De hopteelt

Martien van Asseldonk, 30 september 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Hop wordt gebruikt als grondstof voor bier, met name de korreltjes uit de vruchtkegels (hopbellen) van de vrouwelijke plant. Hop werd geteeld in 'hopkuilen'. Hopkuilen zijn langwerpige of vierkante kuilen van minstens 40 centimeter diep die in de akker gegraven werden. In zo’n kuil werden telkens vier planten gezet, waarna de kuil met goede aarde en mest werd opgevuld.  In een kuil werden vier hoge staken geplaatst die boven in een punt samengebonden werden. De hopranken groeiden tegen deze hopstaken op. De hopbellen bevatten bij de oogst circa 80% water, wat als gevolg zou hebben dat de bellen verrotten indien ze in die toestand bewaard zouden worden. Daarom moesten de hopbellen direct na de oogst gedroogd worden. Het drogen werd gedaan in eesthuizen. Men teelde hop voor de verkoop, tenzij men zelf ook bier brouwde.

 

 

 

Hop werd vanaf begin februari gezaaid. Op 27 februari 1658 verklaarde Peter Rolloffs, inwoner van Veghel, ontvangen te hebben van Jan Thonis Peter Thillens op Ons Lieve Vrouwedag (2 februari) 'als men de hop zaait' de som van 100 gulden.

 

 

De hopteelt in de meierij van 's-Hertogenbossch

 

Hein Vera geeft in zijn proefschrift over de gemene gronden (2011) informatie over het voorkomen van de hopteelt in de Meierij van 's-Hertogenbosch.

 

De hopverbouw dateerde, blijkens de verpachting van een hopakker te Berlicum uit 1342, minstens uit de 14de eeuw; in Schijndel is hopteelt vanaf 1400 aantoonbaar. Hop is in de Meierij vooral bekend uit dorpen rondom Den Bosch zoals Den Dungen. In 1624 worden ook St. Oedenrode, Vechel en Dinther in verband met hop genoemd. De hoeve te Ollant onder St. Oedenrode van de Karthuizers in Vught had in 1447 tenminste 100 hopkuilen, in 1477 waren het er 1.000. De heer van Boxtel betaalde in 1564 21 daglonen voor de hopoogst. Het Geefhuis in Den Bosch kocht onder andere hop in Heeswijk. In Diessen wordt in 1482 en in Breugel in 1550 een hophof vermeld.

 

In Woensel was in 1446 een veldnaam het Hopgeloect. Melssen vond in het kohier van de 100ste penning een groot aantal hopvelden in Eindhoven en ook in Son kwamen blijkens deze kohieren, opgemaakt omstreeks 1570, hopvelden voor. In Gestel werden toen minstens 9 hopvelden gevonden, variërend tussen 1/6de en maximaal 1 2/3de ha. Dat lijkt gering, maar hop was een zeer intensieve teelt. In Schijndel stonden 350 tot 370 hopplanten op 1/6de ha.

 

Hertog Wenceslaus en hertogin Johanna gaven in 1378 Den Bosch 'een carthe wat men voor hoppenbier voir gruytgelt geven sal'. Gruit, een kruidenmengsel met gagel als belangrijk bestanddeel, werd daarvóór gebruikt bij het bierbrouwen. De hop was kennelijk economisch belangrijk genoeg om in 1494 een aparte functionaris aan te stellen voor toezicht op de maatvoering: 'commissie van den hopmaten in de Meyerien van Den Bossche voer Kaerle Cleynhals schiltknape'.

 

In 1340 betaalde Ysebold van Asten per jaar 7 pond payment aan de hertog voor de gruit (maheria) van Pedel. Van Asten mocht voor dat bedrag een belasting op gruit ontvangen van de bierbrouwers in het kwartier Peelland. In hetzelfde cijnsboek word hij onder Eindhoven genoemd met een bedrag van 30 oude schellingen die hij betaalde voor een jaar fermento, ofwel gist. Mogelijk was dat een soortgelijke belasting als het gruitgeld. (Bron: Martien van Asseldonk, transcriptie van het cijnsboek uit 1340 van de hertog van Brabant).

