannensone, woenende tot Vechel. van dat hy eenen anderen geheeten Dries
Ghyben aengetogen hadde dieverye, te wetene dat hy eenen reep daer men
vlas mede rept soude gestolen hebben dwelck hy opten selven Driese nyet
en heeft konnen bethoenen ende want de voirscreven mesdaet onnosel was
ende nyet anders dan vliegende segwoirden en waren ende alsoe met rechte
dair af nyet te hebbende den zelven Diericke dair aff laten componeren
voir drie rijnsgulden ten pryse van 20 stuvers den gulden, valent 15
schellingen groten (= 180 groten)
Dirck Hannensone
had Dries Ghyben er dus van bechuldigd een vlasreep gestolen te hebben.
Maar dat waren slechts geruchten. Een reep was een grote kam. De vlas
werd er doorheen getrokken om de zaadbollen van de stengels te scheiden.
Een andere vermelding: Op 31 januari 1541 beloofde Thonis soene wylen
Hanrick Thonissoen jaarlijks te betalen aan zijn schoonmoeder Katharyn,
vrouw van Danels zoon vsn wijlen Danelssoen van Haselberch voor zolang
zij leeft 4 mud rogge, ‘der maten van Sente Oeden Roede’, 3 vaten
boekweit, dezelfde maat, 18 pond boter, 1 ½ steen vlas, 25 stuivers en
50 eieren.
Op 1 juli 1734
verkocht Goort Hendrik Hendricx van Asseldonk
beesten, huisraad en gewas.
Onder het gewas bevonden zich 13 bossen vlas.
Op 13 oktober
1774 werd het goed geïnventariseerd van Hendrick van Asseldonk naliet
aan zijn vijf kinderen uit zijn tweede huwelijk. Daaronder bevond zich
'eenig vlas', en ook drie vlasbraken. Een vlasbraak was een stelling of
schraag die gebruikt werd om na het roten de houten stengels van de vlas
te breken, zodat de vezels die in de houten stengels zitten vrij komen.
In het begin van de negentiende eeuw werd er in Veghel niet meer op
grote schaal vlas geteeld. Op 6 maart 1806 informeerde het
gemeentebestuur de overheid over de landbouw in Veghel:
-
De producten bestaan voornamelijk uit rogge, boekwyt, haver en garst,
wortelen, aardappels en dergelijke veldvrugten, ook eenig vlas, doch dit
word alleen op de beste gronden door zwaare kostbaare mesting
voorbereid, slegs om de 6 à 7 jaren, op het korst genomen, ééns geteeld,
en levert derhalve voer de behoeften dezer plaats in verre na niet
genoeg op, waarom Hollans en Brabans vlas in dezelve zo algemeen in
gebruik is
En op 29 juni
1808:
Dat volgens de naukeurigste calculatie uit de meeting der landeryen in
den hare 1792 en 1793 geschied, als mede uit de latere verkopingen van
inculte gronden opgemaakt, binnen deze gemeente circa gevonden worden:
-
848 morgen teel- of boulanden, waar op de roggen, boekwyt, haver, gerst,
erwten, aardappelen en wortels doorgaans best, en tarwe, bonen, vlas,
raapzaad, kool minder gelukken geteeld word.
Vlas voor linnen, voor eigen gebruik en voor de handel
Op 31 maart 1791 hebben de schepenen van Veghel op een vraag van de
Leen- en Tolkamer geantwoord:
-
en werd hier vlas geteult waer door de ingesetenen veel spinnen en linne
maken en die tot haar eygen gerief gebruyke en ook verkopen
Men teelde in Veghel dus vlas om er linnen van te maken. Dat linnen was
voor eigen gebruik en ook om te verkopen.
Op 16 april 1731 verklaarden enkele inwoners van veghel op verzoek van
de Veghelse molenaar Antony Kievits:
dat den requirant in den voorledene saijsoene van 1730 op zijn teuling
oft gebruyk heeft besaaijt gehat met vlassaat onbegrepen circa derd’alff
hont lants, en naar haar overslag en gedagten ten minsten daar op
gewonnen ontrent de ’t sestig steenen vlas. En ook seer wel kennelyk te
zyn, dat aant huijs van den requirant van tyt tot tyt veel wert
gesponnen en sien spinnen.
