Het bevaarbaar maken van de Aa
Martien van Asseldonk, september 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar:
Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Op 31 maart 1791 schetsten de
schepenen van Veghel gop verzoek van de Leen- en Tolkamer de situatie te
Veghel wat betreft de handel en de landbouw:
-
De koophandel: den dorpe van Veghel ligt aan de riviere de Aa die in den
wintertijd met schuijten en pleyten wanneer het water hoog is ende
sluijsen ingestoten syn, waar door het water word opgehouden, vaarbaar
is en soude den coophandel konnen werden gevacoreert en torff off klot
komende uijt de Peel, graanen etcetera en die met minder costen als
thans na de stad ’s Bosch vervoeren by alsdien men die rivier een geheel
jaer kan bevaren, in koophandel is deese plaats tot nog toe niet bekend
dan in boter en is een wekelykse geoctroijeerde botermarkt alhier.
-
De hoedanigheid der teul en weylanden: synde sommige daar van goed en andere
redelyk, dog moeten alle door mist ter culture worden gebragt en de
meeste weijlanden door ’t halen van assen van de Maaskant ’t geene per
sak tegen een seer hogen preijs moet werden betaelt tot selfs 1-10-0
behalve de vragt, dog de weylanden langs de rivier de Aa leggende werde
door ’t overstroomen van ’t water bemist door den slip, maar in den
somertijd by de minste sware regens syn deselve onderhevig aan
overstrominge om dat in en uyt de moerassige Peel off heijde op
allerleij weijse de lopen off waterleydinge op de rivier de Aa werde
gebragt om ’t schielyk uyt deselve de lossing te hebben ten eynde haeren
torff off klot te halen en de moerasse droog te krijgen en ook de
ontgronding van tijd tot tijd merkelyk vermeerdert bij welke
overstroming der beemden in den somer de ingeseetenen een merkelyke
schade leijden, waarom de verdiepong en verbreeding van die rivier
hoogst noodsakelyk beschouwt word. Ook is men eenigsints bezig met
nieuwe teul en weydelanden van sterile gronden goet te maken ‘t geen men
alhier van de hoogste noodsakelijkheid rekenen kan, en meer en meer
diende aangemoedigt te worden twewijl deese plaets weynig teulland besit
na evenredigheid van ‘t getal der menschen off huijsgesinden en welke
meest alle veel meer als haar konnen doen soude kunnen cultivere, te
meer dewijl de selven van dien aart en gesteldheid syn, dat niet een
redelyke moeijte en costen die tot goed land gemaekt kan worden soo als
den ondervindng reets geleerd heeft
Het bevaarbaar maken van de Aa zou dus goed zijn voor de koophandel, en
bovendien zou de landbouw profiteren van een betere waterafvoer.
Dat de bevaarbaarheid van de Aa bij tijden belabberd was blijkt bijvoorbeeld
in 1794. Bij de oorlogsverwikkelingen in dat jaar moesten de dorpen
volgens bevel van 29 juli 1794 alle schuiten die er waren naar Den Bosch
brengen. Er was in Veghel een pleit (= platte schuit) die te groot en
zwaar was om per kar te vervoeren en gezien de lage waterstand in de Aan
kon men die ook niet over het water vervoeren. Er was ook een klein
schuitje met een vaarboom. Toen men dat kleine schuitje over de Aa naar
den Bosch probeerde te bomen bleef men tussen de brug van Heeswijk en
het kasteel aldaar steken, ‘als vindende onmogelijk verder
transportabel’. Toen men in 1802 de keien straatweg in Veghel verlengde,
had men geprobeerd om de stenen voor half maart per pleit van Den Bosch
over de Aa naar Veghel te voeren. Daarna was dat onmogelijk. Helemaal
was dat toen niet gelukt, een deel van de keien had men in Middelrode
moeten lossen, omdat de waterstand van de Aa al teveel gezakt was.
Het verzoek van Veghel uit 1800
Volgens de staatsregeling van 1798 zou de overheid
de Aa bevaarbaar maken. Op 24 augustus 1800 schreef het gemeentebestuur
van Veghel aan het
uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek.
-
Artikel 8 van de
additionale artikels tot de staatsregeling bepaalt onder andere ook dat
de rivier d’ Aa bevaarbaar zou worden gemaakt. Een aantal inwoners van
deze en omliggende plaatsen hebben het vertegenwoordigend lighaam al
verzocht hiermee een begin te maken. Inmiddels zijn er bijna drie jaren
verstreken. Men wil dat we alle moeite nemen om te beginnen.
Zij zeggen:
“Ziet de tijd, het saysoen, geen
mensch heeft dit beleefd, die rivier, die fakken welke verdiept moeten
worden, zijn droog, geen loop van water is er meer, waarom nu niet
begonnen, men kan tans met twee derde minder kosten werken.” Dit
alles beweegt ons aan U lieden voor te drage in september te beginnen,
omdat dan het water altijd het laagst is en de grond ontrooft is van
water, en men weinig of geen dammen aan hoeft te leggen om bij het
uitgraven het water te stoppen.
Het
gemeentebestuur schakelde Hendrik Verhees in, om druk uit te oefenen. Op
8 september 1800 schreef Verhees vanuit Den Haag aan de secretaris van
Veghel dat hij er met (de in Veghel geboren) kolonel Craijenhoff over
gesproken had:
-
Goede vriend. Ik hebbe
de missive volgens het verdiepen der Aa bij de eerste kamer niet
vernomen, of deselve moest geleesen zijn eer ik in Den Haag kwam. Dan,
de collonol Kraijenhof heeft my gezegt een dierlijke missive dan der
zyne om berigt van het uitvoerend bewind had. Ik versogt zyn edele daar
op gunstig te berigten door dien d’ Aa op Den Bosch tot Veghel niet
verleid behoefde te worden, maer de ondiepe plaatsen verdiept en de
nodige schutsluysen bij de molen gebragt, en dat als dan naar mijn
inziens die rivier van Veghel tot Den Bosch vaarbar zoude zyn, dat daar
het water bij geen geheugen van mensche zoo laag was geweest, alles veel
ondiepe plaatsen en de Aa rivier droog waren daar de stoffen niet
behoefde gebagert te worden, waar met paarden en karre als met
schuijfwagens of kruijwagen kan uyt de rivier gereeden worden en dat men
met 100 guldens nu meer doen kon dan als men baggere moest met 200
guldens.