 

 

Aanwijzingen voor hopteelt in de Veghelse bronnen

 

De oudst gevonden aanwijzing voor de hopteelt in Veghel is te vinden in de Bossche protocollen:

 

BP-1226, fol. 425 (3-1-1456): Gerrit die Vrieze zoon van wijlen Willem Danelss belooft aan Gerit Peterss van Eyndoven gedurende zes jaer jaarlijks op St. Maarten 101 mud hop, Vechelse maat, in Vechel te leveren, voor 100 pond payments jaarlijks.

 

BP-1228, fol. 54v (3-3-1458): Willem Gijsbertss van Dorhout belooft aan Henrick Peterss van Heilisem 40 1/2 mud hop, Bossche maat, te leveren te Vechel op zondag 'letare Jherusalem'

 

Een andere oude vermelding is die van 19 april 1531 van een perceel grond genoemd dat Hopstuck, gelegen in Veghel int Wielroth. Op 28 augustus 1538 wordt een stuk land genoemd die Hopstreep, gelegen aen die Heye, vermeld.

 

Artikele 101 van de Veghelse keuren uit 1559 luidt:

 

-        dat nijmant egeen willigen hopstaecken op ten gemeynte en sal laten liggen, daer beesten aen leren die poten schellen, op een halff Bosch pont.

 

Hieruit blijkt dat men voor de hopstaken wilgentakken gebruikte. Een andere oude aanwijzing zijn de vermeldingen van eesten waarin de hop werd grdroogd.

 

Op 1 mei 1532 wordt ‘enen huyse, hostat, hoff, schuer, schop, ende eesthuys ende bemptken’ met toebehoren, groot ca. 2 ‘mudsaets lants’, gelegen in Veghel opten Heemberch in die Hamssche thiende, vermeld. En op 12 september 1539: ‘een huys, schuer, hopest, hostat ende hoff’ met toebehoren, gelegen in Veghel inden Bolck.

 

Een directe aanwijzing voor hopteelt vinden we in een akte van 13 augustus 1540 betreffende overdracht van goed. Goert Hanrick Thomaes zal ‘die staecken’ aanvaarden ‘nu als die hop gepluct is’. Op 10 december 1550 wordt bij een ruil van goed bepaald: 'Ariaen sal dat hop wel staecken ende wat stacken dat hij daer meer steect dan hy dair vindt, die sal hy nae hem moegen nemen als die hop gepluct is.’

 

In 1542 en 1543 richtten de troepen van Maarten van Rossum schade aan in Veghel. Er werden hierna verklaringen afgelegd dat:

 

Gielis Dierckx 'is een scamel audt huysman die wel sculdich is ende syn scult nyet betalen en can mitten vruchten off profyten van synen erffgueden coemende (..) ende tuygen noch die voerscreven deponenten dat hy grote schaede hevet gehadt van Marte van Rossum ende dat hem noch syn hoppe ontwetticht is vanden selve Marten.’

 

 

Op 21 oktober 1658 verpachtten de erfgenamen van Jacop Wouters van der Santvoort aan hun broer Willem Jacops van der Santvoort het  huis aan de Hoogeijnde waar hun overleden moeder in gewoond heeft. De eerste jaarhuur moet betaald worden op Bamisdag 1659. Nog te leveren 400 cullen hop aan de staken en nog de boonstaken waarop de hop gebonden wordt.

 

 

Op 10 mei 1659 was er onenigheid tussen pachter Jan Hens Cuypers en de verpachters, de weduwe en kinderen van Jan Symonds, over de pacht van een boerderij op Eerde. Jan Hens Cuypers had deze boerderij gepacht voor jaarlijks 80 gulden en de levering van 1 mud boekweit, 1 vat 'sperysaetts'en 2 vimmen dakstro. Hij klaagt dat hij niet het volle vruchtgebruik heeft kunnen genieten, omdat Geryt, zoon van Jan Symons, hem in het laatste jaar van de pacht 'de halff hoppe achter de schuer ende seecker hoyveldeken genoemt het Cortstken' had ontnomen. Bovendien had bij het begin van de pacht de vorige pachter, Willem Jan Aelberts, 'de geheele hop had ewech gevuert' terwijl Jan Hens Cuypers toen voor dat jaar wel de volle pacht had betaald.

 

 

Op 8 december 1672 werden er verklaringen afgelegd over de schade die Franse troepen in Veghel aangericht hadden.