Wijders verklaart den derden comparant, zynde een linne wever van zijn
ambagt, dat hij en zijn knegt ’t zedert de maant november laatsleden tot
den sesden deses lopende maant voor en op ordre van den requirant en
zijn vrouw hebben geweven vyff stucken linne laken te samen tot
tweehondert en vyftig ellen, waar onder zijn twee stucken van eenen
twaalven, twee van een elven en een van een aghste cam.
Den laatsten comparent verklaart alnog dat op den dertienden deser maant
het voorscreven geweve laken, zijnde vyff separate paxkens in eenen sak
uijt het huijs van den requirant op een kar heeft geladen met ordre van
de selve voor hem naar de Stad S’ Bosch te brengen en aldaar in het
Haagse Schip te bestellen, ten eijnde om door Jenneke Gerit Stoven, die
meede op de kar was, in Hollant te late verkoopen, dog voor aan in de
stad koomende heeft sekeren commies het selve laken op pretex van
onvoorsien van paspoort aangeslagen, en alsoo van zijn kar doen
affsetten, niet tegenstaande hy deponent iterative maale zeijde eijgen
goet te wesen, en dat naar Hollant gaat om aldaar verkogt te werden.
Allegerende zijn comparanten voor redenen van welwetentheijt soo ten
opsigte vant lant daar ’t selve vlas op gewonnen is haar seer wel bekent
te zijn en het vlas meenigmaal te hebben aanschout, mitsgaders den
derden deponent vant gewevene laken en nog den laatsten vant
transporteren en voorgevallene in de stat en aangaande den gedane
aanslag alles volkomentlyk kennelyk zij, en alsoo naar alle reeden en
waarschijnelijkheijt den requirant eijgen gewas en manufacture te wesen.
De regenten en secretaris van Veghel verklaren 'nooijt gehoort te hebben
dat den requirant die als voorseijt molenaer is, met koopmanschappe in
laken heeft gehandelt, off eenig vertier door hem oft vrou gedaan wert'.
Vlastiende
Net als uit het
koren werd uit de Vlas tiende betaald. Vlas behoorde onder de 'smalle
tiende' en ook die tiende
werd verpacht. Op 7 augustus 1663 verklaarden de schepenen van Veghel op
verzoek van Ariaen Hendrick Jan Dirckx, 'als pachter der smaele
thiende':
geweest te hebben
tot Vechel aen de Kempkens op de velde van Hendrick Claessen van
Berckel, ende aldaer gevonden te hebben negen oft thien boten vlasch,
gelegen in een groesveldeken al waer het selve vlasch niet gewassen en
was, welcke voorscreven boten vlasch den voorscreven van Berckel
verclaerde aldaer gebrocht te hebben van int voorscreven groesveldeken
te repen. Welck voorscreven vlasch den voorscreven van Berckel
verclaerde gehaelt te hebben in des voorscreven pachters tiende, als
wanneer den voorscreven van Berckel was seggende teghens den voorscreven
pachter: “Neemdt gij daer aff dat
u toecomdt.” Waer op den voorscreven pachter was seggende ende
antwoordende: “Ick sal hier niet
thienden nademael het vlasch hier niet en is gewassen.”
Boten waren schoven. Op de foto staan schoven vlas.
Op 19 september 1698 verklaarden de schepenen en vorster van Veghel op
verzoek van Anthonij Spirincx, 'als pagter van de smal thiende':
ons vervoegt te hebben op een stuck lants van Willem Jan Denissen, daer
wortelen op staen, ’t selve beleijt ende gevisiteert, als dat daer op
heeft gestaen vlaes, alwaer nog eenige spieren van vlas ende bollen daer
aen op bevonden ende bij ons gesien hebben.
Op 14 januari 1747 verklaarde Jan Mateussen van der Leest, 'gewesene
pagter van slants smalle tiende alhier, genaamt ’t Zontvelt, Uytcampe en
Havertiend'van 1744, en Philip Wijnant Oppers, 'medestander voor
voorscreven clamp smalle tiende', op verzoek van Jan Tonij Hoppenaers,
Daniel Jans van Erp en Paulus Aalbers, pachters en borgen van 'een der
clamp smalle tiende genaemt de Couveringse vlastiende' over 1745. Jan
van der Leest verklaarde:
dat hij tyde van sijnen voorscreven pagt op verscheyde plaatse en aan
differente persoonen toebehoorende vlas, ’t geene niet tot booten was
gebonde, en dus nog liggende opt velt met haffels gepluckt, heeft
getiend gehadt. Wijders verclaren zij deponenten dat het tiende van vlas
aan de haffel, sonder ten booten gebonden off gebragt, is veeltijts
geschiet, en gehoort hebben, dat alsoo bij oude pagters voor hem
meermalen is gedaan geworden. En dat zy ook op den laatsten dag aan
haren pagt nog verscheyde partyen vlas ’t geene soo in booten was
gebonden, als dat geene nog aen haffel zag, hebben getiendt gehadt.