-
Zyn edele dagt er ook
niet ongunstig over, maar zeyde mijn over dien het verigt door
verscheyde handen moest, dat den tyd voor dit jaar verloopen zoude zyn
eer daar op finaal een resolutie genoemen kan worden.
Zijn edele heeft mij gezegt van
deese week naar Den Bosch te vertrekken om de waterpassing tussen ’s
Bosch en Eyndhoven te doen voor het hoofdcanaal. Ik meld U lieden dat
omdat ik vermeen het zeer goed zou zijn dat U lieden beneffend nog den
andere plaatsen den generaal Craaijenhof te gaan vinden en over het
verdiepen van de Aa te gaan spreeken en zulx aan zyn Edele gunstig aan
te beveelen.
De vergadering
gelastte de secretaris om Verhees te bedanken en verder te verzoeken om
toch zo veel mogelijk het bevaarbaar maken van de rivier verder te
bevorderen. Vervolgens werden G. van Roij en de secretaris gecommitteerd
om met collonel Craijenhoff te gaan overleggen. Op 25 september 1800
brachten G. van Roij en de secretaris verslag uit van hun bezoek aan
kolonel Craijenhoff.
-
Dat sij na bekomen
informatie dat den collonel Crayenhoff sig tot Boxtel bevond, besig
synde met het werk het hoofdcanaal rakende, aldaar na te hebben begeven
op laastleden dinsdag des 's morgens vroeg, dan syn Edele daar niet
synde, maar savons ten 6 uuren thuijs komende, heeft commissie sig
aldaer opgehouden en den selve afgewagt, gelijk sij dan ook dien avond
gemelde collonel Craijenhoff gesproken en vervolgens aan onse commissie
voldaan hebbende gemelde collonel Craijenhoff gesegt aanstaande saturdag
op instructie van ons hier te sullen komen om de rivier te besigtigen.
Het werk van de
commissie werd door de vergadering goedgekeurd, en de commissie werd
verzocht 'wanneer gemelde collonel Craijenhoff hier sal weesen en
arbeyders tot het een off ander tot het verrigten van syn werk nodig
hebbende te besorgen'.
'De luijtenant
collonel drecteur Crayenhoff die door ’t agenschap van slands waterstaat
gecommitteert is tot ’t verrigten van soodanige inspectien, meetingen en
waterpassingen als nodig zullen zijn tot ’t bevaarbaar maaken der
rivieren de Dommel, Aa etcetera' was in oktober bezig met ' de zoo zeer
noodzakelyke opmeeting en pijling der rivieren de Aa'. Normaal zou de
sluis van de Kilsdonkse watermolen op 1 oktober gesloten worden, waarna
de molenaar met de molen kon gaan molen, maar nu moest de sluis tot 1
oktober 1800 open blijven, zoadat Craijenhof zijn werk af kon maken.
Als compensatie mocht de molenaar in maart 1801 een paar weken
langer doormalen dan gebruikelijk.
Ondanks de
gunstige lage waterstand in 1800 gebeurde er, afgezien van de opmetingen
door Craijenhoff, niets aan het bevaarbaar maken van de Aa,. De overheid
was een te trage instelling.
Of zoals Hendrik Verhees op 8 september 1800 in zijn brief aan de
secretaris van Veghel uitdrukte: '... over
dien het verigt
door verscheyde handen moest, dat den tyd voor dit jaar verloopen zoude
zyn...'.
Het verzoek van Heeswijk uit 1802
In 1802 nam het
gemeentebestuur van Heeswijk het initiatief om samen met een aantal
plaatsen aan de Aa de overheid te verzoeken om de waterafvoer bj
Midelrode te verbeteren.
-
Vergadering van het
gemeentebestuur op 2-9-1802. Brief van het gemeentebestuur van Heeswijk,
houdende dat zedert eenige jaaren de rivieren en waterloopen nae booven
zodanig zyn verbreed en gediept en door het verkoopen en ingraaven van
een aantal gemeenten gronden den toevoer van water dermaten is
vermeerderd, dat onze gemeentes hoe langer meer tot important nadeel van
de goede ingezetenen daar door worden geïncommodeerd dat de lossing tot
Middelrode zoo voor de rivier d’ Aa door den watermolen als speciaal
voor den Leygraaf door het zoogenaamde Spartelgat al te gering en
onvoldoende zijn. Daar nog bij komt dat die rivier beneeden voorschreven
moolen tot den Bosch toe en den loop vant Spartelgat tot daar die in d’
Aa uitwatert zoodanig vernaauwd en toegegroeid zyn dat ze het water
ophouden en de geringste aflyding geeven.
-
Dat zulx haar heeft
bedugt gemaakt om deswegens een address te maken aan het departementaal
bestuur van Braband ten eynde daar in voorziening te bekoomen om het
Spartelgat zoo verre vergroot te krygen dat het tot eene bekwaame
lossing kan dienen in eevenreedigheid van de massa van water die door
den Leygraaf aangevoerd wor d, en dat de Aa en loop beneeden
voorschreven molen en Spartelgat tot Den Bosch toe na den eysch werde
verbreed en gediept dat ze volkoomen tot onze ontlasting kunnen dienen.
Dat het hun was voorgekoomen best waer dat elke gemeente daar bij
geïnteresseerd als Erp, Veghel, Nistelrode, Dinther en Heeswijk, aan
welke ook aanschryving was gedaan, een resolutie neemen om een van die
gemeentens bestuuren te authoriseeren bovengemeld addres te doen en op
de best mogelyke wyze daar op dispositie te oprineeren ten onderlingen
kosten, waar toe hetzelve bestuur zig ten algemeenen nutten gaarne wilde
verleedigen.