 

dat Jasper Rutten Cluijtmans is woonende tot Vechel op de hoeve gemeijndelijck genaemt de Cruysbroers hoeve gelegen in het Dorshout. Verclaeren dat den vorscreven Jasper niet veulle ende heeft behouden. Sijn hoppen van de Franssoeijsse troeppen is van sijnnen solder gesackt, het coren op het velt hebben affgemaeijt ende de toppen affgesneden ende op het velt wtgedorst ende mede ghenomen, ende alle het hoeij wt de huijssinghe hebben wechgehaelt, soodanich dat den vorscreven Jasper het saetcoren dat hij soude seijen altemael moet coopen om den acker daer mede te beseijden. Verclaert mede Jaspar voorscreven dat den selven twintich dagen uijt sijnen huijsse heeft moetten blijven ende daer naer noch seven gulden toen stuyvers heeft gegeven aen de savagarden datt er geen hinder aent selve soude geschieden.

 

 

Op 21 augustus 1693 werden er verklaringen afgelegd over hagelschade op 18 augustus 1693 in de tiendklampen Faerenburg en Bolcke, Langvelt, Hoogboeckt, Nederboect, Davelaar ende Tillaart

 

ende de selve bevonden dat se soodanig waeren verhagelt ende door het onweer bedorven, alle den boecweijt, somerkooren ende hop, datter weijnig proffijt van kan comen, oft maer een derde part kan geproffiteert worden. Verder verklaren wij schepenen voornoemt dat de hagel soo schierlijck ende vervaerlijck is gevallen als wij oijt hebben gesien, terwijlen dat veele boomen ende de glaesen aen verscheijde huijsen sijn ingeslagen ende vermorselt.

 

Bij de verkoop van gewas van Hendrik van Asseldonk op 8 juli 1694 hoorde daar ook bij:

 

-        den hop op den solder gelegen  4- 0-0

 

 

De keuren van 1785 vermelden wel staken, maar niet specifiek hopstaken:

 

-        niemandt sal mogen staaken of ander houdt op de gemeente mogen leggen waer doer sig de beesten soude konnen beschadigen ’t sy doer ’t vreyve of stooten op peene van drie gulden boven de vergoeding van de schaede.

 

In de negentiende eeuw vonden we slechts één vermelding. In de dorpsrekening van 1801 staat een uitgave van 3 gulden vermeld:

 

-        betaalt aan Hendrick Clerx voor 12 dagen arbeytsloon van opgraven van den hop int Dubbelders Broek, kuylen sligte en bande sneyde à vyff stuyvers per dag

 

Kennelijk had een particulier illegaal hop geteeld op de gemeint, het Dubbelen, en betaalde de gemeente Hendrick Clercx om de gaten dicht te gooien en de zaak op te ruimen.

Op 6 maart 1807 deelde het gemeentebestuur van Veghel aan de gecommitteerde tot het werk der verponding over ’t arrondissement St. Oedenrode mee:

 

-        tarwe, hop en soortgelyke meest winstgevende vrugten, een goede vette en vrugtbare grond vereisende, word op onzen schralen zandgrond niet geteeld

 

 

Aanwijzingen voor de handel in hop in de Veghelse bronnen

 

Hop werd nagenoeg altijd geteeld voor de verkoop. op 12 juli 1540 kag Rutger, zoon van wijlen Willem Roeverssoen van Eenquinckel, ‘hoppener’, inwoner van Veghel, ziek op bed. Voor schepenen van Veghel liet hij zijn schulden vastleggen. Die geven een aardig beeld van waar hij zijn handel deed:

 

-        aan Hanrick Sche(..) te Scyndel 11 Carolus gulden

-        aan Gerit Aertss Scoemeker te Scyndel 3 ½ Carolus gulden

-        aan Jan van den Ven te Scyndel 5 ½ Carolus gulden en ½ stuiver

-        aan Ghys die Haeckmeker ten Bosch 7 Carolus gulden en 4 stuivers

-        aan Panthel Brouwer te Maesbommel 9 Carolus gulden

-        aan dezelfde nog 34 stuivers

-        aan Lenaert van Batenborch 4 Carolus gulden

-        aan Hanrick Aelberts te Uden 14 stuivers

-        aan ‘die pastoer van Mill’ 16 stuivers

-        aan Lysken Martens te Mil 5 stuivers

-        aan Joannis Hanen te Mil 14 stuivers

-        aan Wyssel Temars 3 Philips gulden

-        aan Aleyt van Eghel te Wesel 9 Philips gulden

-        aan die Corte Hanrick van Egel te Wesel 2 ½ Philips gulden

-        aan Eems van Hout te Wesel 3 Philips gulden

-        aan Aleyt Roomwagens te Wesel 1 Philips gulden

-        aan ‘die keldenerssche’ te Dorsten 4 mud hop (1 mud hop voor 19 stuivers gerekend)