Soms werd het vlas na het plukken op hopen gegooid, zoals blijkt uit een
verklaring van 8 januari 1771:
dat aen Dirk van Doorn in eygendom is toekomende seker stuk landt
genaemt het Toornstuk, almede in den voorscreven clamp Nederboekt
gelegen, waer op voornoemde Dirk van Doorn in den jaere en voor den
oigst 1700 t seventig eenig vlas selfs geteult en gewonnen hebbende, het
selve vlas is geplokken geweest, in hopen gestelt en behoorlijk getient
Het roten van vlas
Na het oogsten en repen werd het vlas drie weken in water gelegd, zodat
de vezels in de stengels los kwamen te zitten. De stengels van het vlas
bleven drijve, vandaar dat men de bossen vlas verzwaarde met russen. Op
26 augustus 1757
verklaarden enkele inwoners van veghel op verzoek van Dirk
Jansse Goovers, wonende op het Middegael:
dat in den dries off hoyveltje van den requirant, leggende aen sijn
woonhuysinge, is een poeltje of moddercuijltje, ter groote van circa
drie à vier royen, welke poeltje voor deesen wel de groote van circa agt
royen heeft gehadt. Dat hij requirant dat poeltje off moddercuyltje van
tyt tot tyt heeft aengevult met aerde om sijn dries off hoijveltje te
vergrooten en verbeteren, en waer uyt den requirant desen jaere eenig
modder vermengt met aerde heeft gehaelt en tot turff gepreepareert.
Verclaerende verders dat den modder ’t geen adaer is uijtgehaelt (sijnde
vermengt met veel aerde of sandt voorcomende door dien in dat poeltje
jaerlykx vlas wert geroodt, en omdat het vlas soude sinken boven met
aerde russe wort bedekt) tot turf gemaakt, aldaer nog liggende circa
twee karren sijn en geen twee gulden waerdig, en dus den arbeijt niet
kan ophaelen.
Het was verboden om in de Aa vlas te roten. Dat verbod staat opegnomen
in de keuren van 1559, de keuren van 1785 en ook in het schutreglement
van 1804. Dat laatste reglement bepaalde:
-
Art. 36: Desgelijks zal niemand nu voortaan in de rivieren of gemeene
wateren, except heijvennen, eenig vlas om te rooten mogen leggen, op
verbeurte van het vlas en eene boete van drie guldens, ’t vlas ten
behoeven van den armen.
-
Art. 37: Ingeval iemand bevonden wordt eenige rossen, schel, of anderen
torf, of eenige vlaggen alhier in de gemeentes broeken, vroentes, vennen
of weiden te steeken, uitgezondert de rossen tot het vlas rooten nodig,
zal verbeuren alle de invoegen voorschreven gestooken rossen, turven en
vlaggen in eene boete van ses guldens.
Soms liep dat
roten niet goed af, getuige de volgende verklaring van 24 juli 1680.
Twee schepenen en de vorster van Veghel visteerden op die dag:
het doode lichaam van Aert Jacob Rommen, ter plaetsen op den Aakant in
eenen kuijl genaempt Cruijsbroeren Laeck, alwaar hij vlas was leggende,
soo als ons is gebleecken, en daar inne is verdroncken, daer anders
niets aan bevonden, oversulcx dat naer alle apparentie ende
waarschijnlijckheijt sijn doot alleenlijck is gecauseert ende toegekomen
ende dat na de middag ontrent sonnen onderganck ende aldaar in de
voorscreven laacke alsoo gevonden hebben.