-
Waar op gelibereerd en
in aanmerking genoomen zynde dat er deeze gemeente meede ten hoogsten
aan geleegen is dat de belemmering in de lossinge van het water beneeden
deze plaats tot Den Bosch toe werden uit den weg geruymd. Is
geresolveert het gemeente bestuur van Heeswijk te authoriseeren om
wegens en namens onze gemeente een address te maken aan het
departementaal bestuur van Braband ten eijnde daar in voorziening te
bekomen om het Spartelgat in zoo verre vergroot te krijgen dat het tot
eene bekwaame lossing kan dienen in eevenredigheid van de massa van
water die door de Leygraeff aangevoerd word en dat de Aa en loop
beneeden voorschreven watermolen en Spartelgat tot Den Bosch toe nae den
eysch werde verbreed en gediept dat ze volkomen tot onze ontlasting
konnen dienen, en op de best mogelyke wijze daar op dispositie te
obtineeren, mede ten koste dezer gemeente.
Op 6
juni 1804 besloot het gemeentebestuur om in Veghel een asschuur te
bouwen, en om daarbij 'zich by request aant departementaal bestuur van
Braband te addresseeren, als meede daar bij te verzoeken dat intussen
het bevaarbaar maaken der rivier zo aan de sluize als andersints de
nodige orders werde gesteld ten einde het transporteeren de assche zo
veel mogelyk gemakkelyk en min kostbaar te maaken'.
Ìn november 1804
ontving het gemeentebesuur
een brief van A. Boll, secretaris van Dinther en Heeswijk.
-
Het request om het Spartelgadt te Middelrode te vergrooten
en tot verbreeding en verdieping der beek aldaar in gereedheid zynde, en
daarbij ons verzoekende een resolutie aan te neemen om ’t zelve request
aan het departmentaal bestuur van Braband te preesenteeren.
De
vergadering besloot op 22 november 1804:
-
Om het request met gecommitteerden van Heeswijk, Dinther,
Nistelrode, Uden en Veghel te preesenteren en dat Veghel in de kosten
van dat adres zou betalen 0-2-10 van de gulden en wil weten hoe het
verzoek geschied en mede on ons deswegens in geene verdere kosten in te
wikkelen.
De gemeente Veghel had weinig behoefte om mee te gaan betalen aan de
verbetering van de afwatering stroomafwaarts, in de buurt van
Nistelrode.
Op 17 januari 1805 bracht de schout-civiel ter
vergadering dat hij het rapport heeft gelezen van de commissie van
politie en economie uit het departementaal bestuur van Braband van 8
januari 1805, over de A.
-
Dat de uitvoering van het heilzaam project ter
bevaarmaking der rivier d’ Aa bij dat rapport zeer wel beredeneert
voorgesteld word, allezints voor den bloeij en welvaren van den landbouw
wenschelijk was, also den aanvoer van diverse mestspecie welke tans hier
ontbreekt niet dan met enorne kosten te bekomen zyn, daar door zodanig
zal worden gefaciliteerd dat dezelve voortaan in abundantie en voor
geringe prys zullen aangeleverd worden en gevolgelijk in het gebrek van
mestspecie voorsien zynde, een aanmerkelyk gedeelte van het kwartier van
Peelland int generaal en deese plaats int byzonder met vrugtbaare
landeryen door het cultiveeren van sterile gronden dat dan met een
onbereekenbaar voordeel zal worden ten uitvoer gebragt, zal worden
vergroot.
Hij stelt voor dat het gemeentebestuur het departementaal bestuur verzoekt
dit plan tot bevaarbaar maken van de rivier de Aa uit te voeren. De
gemeenteraad besluit conform en committeert G. van Roij en A. van den
Broek om naar Den Bosch om bij een deskundige deze brief op te laten
stellen.
Vergadering van het gemeentebestuur op 19-1-1805. De
gecommitteerden zijn naar den Bosch geweest en leggen het volgende
concept request van het gemeentebestuur van Veghel aan de vergadering
voor:
-
Wij hebben het rapport gelezen tot het bevaarbaar making
van de rivier de Aa en om de rivier tot het afvoer van het overtollige
water geschikt te maken. Dat hetzelve na deeze lectuur Iieden niet kan
of mag te verbergen dat zulk een project volvoerd wordende de landbouw
van dit gedeelte der Meijerije, welke toch het voornaamste bestansmiddel
deeser geheele landstreek uitmaakt, eene onbereekenbaare bevordering zal
ondergaan, en ook meede de pogingen der supplianten, zoo door het
aanleggen van eene reeds kostbaare asschuur, als door het bewerken van
zo veel leedig leggende gronden meer en meer zullen worden gesterkt en
gerugsteund. Dat zedert zy eene asschuur hebben aangelegd en een vrij
groote quantiteit assche naar Veghel langs de bezwaarlijke bevaaren
wordende rivier de Aa hebben aangevoerd van alle zynde van het
bovenleggende gedeelte van Peelland en onder ander van Deurne aanzoek
gekreegen hebben om gemelde assche af te leeveren. Dat deesen ijver tot
gebruik van eene mestspecie welke alleen in staat is om het te
kortschietende hooij daar te stellen meer en meer ontluikende, nog meer
zal worden aangeduwd wanneer de landsman in de zeekerheid wordt gesteld
dat hij den peelturf tegen de assche zal kunnen verwisselen, welke
echter nooyt anders zal kunnen plaats hebben, dan wanneer der
supplianten ingezeetenen de rivier bevaarbaar wordende zich tot dien tak
van handel door het aanleggen van magazijnen van dien turf zullen kunnen
toeleggen en waarvan als dan het onvermydelyk gevolg zal zijn dat de
turf voor de Peeldorpen een winst geevend product wordende, ook den
landbouw aldaar verdubbeld en de schaarsheid van brandstof in de stad
Den Bosch verminderd zal worden, en de tans aanzienlijke somme gelds
welke jaarlijks uit deselve naar Holland en Vriesland zonder
weederkeerige winst word uitgevoerd in de stad zal blyven of ten minsten
dienstbaar zal worden om de gezamentlijke middelen van bestaan van stad
en Meyerye te verleevendigen.
-
De supplianten zouden indien sulks niet reeds in het
gemelde rapport was opengelegd, zich kunnen uitlaten over de voordeelen
welke zo wel stad en Meierij te wagten heeft, want wie toch zal kunnen
tegenspreeken dat, daar deeze gemeente alleen zedert den jaare 1790 van
haaren bodem tot vrugtbaare akkers en velde, heeft zien vrugtbaar maken.