-        aan ‘die weertinne’ te Wolttrop 4 ‘Jochendaalres’

-        aan den Jongen Thomas Blyker te Dortman 15 ‘stucken drie scilling draets’

-        aan dezelfde 7 ½ Carolus gulden, Brabants geld, ‘hier tegen is hem Rutger voernoemt sculdich bleven twee lb. swaers te vueren tot Antwerpen’

-        aan dezelfde 3 ‘malder’ hop

-        aan Evert Hoerden te Onna 5 Horns gulden

-        aan Evert Brilman te Onna 10 schellingen

-        aan Jan Brilman te Onna 10 schellingen

-        aan Rutger Longe 6 schellingen

-        aan Willem Moetecop 18 schellingen

-        aan dezelfde 8 schellingen

-        aan Dirck Vesterick 5 Horns gulden

-        aan Frans Horden 9 schellingen

-        aan ‘die wynweert’ tot Onna 5 gulden currents

-        aan ‘die Brabenderssche’ 8 Marken

-        aan Lucas vanden Berch 27 schellingen

-        aan dezelfde 14 gouden guldens

-        aan Dries Hocker 12 schellingen

-        aan Aert Raymeker 15 schellingen

-        aan dezelfde 16 schellingen

-        aan dezelfde 12 schellingen

-        aan Steven Goessens 4 gulden currents

-        aan Daem Knoep 10 Marken, ‘daer op heeft hy betaelt een mauwer wyts’

-        aan Herman Symons 5 schellingen

-        aan Frans Halincx 9 malder hop, 1 malder voor 9 schellingen gerekend

-        aan Hanrick Stocker 4 gulden currents

-        aan Aernt Lotter 9 ‘golde’ guldens en 1 ‘Vriesse’ gulden, ‘daer op heeft hy betaelt enen golde gulden ende enen Vriesse gulden’

-        aan Jan Borgman 15 schellingen

-        aan Hanrick Toepken 4 schellingen

-        aan ‘die valkennersse’ 5 marken ‘hier op ontfangen’ 20 schellingen

-        aan Pot Hesken 9 schellingen

-        aan Jan van Boelsenhagen 3 gulden currents

-        aan Loec Haen 9 ‘malder’ hop

-        aan Jan Luyken 11 schellingen

-        aan Dirck Druckerman 6 schellingen

-        aan Jan Cassel te Wesel 2 ½ Philips gulden

 

Van Eenquinckel deed met zijn hophandel zaken in Schijndel, Den Bosch, Maasbommel, Uden, Mill, Wesel (tussen Nijmegen en Dortmund), Waltrop (plaats ten noorden van Dortmund), Dorsten (tussen Wesel en Dortmund), Dortmund, Antwerpen, en Unna (plaats ten oosten van Dortmund). Kort hierna is Rutger overleden, Op 6 december 1540 machtigde Anna, dochter wylen Willems Aert Ermertss, weduwe van wijlen Rutger, zoon van wijlen Willem Roeverss Hoppener, de zwager van wijlen haar man  Hanrick Peter Willemss, en Hanrick, zoon van Willem Roeverssoen, broer van wijken haar man, beiden inwoners van Veghel, om namens haar al haar tegoeden te vorderen die Rutger in zijn ziekbed voor schepenen verklaard heeft te bezitten.