In 1801 was er oneigheid over het roten van vlas in een kuil op
Zijtaart. Op 26 november 1801 verklaarden een aantal inwoners van het
gehucht Zijtaart:
De ondergeteekende nabuuren, alle woonende te Veghel op het Cytert,
declareeren als dat den kuijl liggende teegensover Hendrik van den Oever
genaamt De Rootkuijl, dat zij lieden die altyd met andere lieden met den
weg daar rontom onverhindert hebben gebruijkt haars geheugen om haar
vlas daar in te rooten, den tyd van veertig of vyftig jaaren sonder te
weeten dat daar iemant erfregt aan heeft.
Op 30 juli 1809 vergaderde het gemeentebestuur van Veghel over klachten
dat'veele
ingezetenen van Erp hun vlas alhier in de gemeentes vennen en wel in het
Melvers ven ten weerwil van het verbod daar tegens bij artikel 50 van
het schutreglement dezer gemeente gestatueert, ter rote brengen.'
Erp antwoordde op 10 augustus 1809: Dat veele ingezetenen dezer gemeente
(dus van veghel) aldaar te Erp hun vlas te roten brengen en op de
gemeente aldaar tot dekking van hetzelve rossen steken. Dat ook veele
ingezeten dezer gemeente zich verstouten zonder consent met hunne karre
en paarden door de Erpse goren te ryden.
In 1810 werd door de gemeente 42 gulden uitgegeven: 'aan Aard Dirk van
Doorn voor 56 kannen genever, op order vant gemeente bestuur aan de
rotgezellen bij en voor het uitdiepen van het Melvert en Lijndse Mortel
voor gemeene vlas roten'.
Het drogen van vlas
Ook het drogen
van het vlas na het roten was gereguleerd, met name in de opeenvolgende
brandreglementen. Men mocht niet bij open vuur aan vlas werken, omdat
vlas erg brandgevoelig was.
De schepenen van Vehel ordonneerden op 6 september 1685:
-
dat geene ingesetenen des avonts ofte op andere tijden en sullen hebben
te braecken, swongs ofte vlas te hanteren bij de keersen, lampen, vuur
ofte ander ligt.
Op 23 januari 1700 verklaarde Engeltien, vrouw van Cornelis Ansriessen
dat eenige dagen geleden Anneken, weduwe van Adriaen Verputten met haar
praatte over de brand die op 10 december 1699 in haar huis was geweest.
Anneke vertelde 'dat aan haer huijsinge noijt meerder brant geweest was,
als alleen bij het leven van Ariaen Verputten, haren man, bij voorval
dat se backten en vlas op den oven hadden geleijt om te drogen, hetgeen
door de hitte van den oven was aangegaan.'
Kort na deze brand, op 19 december 1699, stelden de schepenen van Veghel
een brandreglement vast. Daaruit:
-
Op de ovens sal men noit eenig vlas mogen leggen ofte eenige andere
dingen die door derselver hitte konnen aangaan ende in brandt vliegen
-
In de Straat, te reeckenen van de brug tot aan de Cruijsstraat, ende de
huijsinge van Jan Goorts Peter Rutten, mitsgaders in de Bosstraat het
huijs van Gysbert Jan Teunis de Smidt, de molenaar, beijde inclus, sal
men geen vlas mogen droogen in ovens die binnens huijs en dack staan,
maar wel in de sulcken die eenige schreden vant huijs ende int eijnde
van de hoven sijn gelegen
Het concept brandreglement van 1732 schrijft voor:
-
4. Dat ook
niemandt eenig vlas sal mogen drogen op eenen oven, off bij het vuer,
maer hetselve op eenen braekkuyl, die ten minste vyftig trede van een
huijs sal moeten worden gemaekt, moete droog make om te connen werde
gebraekt, en ‘tgeene ook by den braekkuyl moet geschiede.
-
5.Dat ook
niemandt eenige vlas schove sal mogen bij, aen off ontrent het vuer
leggen om te brande, maer deselve op de straete werpen, want daer door
veeltyts ongemakke were veroorsaekt, alles op peene van drye gulde.
Het brandreglement van 1744:
-
22. Braeken van vlas en zal niet te digt onder de huijzen mogen
geschieden, hekelen zal ’s avonds bij geen ligt of met geen stoof onder
zig mogen geschieden. De scheeren zullen in oven nog haast mogen
gestookt werden.