Dat deese vrugtbaar making, welke door aanvoer van mestspecie hier nog
kan worden verdubbeld, en tot een onbereekenbaar nut zowel van land als
stad zal moeten uitloopen. Wie toch zal kunnen tegenspreeken dat de
rivier de Aa opwaards tot Helmond bevaarbaar wordende, ook niet aldaar
alles verleevendigen en bronnen van bestaan openen, welke nu voor de
ingezeetenen gestopt zijn. Verzoeken dat door U leiden zal worden
besloten de rivier de Aa bevaarbaar te maken.
Opnieuw discussie in Veghel
Vergadering van het gemeentebestuur op 17-4-1805.
-
De president Hendricus A. van de Ven stelt ter vergadering
dat al reeds verscheyde make gedelibereerd is over het al of niet
participeeren in het obtineren van het octroy ter bevaarbaarmaking van
de rivier de Aa, by resolutie van het departementaal bestuur van Brabant
van 21-3-1805 no. 2 aan deze en andere gemeente daar bij vermeld aan
geboden. Dat het toch eindelijk tyd wordt daar omtrent finaal te
besluiten.
-
Daar op by meerderheid der leden deeze vergadering in
aanmerking van het onvermogen dezer gemeente, ofschoon het bevaarbaar
maken der rivier d’ Aa tot voor deese als omleggende gemeentes
nootsakelyk is, is geresolveert in het obtineeren van voorschreeve
octroy voor reekening dezer gemeente niet te participeeren en mids dien
onnodig achtende ene commissie af te zenden.
-
De burgers A. van den Broek en A. van den Heuvel,
mede-leden dezer vergadering tot het neemen der bovenstaande resolutie
niet ingestemd hebbende, verzoeken dat zulks zal worden genoteerd, als
mede dat hun inziens en genoegzaam duidelyk voor elk het bevaarbaar
maken zoo voer deeze als andere gemeentes nuttig en van de grootste
aengelegenheid is en derhalve het gemeente bestuur onvermydelyke pligt
acht om tot volmaking van het plan der bevaarbaar making der Aa
kragtdadig meede te werken, en dat voor reekening deezer gemeente in het
obtineeren van het daartoe aengeboden octroij behoorde geparticipeerd te
worden, en dat er middelen genoeg zyn om in het overgegeeven onvermogen
deezer gemeente te kunnen voorsien.
Vijf dagen later vergadert het gemeentebestuur opnieuw over de mogelijkheid
om een octrooi te krijgen om de Aa bevaarbaar te maken. Met name
schoutciviel G. van Roij pleit er voor om deze zaak aan te pakken.
-
Is door de schout-civiel ter vergadering voorgedragen, dat
hy het belang der gemeente behartigde zich in den hoogsten graad der
verpligting bevind, eene zaak van het grootste belang, het al of niet
participeeren in het obtineeren van het octroy en subsidie ter bevaar
making van de rivier de Aa door het departementaal bestuur van Braband
by derzelver resolutie van 16 maart 1805 no. 2 de gemeentes aan de
rivier geleegen aangeboden, ter nadere overweging deeser vergaderinge
als den raad en vertegenwoordigers dezer gemeente voor te stellen.
-
Opmerkende de onberekenbaare voordeelen welke alleen uit
de bevaarbaarheid der rivier ter bevordering van de landbouw te trekken
zyn, behalve dat daar uit voor andere takken van bestaan aanmerkelyk
voordeel te vinden is. Dat het immens bij onderschijdene gelegenheden
erkent ende hoogst geconstituerende machten ter volvoering van dat zo
lang gewenste plan is aangestoond. Dat zulks nog blykt uit het adres van
het gemeentebestuur nog onlangs aan het departementaal bestuur van
Brabans ingediend. Dat derhalve niet overig blyft te bedenken dan alleen
de middelen welke ter bevordering van het zo nodig en heilzaam plan
dienstig zyn.
-
Dat alvoorens daar toe overgaande van zich daar na te
richten dient geremarqueerd te worden dat het octroy en subsidie ter
bevaarbaarmaking der Aa wel aan verschyde gemeentes aangeboden word,
doch dat geen hunner zyns inziens dat groot voordeel daaruit konnende
trekken ’t welk voor deese gemeente te wagten is, en dat dezelve,
behalve de stad Den Bosch, welke zo veel mogelyk daar in s.g.n tegen
beschikt, ook niet zeer vermogend zynde tot zo een onderneeming te
dugten staat, zonder medewerking deeser gemeente dat geheele plan zal
komen te vervallen.
-
Dat derhalve geen ander middel overig is dan te besluiten
om, wel met het geluk deezer gemeente niet verongtzamen, ’t zy met de
gezamentlijke gemeentes, zo die daarin willen en vermogend zyn mede te
werkn, het aangestelde octroy, mits voor deeze gemeente niet meer dan
een vierde of ander deel door deeze vergadering te bepaalen portie
neemende, te obtineeren. Dat in dien zulk gedeelte niet genoeg zynde, of
dat andere gemeentes uit onvermogen of van oordeel geen portie genomen
word, als dan hetzelve octroy voor een groter gedeelte of wel voort
geheel voor reekening deese gemeente provisioneel te accepteeren,
overmits om zich binne zeekere tyd finaal te declareeren binne welke
noodsaak men zo met gewigt naader kan worden onderrigt.
-
Die onderneeming voor deese gemeente nuttig en voordeelig
vindende, als dan om zich nog meerder te verseekeren van het goed
vooruitzigt der voordeelen daaruit te trekken en daar te boven zich daar
toe in plaats te stellen, zoude kunnen worden geprobeerd of er geene
particulieren te vinden zyn welke ter volvoering van dat werk voor drie
vierde in deze onderneeming zoude willen deelnemen. Dat daarin geslaagd
wordende dan ten klaarste blykt de gemeente van Veghel tot die
onderneeming niet meerder zal behoeven te bekostigen dan eene somme van
15.000 guldens, en dat daar uit voor deese gemeente aanmerkelyk meerder
voordeel dan voor particuliere deelneemers te wagten zynde, dus voor den
vergadering geene de minste vrees meer kan overig zijn om, na alles
gewikt en gewogen en voordeelig bevonde zynde, ’t geboden octroy te
obtineeren, terwyl zo er geene deelnemers genoeg gevonden worden, of de
onderneeming niet voordeelig werd beschout,
voor het provisioneel geaccepteerde octroij dan nog kan worden
bedankt.