 

Op 27 juli 1545 werd een interessante getuigenis afgelegd. De Veghelse vorster Joris, zoon van wijlen Hanrick Joriss, had met Everit Nijssinck uit Quakenbrugge (in de buurt van Antwerpen) hop geruild tegen wol. Die wol lag bij Everit in Quakenbrugge op zolder. Joris zei: " ick hebbe van deser wollen egeen verstant.” Everit reagreerde met: “Ick sal uw oprecht goet doen dair die een coepman den anderen mede sal mogen leveren ende voldoen.” Toen heeft Joris de wol ongezien in zakken onvangen van Everit's vrouw. Toen hij weer in Veghel terug was gekomen verkocht Joris de wol aan een Cornelis Huybertss, een Boschenaar, 'ende als hy hem stael bracht soe en woldt hy die volle nyet en hebben, seggende dattet geen loffbaer coepmans guet en waer, mair het ware clad volle''. Met andere woorden Joris had rotzooi gekregen, die hij in Den Bosch niet verkocht kon krijgen. Uiteindelijk verkocht hij de wol in Antwerpen voor iets meer dan de helft van de gebruikelijke prijs.

 

Uit deze verklaring blijkt dat de vorster van Veghel in de zomer van 1545 met hop naar de omgeving van Antwerpen is gereisd om daar hop te verkopen of ruilen.

 

 

In de notariele archieven zijn ook verklaringen te vinden over hophandel (met dank aan Antoon Vissers):

 

-        08-03-1649: de hop waarmee die Jan Meltiors met een kar naar het land van Gullijck is gevaren, is alhier te Veghel geteeld en geoogst.

-        14-03-1649: Peter Willem Peters, inwoner van Veghel, is met een kar, geladen met hop, naar het land van Luijck gevaren. Deze hop is te Veghel door Peter Willem Peters zelf geteeld.

-        10-05-1649: Dijrck Thonis is op 11 mei 1649 met 50 zakken hop, ongeveer 400 pont, met een kar naar Grave is gevaren. Deze hop heeft Dijrck Thonis zelf geteeld

-        18-06-1649: Arnt Arnts, inwoner te Veghel, is op deze dag 18 juni 1649 met een kar hop naar Grave en Nijmegen gevaren , omdat ze deze daar het beste kunnen verkopen. Arnt heeft deze hop zelf hier in Veghel geteeld.

-        16-07-1649: Thonis Anthonis, inwoner van Veghel, is deze morgen met een kar hop naar Nijmegen gevaren met hop die Thonis zelf in Veghel heeft geteeld.

-        24-07-1649: Jan Janssen, inwoner van Veghel, is met een kar geladen met 700 pond hop naar de stad Grave gevaren. Jan Janssen heeft deze hop hier zelf verbouwd en geoogst.

-        21-11-1659: Dirck Janssen van Gulick uit Veghel is heden morgen met een kar vol hop geladen naar Oploo in het land van Cuijck vertrokken. De hop is alhier door hem geteeld en geplukt.

-        09-12-1659: Goort Peeter Rutten uit Veghel zal met een kar hop, omtrent 400 pond, naar Geldrop varen. Goort heeft de hop hier te Veghel geteeld.

-        24-09-1660: Jan Jan Dircx heeft omtrent 100 pont hop verkocht welke alhier in Veghel is geteeld door Henrick Dircx van der Straten.

 

De plaatsen die in deze verklaringen genoemd worden zijn: het land van Gulick (ten oosten van de provincie Limburg), het land van Luik, Grave, Nijmegen, Oploo, Geldrop. Het zijn steeds de boeren zelf die hun eigen teelt voor een goede prijs aan de man proberen te brengen.

 

 

Op 22 april 1690 verklaarde president-schepen Cornelis van der Hagen, dat hij in opdracht van Adriaan Aartsen, koopman uit Turnhout, hop heeft gekocht van de weduwe van Dielis Willems en haar kinderen. Hij verklaart dat deze hop 'niet en is vervalst ofte veragtert. Verklarende hij comparant dat deselve hoppe soo is ingesackt ende daer na opgeladen, sonder eenige de minste fraude daerinne bij hem geschiet te zijn ofte door imant anders bij sijne voorweete.'

 

 

Op 11 augustus 1691 verklaarden enkele inwoners van Dinther dat zij in Veghel in het huis van Jan Toten waren en daar Lambertus van den Boogaert uit Erp hebben horen vertellen dat hij in Dinther aan Teunis Joosten Spirincx alle hop had verkocht die hij had overgenomen van de weduwe van Willem Weijnen te Schijndel, in ruil voor de betaling van haar pacht. Het was 2.500 of 2.600 pond hop. Dat onder conditie dat de helft van de hop overgelaten zou worden aan Peter Jans van Uden. Lambert van den Boogaert had toen tegen Gerard van Uden, die ook aanwezig was, gezegd: “Ghij had mij voor het hondert vier gulden gepresenteert, maer nu heb ick vant hondert vijf gulden gekregen, ende daer en boven nog een goede ham daer geen maijen in sullen sijn.”