Toen Lambert Hendrik Joosten op 14 maart 1744 werd gecontinueerd als
nagtroeper, werden zijn taken omschreven. Een van die taken was:
-
Dat mede naukeurig agt sal geven op vier oft ligt die persoonen
gebruijcken om daar mede (sonder dat soodanig ligt in een besloote
lantairne staat) te gaan in haar stallinge, schuure oft schoppe, off wel
aldaar met een brandende tobacq pijp, ook die bij avont oft ontyde met
eenig ligt sonder lantairne, swonge off vlas heeckelen
Het brandreglement van 1751:
-
5. Wort ook bij deesen scerpelijk verboden vlas in ovens op esten off in
schoorsteenen te droogen op peene van drie guldens telke reijse te
verbeuren als iemandt daer op sal worden bevonden, en sal ook niemandt
dair toe sijn oven off est mogen leenen op peene als voor. Ook sullen de
braek kuijlen op seekere distantie, ten minsten van twee hondert treeden
van de huijsen werden gemaekt en niemant vermogen die vlas braekt toebak
rooken off daer ontrent met eene brandende peijp te komen op gelijke
boete.
-
6. Item wort ook by deesen wel strictelyk verboden voor off nae sonnen
opgang vlas te swongen off te hekelen op peene van drie gulden te
verbeuren doo menigmaal daer op bevonden sal worden. Die ook onder het
heekelen van vlas off werk bevonden wort ontrent synen haert off vuer en
stooff pot off ketel by off onder sig te hebben, sal gelyke boeten
verbeuren.
Vergadering van het gemeentebestuur op 26 september 1802. Alzoo by het
brandreglement voor deeze gemeente gearresteerd verschyde voorzieninge
zyn gestatueerd welke niet prompt worde nagekomen,
-
zoo ist dat het gemeentebestuur van Veghel een iegelyk interdiceert en
verbied vlas na zonnenondergang of voor zonnenopgang te heekelen of te
swongen op verbeurte van eene boete van drie gulden telken wanneer zulx
ondernoomen word.
-
En werd mede op peene als voor verboden zodanig werk mer vuur in de
stooven of nabij het vuur of brandend ligt te doen of te verrigten.
De Bleekvelden
Van vlas werd draad gesponnen en daarvan werd linnen geweven. Om het
linnen schoon te krijgen werd het in een kuip met loog,
gemaakt van hout-as, geweekt. Zo kwam het ergste vuil los. Tussen deze
loogbaden door werden de lappen in water gespoeld en uitgewrongen.
Daarna werd het linnen uitgelegd op een bleekveld, in het zonlicht. Het
was belangrijk dat het linnen niet opdroogde, anders zou de zon gaten
branden in de stof. Hiertoe werd het linnen voortdurend begoten met
water. Dit werd een aantal keren herhaald tot het linnen op deze manier
niet schoner kon worden.
In 1785 gebeurde
er in Veghel een ongeluk met loog. Op 20 juni 1785 verklaarden
Wilbort Lambert van Doorn en zijn vrouw Antonetta Jan Tonis van den
Boogaert
dat sij op saturdag synde geweest den agtiende juny 1700 vyff en
tagtentig namiddag ontrent de klokke seeve uuren, den eerste comparant
in huijs synde en sij tweede comparante buijte de deur synde en weederom
in huijs komende in de kamer van haar huijs is gegaan, en aldaar in een
klyn koeketeltje, waar in loog tot bleijking van linnen was geset, vond
leggen haar kind met naeme Lambert, oud ontrent twee en een halff jaer,
en welk kind sij immediaet daer uyt nam. Dat sij roepende, voorscreven
eerste comparant in de camer is gelopen met Johannis Kerkhoff en Tonij
Paulus van Heeswyk, timmerlieden, als doen aan syn huijs werkende, en
voorscreven kind in de arme van voorscreven syne vrouw heeft gesien nog
levent synde. Dat sij het kind hebbe uyt gekleet en te bedde gelegt, en
daer bij hebbe gehaelt seekere Boonstaff, chirurgijn, wonende tot Uden,
die het selve heeft ader gelaten, dog dat niet tegenstaande en na alle
aangewende devoiren het voorscreven kind op gisteren namiddag ontrent
vier uuren is overleden.