-
Dat de som van 15.000 gulden door deese gemeente voor haar
gedeelte op de gewoone wyze genegotieerd zynde al schielyk kan worden
afgelost met de capitaalen ter zaken des koops op de verkogte nieuwe
erven tegens 3 percent interest staande, en dus het inkomen dezer
gemeente op het hoogst genoomen niet meer kan worden verminderd dan de
somme van 450 guldens, waar tegens dan in casse komt een vierde van het
geheel inkomende vaart, ’t welk volgens rapport der commissie van
politie en economie uit het departementaal bestuur van Braband van
21-3-1805 na aftrek van alle onderhout etcetera op 3.600 guldens werd
begroot, en dat al eens genoomen volstrekt geene duit uit het inkoomen
der vaart in kasse kwam, dat onmogelyk is, zal alleen aan de karre
vragten der assche welke de landbouwers tot gerief zich aanvoeren veel
meer dan 450 gulden jaarlijks worden geprofiteerd, zonder te willen
opmerken het voordeel daar uit voor de asch negotie te trekken, en van
ander karrevrgaten van particulieren, terwyl er nog zoude kunne
gereekent worden op het verbeeteren des lage beemden langs de rivier
leggende.
-
Dat hij schout-civiel onnodig acht op te merken welke
kostbaare werken er zinds eenige jaeren binne deese gemeente zyn
aangesteld, ’t zij genoeg, zo men het oog vestigd op den straatweg circa
13.000 guldens kostende, welke immers, ofschoon tegen genoegen van veele
ingezeetenen, daar gesteld, tans by ondervinding als een nuttig werk
word gepreesen en zelvs op de verlenging die ook geschied is
aangedrongen, waar en tegen tot voldoening van dit zo nuttig en veel
belovend werk dat op de voorgestelde voet en wyze nader te bepaalen,
weynig meerder zal komen te kosten, door ieder weldenkende en meer
doorzichtig gemeentebestuur reikhalzend met groot verlangen word
tegemoet gezien.
Ondanks dit gloedvolle betoog kreeg G. van Roij geen steun van de raad.
-
Niets van het voorgestelde aangenomen zynde heeft dezelve
voorts in omvraag gebragt off er toch niet een commissie tegens woensdag
den 24e deeser naar het departementaal hotel zal worden
afgezonden, is by vergadering daer over gestemd en met door de volgende
leden welke hunne stem tegens het afzenden eene commissie hebben
uitgebragt als: Hendricus A. van de Ven, Hendricus van Hoof, Francis van
Eerd, Aart Versteegden, Joost van de Ven, Johannes Vermeulen, Aart
Vogels, Nikolaas Verbakel, Johannes de Wit en Wilbert van Doorn. En is
door de nagenoemde leden voor het afzenden van een commissie gestemd,
als door: A. van den Broek, L. van den Bosch, A. van Doorn en Johannes
van den Tillaar. Waar mede vergadering is afgelopen.
Het probleem was niet dat men het nut van het bevaarbaar maken niet inzag.
Men vond alleen dat Veghel dit niet alleen moest bekostigen.
De proef
Toen er subsidie werd toegezegd kwam er beweging in de plannen. Vergadering
van het gemeentebestuur op 6 juli 1805.
-
Op voordragt van de preesident, in agting genomen sijnde
dat het uitwerken der oerbanken in de rivier gevonden wordende volgens
de resolutie van het departementaal bestuur van Braband van 20 juni 1805
no. 17 publiek moest worden besteed. Dat zulks zonder voor af eene prouf
te neemen hoe en op welke wyse en hoe veel tyd byvoorbeeld eene roede
kan uitgewerkt worden, niet wel kan worden besteed dan met nadeel der
gemeente als zynde een werk dat, zoals men verondersteld, niet zo erg in
de uitvoering zal zijn, als (..) ten afschrik der aanneemer voorgeeven.
-
Is geresolveert de oerbanken tussen d’ erve van J. de Jong
en Arnoldus van Weert van de loop door den hof van J. de Jong lopende
tot aan de zogenaamde houtwal volgens de gestelde pylen en daggeld te
laten uitdiepen, ten einde een ieder voor de publike besteeding een
betere calculatie of berekenng op de kosten zou kunnen maken, en tot
uytvoering en opzigt te committeeren onse mede leden Van de Ven, van
Hoof, Tillaar, van Doorn, van den Broek, van Eerd, van den Heuvel en L.
van den Bosch, welke de orders zullen stellenm materiale en werktuige
aanschaffen en de nodige wekliede te stellen en te ordonneeren.
Vergadering van het gemeentebestuur op 7-8-1805. Resolutie van het
departementaal bestuur van
Braband van 30 juli 1805 no. 32: Veghel krijgt een subsidie
van 4.300 gulden, waarvan 3.300
gulden direct beschikbaar is, voor het verdiepen van de Aa.