 

 

Op 16 april 1722 werden de tarieven vastgesteld waarvoor op de waag van Veghel gewogen werd. Voor het wegen van 100 pond 'hoppe' betaalden de kopers 1 stuiver.

 

 

Op 28 april 1724 verklaarden Jacop Jan Tijssen en Amelis Willems van Santvoort op verzoek van Ariaen Hendrick Josten (allen inwoners van Veghel):

 

'dat op den seeventwintigste april jonst leede den voornoemde Ariaen Hendrick Josten met sijn karre is gevaere omme seckere hop te verkoope op de eene ofte andere plaats sijnde de quantiteijt van een hondert ende vijfentwintig pont. Wijders verklaren wij ondergetekent dat den voorscreven Ariaen Hendrickx is syne eyge gewasse ende noijt ofte oijt eenige koopmanschap met hop te hebben gedaen, als alleenlijk sijn eijge gewasse.'

 

 

Op 29 september 1736 ontstond er ruzie over de prijs waarvoor hop verkocht was. Geerit Tonis Verhaigen, wonende te Schijndel, en Geerit Roeloff van de Leemputten, inwoner en herbergier te Veghel,  verklaarden op die dag:

 

dat op gisteren den 28 deser des naarmiddag ontrent vijff uren aant huijs van den tweeden deponent te samen waaren, alwaer mede present was Tonis Gijsberts van den Boogaert, inwoonder tot Schijndel, ende seeckeere Jan Tonis, woonende alhier aent Eert. Dat desen Jan Tonis aan gemelte Van den Boogart verweet dat hij sijn hop tot Gemert soo goede coop had gegeven, ende dat hij de merckt bedorff, en meer andere verwijtinge en inpertinentie. Dat voorscreven Van den Boogart den selven tragte met beleeffde woorden tegen te gaan, egter niet connende helpen, want de voornoemde Jan Tonis sijn bloot mesch uijttreckende ende attaqueerde daar mede den geseijde Van den Boogaert. Dat zij deponenten d’ eene met eene stoel en den andere hem vattende het onheijl ’t geende daar uyt te wagten was hebben voorgecomen.

 

 

Dat Schijndel in deze verklaringen verschillende kinderen genoemd wordt, is niet zonder betekenis. Schijndel was in de achttiende eeuw een centrum van hopteelt, terwijl de hopteelt in Veghel in die eeuw verdween. In 1755 werden er in Schijndel twee officiële hopwagen opgericht: een voor Wijbosch en Lutteleinde, en een voor Elschot, de Borne en de Broekstraat. Zo’n hopwaag was een grote houten weegschaal die aan een balk in een schuur gehangen kon worden. De hopwagen werden door het dorpsbestuur aan de pachters van de waag beschikbaar gesteld. Er was ook een hopkeurmeester, de hopmeter, die de kwaliteit van de aangeboden hop moest bewaken.

 

Uit de verklaringen blijkt dat hop vooral binnen de Meierij gekocht en verkocht werd, terwijl ook het land van Gulick, het land van Luik, Nijmegen, Grave Antwerpen en Turnhout genoemd worden. Het zijn waren vaak de telers zelf die hun waren proberen te slijten. In 1540 overleed de veghelse hophandelaar Rutger van Eenquinckel schulden naliet aan personen in Schijndel, Den Bosch, Maasbommel, Uden, Mill, in plaatsen aan de route tussen Nijmegen en Dortmund en in de omgeving van Dortmund.

 

In de tweede helft van de zeventiende eeuw en achttiende eeuw handelden verschillende personen van Veghel in 'rog, garst, boeckweijt, haever en ander gewas, mitsgaders booter, speck en diergelijcke waeren'. Zij brachten die goederen naar marktplaatsen in de Meieirij, met name  ‘s Hertogenbosch, Helmond, Eindhoven, Sint-Oedenrode, Oirschot, en ook naar Holland. Hop wordt in die verklaringen niet expliciet genoemd, maar kan inbegrepen zijn geweest onder het 'ander gewas'.