Omdat bij het
bleken water over de lakens gesprenkeld moest worden kon er in of bij
het bleekveld een waterkuil of waterloop liggen. In zo'n bleekkuil
gebeurde in 1785 een zelfmoord. Op 21 mei 1785 verklaarde
Hendriena van den Bogaart:
dat Gysberdiena Peter Smits voor omtrent nege maanden door haere familie
bij de comparante is besteld, omdat deselve met haar niet wel te regt
konde komen, als synde dikwijls in een staat van meymering, en niet wel
bij haere zinnen. Dat sij
comparante wel gehoord heeft dat de voorscreven Gijsberdiena Smits sig
somwylen te kort heeft willen doen, dat ten dien eynde aan de bed steede
waer in sij sliep, waaren gemaakt twee houte deuren die de comparant
gewoon was des savons als Gysberdiena Smits te bedde lag met eysere
knippe te sluijten, ten eynde sij daer niet uyt soude komen.
Dat heden morgen ontrent vyff uuren de eerste comparante door den twee
comparant (Francis Dorelayers) is gewekt, welke seyde dat de deuren van
agter het huijs open stonden. Dat de eerst comparante doe vraagde off
Gysberdiene Smits nog wel in haar bed was, waer op de tweede comparant
antwoorde dat de deuren van haar bedsteede open stonden.
Dat sij comparante daar op met
den tweede comparant is gaan sien na buyten en wel eerst na de put, dog
daer in niets vindende, gegaan syn na een bleykkuijl, in welke sij toen
bevonden dat de voorscreven Gysberdiena Smits voorover daer in lag.
Eyndelyk verklaren de beyde comparanten dat sij aan de deuren van de
voorscreven bedsteede van Gysberdiena Smits op heeden hebben bevonden
dat aan de twee eysere knippe een bandje was vast gemaakt, ’t welk seer
subtiel liep door het lugtgat in de voorscreven deur, soo dat men
wanneer van binnen aan dat bantje getrokken werd, de knippe van buyten
konde openen, waar uyt blyk dat de voorscreven Gysberdiena Smits dit
aldus versonnen heeft om ongemerkt uyt haare bedsteede te konnen komen.
In 1791 lag er een bleekveld bij de schutsboom op de Leest.
Dat bleekveld wordt al genoemd in de dorpsrekening van 1749-1750:
-
Op 8 november 1750 eenige weijnige quade eijke boomen staande over de
Brugge aan de Bleijk publicq vercogt 9-9-0
Ook lag er een bleekveld op de plaats van de Hermeij in de Straat.
Kasteel Frisselstein wordt in 1646 omschreven als:
-
eene huysinge, hoff ende erffenissen omwaetert, liggende tot Vechel
omtrent de kercke, aen de revier de Aa en aen de gemeijnte genaemt d'
Oude Bleijck
Rekening van de
hoogschout van 25 december 1538 tot
25 december 1539:
-
Jacoppe Wouterssoen Smit te Vechel die een bepaalde kwantiteit linnen
lakens van een hem bekende dief genoemd Jan Henriczoen van Hester, die
dat laken op de bleek liggende had gestolen, heeft afgenomen dat
toebehoorde Juffrouw Van Erpe – 13 karolusgulden
Achterdijk
perceel nr 13 wordt op 24 april 1826 omschreven als:
-
Een huis en tuin en ook twee daarachter gelegen huisjes met schuur en
bleekveld, gelegen in de Straat
Dit was
mogelijk een bleekveldje op privé-grond. Een ander bleekveldje op
privé-terrein wordt op 21 mei 1615 vermeldt op het Dorshout (Klopperdam,
perceel nr. 1):
-
Eenen huyse, hofstadt, hoff ende boomgaert metten erffenisse daer aen
liggende met de poterijen en een groesveldje daer teynden aen liggende,
het Bleijckveldeke genoempt, groot omtrent een mudsaet, gelegen aent
Dorshout.
De verkoop
Op 16-4-1731 werden in Veghel verklaringen afgelegd op verzoek van
molenaar Antony Kyevits. (R99,
fol. 190). Ze verklaren dat Antony in 1730 vlas heeft geteeld en
ongeveer 60 stenen vlas heeft geoogst. Deze vlas werd bij hem thuis
gesponnen en tot 250 ellen linnen lakens verwerkt van 1/12, 1/11 en 1/8
kam. De lakens werden op een kar naar Den Bosch bij Jenneke Gerit Stoven
gebracht, om de lakens in Holland te laten verkopen. De goederen werde
voor tol aangeslagen, maar ondat het eigen produkten waren en Antony
geen lakenhandelaar was, zou dat onterecht geweest zijn. |
|||||