Uit de dorpsrekening van 1805:
-
Volgens ordonnantie en quitantie betaald aan G. van Roy
een somme van 29-12-4 voor het maken van een kistdam door de rivier de
Aa tot het nemen van een proef voor de verdieping der rivier waar van
toen de besteeding op handen was
-
Volgens ordonnantie en quitantie betaald aan Leendert van
der Aa cum suis de somme van 8-19-0 van verdient arbeidsloon met het
leggen van een dam door de rivier de Aa tot het nemen eener proeve ter
verdieping van dezelve
-
Volgens ordonnantie en quitantie betaald aan Joost van de
Ven de somme van 50-0-0 voor schadeloos stelling van den grond ingevolge
resolutie van het departmentaal bestuur van Braband aan zynen beemd
boven de brug alhier tegenover het kerkhof afgegraven ter verbreeding
van de rivier de Aa en tot verkoming van schade aen de brug en kerkhof
andersints te doen
De aanbesteding
Aanbesteding op 25 juli 1806 van het verdiepen van de rivier de Aa van de
brug te Veghel tot aan de sluit te Kilsdonk in vyf perceelen op de
volgende conditien:
-
De aanneemers van yder fak of parceel
zullen gehouden zyn den bodem van de rivier de Aa tussen de hier
nagenoemde hoofdpylen te verdiepen, alle de oerbanken, droogtens,
modder, zand, kleij of andere stoffen, hoe ook genaamd, die boven de
hier na te noemen pijlen zyn geleegen, moeten uitwerken en in goede
orders op de beide oevers der rivier uit een scheiden, ten minste 1 à 1
½ voet van de kanten naar een dossering van 1 ½ voet op de voet ophogen,
alvoorens naast de rivierkant den teen met een of meer zoden opzetten,
om dat de uitgewerkte stoffen niet weder voor den regen of andersints in
de rivier storte, zo als onder de bewerking door de opzigters zal worden
geordonneerd. Ook zullen de aanneemers zorg moeten dragen dat geen der
uit te diepe stoffen in de dieptens of wielen worden gestort op peene
van 20 guldens, zo dikwils zulks zal bevonden wprden, en bovendien
gehouden zijn alle de stoffen die in de dieptens of wielen mogte gestort
zijn er uit te neemen en op de oevers te ruijmen, zo als voor de
opzigters zal worden geordonneerd. Ook zullen de aanneemers gehouden zyn
op die plaatse alwaar de rivier haere volkomen diepte en dieper dan het
pijl zich bevind, alle de kankerworteks en maaneblaaden op den bodem van
de rivier te veegen en zo veel mogelyk op de oevers te ruijmen.
-
De verdieping van het bed der rivier over
alle de vakken en perceelen zal moeten geschieden naar de navolgende
hoofdpeylen van eenen voet onder de vloer van de sluis te Kilsdonk de
rivier opwaarts tot aan den hoek van het eylandien beneeden het huis
Zwanenburg beneden den kop van eenen paal aldaar geslagen één voet tien
duijmen. Verder de rivier opwaarts ter plaatse op de caert no. 17
beneden den kop van eenen paal aldaar geslagen, twee voeten ses suijmen.
Verde de rivier opwaarts tot beneeden de vloer of dorpel van het sluiske
van Teulings twee voeten. Van daar de rivier opwaarts tot het sluiske
van de heer de Jong beneden de vloer of dorpel twee voeten, en van daar
de rivier opwaarts tot aan de brug te Vechel een en een halve voet aan
het pijl aldaar. En omdat de rivier bedde in een geregelde order met
geen hoge bulten of lage kuilen worden uitgediept, zullen door de
opzigers alwaar op iedere tussen weite van de genoemde pijlen
verdiepingen moeten geschieden de nodige palen worden gesteld, de koppen
van die paalen de verdiepingen moet worden gedaan, zoals reeds geschiede
tussen de brug en het kasteel Frisselstein in het eerste vak.
-
Ter plaatse alwaar de rivier minder dan
28 voeten ’s Bosse maat breet mogte bevinden worden, zullen de
respective aanneemers gehouden zyn ieder in zyn aangenomen vak op
aanwyzinge van de opzigters de rivier op de bepaalde breedte te brengen
en de uitsteekende punten weg te neemen met een behoorlyke dosseeringe
van 1 ½ voet op den voet tot de hier voor bepaalde diepten. En alwaar de
rivier zich breeder als de bepaalde breedte mogte bevonden, daar
verdieponge gedaan mogte worden, zullen zij aanneemers gehouden zyn de
rivier op de geheele breedte uit te diepen, latende aan de oevers eene
dosseringe van één en een halve voet op den voet.
-
Daar den aard van het werk en de
natuurlijke bewerking van het verdiepen van het voirschreeven rivier
bedden verwijschen dat met de beneedeste het eerste behoorde begonnen te
worden, zoo zal zulks alwaar het eenigsints weezen kan moeten worden
geobserveerd, doch daer die order in dese niet geheel zal kunnen
gehouden worden, omdat het werk in verscheide vakken word aanbesteed, en
ieder aanneemer alle mogelyken spoed en vlyt zal moeten aanwenden om het
werk op den bepaalden tijd af te werken, en dus veelal gelykelyk zal
moeten ondernomen worden, en daar het uitruijmen der oerbanken door
afdammingen en droogmakingen met vakken en het schutten der sluijzen zal
behooren te geschieden, zo zullen de verschillende aanneemers over het
ontlasten en ophouden van het boven en beede water met elkander een
minnelyke schikking moeten maken. In dien het kwam te gebeuren dat zy in
desen malkanderen niet konder verstaan of in deze overeen komen, zal
daar omtrent naar billykheid door de aanbesteeders met overleg van den
geenen die met de generaale directie over het werk zal zyn belast
schikkinge wordengemaakt, waar na de respective aanneemers zonder eenige
tegenspraak zich zullen moeten gedragen. Daar het afleiden van het water
groot voordeel geeft aan de aanneemers alwaar de rivier behoord te
worden afgedamt en droog gemaakt, zal alwaar door de sloten langs de
erven zonder schade van de eijgenaars der landen afleidinge van de
rivier kunnen worden gemaakt, zulks met goedkeuring en overleg der
eigenaars en besteeders mogen geschieden.
-
De respective aanneemers zullen naar
bekomen approbatie aanstonds moeten zorgen dragen dat het geheele rivier
vak tot betere aflossing van het water de kankerwortels, mane bladeren,
biezen en verder kruid tot aan de grond of bed der rivier worden
gezuijverd en geveegd. En zodra het water daar toe eenigsints bejwaam
is, met het werk moeten een begin maken en met een genoegzaam getal van
manschappen zonder interruptie voortvaaren, dat ijder zyn werk compleet
hebben opgeleevert voor den 25 september deses jaars 1800 en vyf, ten
waare dat het hoge water daar inne zodanige verhinderingen veroorzaakt
dat de aanneemers bij geen mogelijkheid in staat waare geweest hun werk
op den bepaalden tyd op te leeveren. Het werk zal ter beoordeling staan
van de aanbesteeders en den directeur over het werk. In zodanig geval
zal aan de aanneemers een amenabelen uitstel worden gegeeven tot den 15
september des jaars 1800 en ses, op peene van tien guldens dags die zij
naar den bepaalden tyd komen te werken, welke penningen hen aan hun
bedongen loon sullen gekort worden. Het werk den vyftiende september
1800 en ses niet compleet zynde opgeleevert, reserveere de besteeders de
magt om het selve in dagloon ten kosten en lasten van de aanneemers en
zyne borgen te doen afmaken.
-
In geval er geene verhindering van hoog
water heeft plaats gehad, zal na den vyfentwintigste september 1800 en
vyf door de besteeders ’t werk worden gevisiteerd en opgenomen of het
conform van dit bestek is afgemaakt. Doch zo men by de visitatie of
opneeming bevind het werk niet conform aan den inhoud dezes gemaakt te
zyn, zo reserveeren de besteeders de magt om dit werk tot kosten en
lasten van den aanneemer en zijn borgen, conform dit besteck te doen
afmaken, alsmede de dagen over den bepaalden tyd gewerkt wordende à tien
gulden daags ten profyte van de gemeente te korten.
-
De aanneemers zullen zorg dragen van goed
en kundig werkvolk te stellen en by fouten van dien zullen dezelve door
de opzigters weggesonden worden en andere ten kosten van den aanneemer
in plaats gesteld. Ook zullen de aanneemers en haar werkvolk de opzigter
die over dit werk gesteld zullen worden met behoorlyk respect de orders
die den dezelve zullen gegeeven worden observeeren, mits blyvende bij
den aard van het werk en het bestek, zullende zodanig werkvolk die
onverhoopt hier tegens kwam te handelen van het werk gezonden worden en
tot kosten en lasten van den aanneemer en zyn borgen door ander bekwaam
werkvolk worden afgemaakt. Alle duisterheden die naar het begrip des
aanneemers in dit bestek mogte voorkomen, zullen door de besteeders en
den directeur over dit werk naar recht en billijkheid worden
geëxpliceerd naar welke uitspraak de aanneemers zich zullen moeten
gedragen.
-
De betaaling zal geschieden met contant
geld op ordonnantie van de besteeders in drie termijnen, den eersten
termijn zodra de aanneemers een derde gedeelte van haar aangenomen werk
zullen hebben afgemaakt, een vierde part van hunne bedongen penningen,
den tweeden termyn zodra de aanneemers twee derde gedeelte van hun
aagenoomen werk zullen hebben afgemaakt, wederom een vierde gedeelte van
hunne bedongen penningen, den derde en laatste termyn als de aanneemers
hun werk geheel compleet zal hebben afgemaakt en door de besteeders goed
gekeurd.
-
Alle materiaalen en gereedschappen tot
dit werk nodig als paalen en planken tot het maken van kist dammen,
schuijer wagens, gangen, yzere handtboomen, pikken, mokers etcetera tot
het losbreeken der oerbanken, bagerbeugels en aken indien er die
vereijst worden, en verders niets uitgezondert, hoe ook de
gereedschappen en werktuijgen genaamd mogte worden, zullen de aanneemers
zih zelve moeten verzorgen om hun aangenoomen werk in goede orde en
volgens het bestek te maken, alles ten haren kosten.
-
De besteding zal gedaan worden bij
inzettingen en zal op ieder perceel voor trekgeld staan eene somme van
tien guldens, inden de besteeding door het departementaal bestuur word
geapprobeerd, welk trekoeld als dan door de geenen die aanneemer blijft
aan de laagste inzetter moeten werden voldaan. Vervolgens zal ieder
perceel voor een mindere prijs worde aangepreesenteert, die als dan komt
te mijnen zal aanneemer zijn, ten waarde de drie eerste perceelen onder
Veghel en de twee laaste onder Veghel en Dinther, welke daar na in masse
zullen worden aangepreesenteert tot mindere somme die eenigsints in
aanmerking kwam wierd aangenoomen, in wek geval de laagste prijs zal
worden gehouden en bij den laagsten inzetters zo den massas als de
perceelen indien de massa doorgaat het voorschreven trekgekld worden
genoten.
-
De maat waar na dit werk gemeeten is,
voor zoo veel de hoogtens en diepten der pijlen betreft, is de
Rijnlandsche maat van 12 duimen op den voet. En voor zoo verre de
breedtens betreft is de Bossche maat van 11 duymen Rynlands in de Bosse
voet.
Het werk wordt aangenomen door:
-
1e perceel begind aan de brug
te Veghel, 1 ½ voet op het pijl en also de rivier afdalende tot voor het
sluiske van de heer de Jong beneden de vloer of dorpel twee voeten de
geheele tussen wyten, alwaar het nodig is te verdiepen en in alles te
bewerken volgens het generaal bestek. Aangenomen door J. Jacot voor 590
gulden.
-
2e vak of perceel begind op
het einde van het eerste vak en alzo de rivier afdaalende tot voor het
sluiske van Teulings beneeden den dorpel of vloer van hetzelve twee
voeten, de geheele tussenwyte alwaer het nodig is verdiepen, in alles te
bewerken volgens het generaal bestek. Aangenomen door J. Jacot voor
1.890 gulden.
-
3e vak of perceel begind op
het einde van het tweede pereel tot in de mond alwaar de beek in de
rivier de Aa vald op de jurisditie schydende tussen Veghel en Dinther,
de pyl van diepte us in het generaal bestek gemeld, waar van de paal
staat in het volgende vak, de geheele tussenwydte alwaar het nodig is
verdiepen, in alles te bewerken volgens het generaal bestek. Aangenomen
door Willen Gerbrandts voor 1.200 gulden.
De voorschreeve drie perceelen in masse besteed en voer eene mindere somme
aangenomen, zo declareeren de besteeders zich aan de besteeding in masse
te houden en werden de respective aanneemers dier drie perceelen daar
van ontslagen.
De volgende twee perceelen tussen de jurisdictie van Veghel en Dinther.
-
4e parceel van het einde van
het derde perceel tot den hoek van het eylandie, de pylen gemeld in het
generaal bestek en omtrent het midde van dit vak is een hoofdpaal
beneden de kop van denzelve is twee voeten ses duijmen en eenen in het
volgende pereel is den volgende hoofdpyl paal beneden den kop van
denzelve eenen voet tien duijmen in alles te bewerken volgens het
generaal bestek. Aangenomen door Antony van Beek voor 1.850 gulden.
-
5e perceel begind op het
eijnde van het vierder perceel, de pyl is gemerkt in het generael bestek
voor het eylandje bevind zich een hoofdpyl hier voor gemeld beneeden de
kop van dezelve eenen voet tien duijmen en alszo de rivier afdalende tot
een voet onder den vloer van de sluijs te Kilsdonk in alles te bewerken
volgens het generaal bestek. Aangenomen door G. van Roij voor 1.800
gulden.
De voorschreeve twee perceelen in masse besteed en voer eene mindere somme
aangenomen, zo declareeren de besteeders zich aan de besteeding in masse
te houden en werden de respective aanneemers dier twee perceelen daar
van ontslagen.
Ingevolge en onder het voorschreeve generael bestek, conditie en voorwaarden
werden de voornoemde vyf perceelen in twee fakken aanbesteed.
-
1e vak begind aan de brug tot
Veghel en eindigt in de mond alwaar de beek in de rivier d’ Aan valt op
de jurisdictie schydonge tusssen Veghel en Dinther, de pijlen van
dieptens zyn in het algemeen bestek en in de drie eerste perceelen waar
uit dit geheele vak bestaat, gemeld. Aangenomen door Arnoldus Kluytmans
wonende te ’s Bosch voor 2.750 gulden. Borgen zijn Aart Antony van den
Heuvel en Johannes Dirk van Doorn.
-
2e vak begind op het eynde van
het eerste fak der massa en eindig aan de sluis van Kilsdonk, de pylen
van dieptens zijn in het generaal bestek en in de twee laaste perceelen
zynde het vierde en vyfde waaruit dit fak bestaat gemeld, in alles te
bewerken volgens het generaal bestek. Aangenomen door Francis Manders
voor 2.850 gulden. Borgen zijn Aard van den Heuvel en Johannes Dirk van
Doorn.
Gelezen een
brief van de commissaris tot het verdiepen en bevaarbaar maken van de
rivier de Aa van 1 november 1807, kennis gevende dat het werk der
verdieping van de rivier de Aa door ons op 25-7-1805 aanbesteed door den
directeur H. Verhees op 1 oktober 1806 opgenomen en goedgekeurd is. En
daar de aanneemers hunnen bedongen aanneempenningen zoude erlangen
verzogt de commissaris voornoemd een commissie van dit bestuur ten einde
de subsidie volgens resolutien vant voornoemde departementaal bestuur
van Braband de dato 30 juli 1805 en 16 juli1806 dien conform uit zyne
handen te ontvangen. Hendricus A.van de Ven en Aard Dirk van Doorn
worden gecommitteerd om zich ten huis te begeven by den heer Johan de
Jong, commissaris tot het werk der verbreeding en bevaarbaarmaking van
de ricier de Aa om uit zijn handen de subsidie van 4.500 gulden te
ontvangen ter verdieping van de rivier de Aa aan deze gemeente
geaccordeerd.
En wyders in
aamerking genomen zynde dat de voormelde subsidie door de commissaris in
mindering der aanneempenningen aan de respective aanneemers zyn betaald,
dierhalve de quantantien door dien in plaats van contant geld zal worden
overgegeven, en dat de respective aannemers uit de dorps kasse ter volle
voldoening nog te pretenderen hebben de somme van 1.100 guldens.
De Leopoldsvaart
Vergadering van
het gemeentebestuur op 13 april 1809. Kopie van het verzoekschrift aan
de koning. Dat Filip de IV, koning van Spanje in 1573 en de
aardshertogen Albert en Isabella in 1627 benevens de bewoners dezer
landstreeken zyn bedagt geweest om de rivier de Aa bevaarbaar te maken,
zelvs is dit voor de koophandel en landbouw zoo belangryk werk destyds
begonnen telkens door de opvolgende oorlogen en laastelyk in den jare
1629 door het beleg van ’s Bosch onderbleven. Dat de landstreek in de 16e
eeuw aan de konknglyke zorge ontrukt en zedert als een wingewest
behandeld aan geene verbetering heeft kunnen denken. Dat de voorschreven
bevaarbaarmaking in 1798 by de staatsregeling wierd vastgesteld en
daartoe de nodige som aangewezen, edoch dat dezelve wederom onderbleef
tot op den plegtigen dag dat Uwe Majesteit tot onzen koning is
uitgeroepen, welke plegtige dag, welk een gelukkig voorteeken, juist de
eerste was dat men met dit werk een aanvang maakte en onder uwer
majesteits wijs bestuur zoo verre gevorderd dat de verdieping voor bijna
voltrokken kan worden beschouwd en er alzoo niets meer aan ontbreekt dan
de verzassingen waar toe het plan aan Uwer majesteits minister van
waterstaat sedert lang is ingelevert. Dat deze benevens andere
omliggende gemeentes door het niet voltrekken van voorschreven vaart van
veele voordeelen verstoken blyven.
Mits welke de
supplianten de vryheid nemen Uwe majesteit met onderdanigen eerbied te
verzoeken dat het voltrekken van voorschreven vaart mag worden verhaast
en dat aan dezelve vaart, op den dag Uwer majesteits regering ontgonnen,
onder hoogst dezelve gelukkiglijk voortgezet, en door Uwer Majesteits
tegenwoordigheid verheerlijkt, verhaast en voltrokken voortaan de naam
van Vaart van Lodewijk Napoleon mag worden gegeven.
Ontvangen een
dispositie van den landdrost van 3 mei 1809 houdende kennisgeving dat
bij koninglijke decisie gegeven te Heusen den 24-4-1809 no.2 is
geaccordeerd het verzoek door ons gedaan strekkende ten einde aan de
bevaarbaar gemaakt worden rivier de Aa voortaan de naam van
Lodewijksvaart moge worden gegeven.
|