Het vee
Martien van Asseldonk
4 november 2014.
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
De oudste berichten betreffende de dieren die door de boeren in de
Meierij gehouden werden, gaan over het akeren; het recht om varkens in
bossen hun kostje bij elkaar te laten scharrelen. Dit recht wordt onder
andere in 815 genoemd in Orthen en Rosmalen, in circa 1205 in Dinther en
in 1281 in Lieshout.
Het grotendeels verdwijnen van de bossen in de late middeleeuwen op veel
plaatsen heeft de agrarische bedrijfsvoering grondig veranderd, met name
wat betreft het houden van vee. De situatie in Jekschot gelegen bij
Sint-Oedenrode en Veghel is illustratief. In 1311 kreeg de heer-in-spé
van de hertog het recht om zijn varkens te laten akeren in de bossen van
de hertog.
In 1359 was het bos bij Jekschot verdwenen en vroegen de Rooise boeren
aan de hertog wat er in de oorkonde van 1311 precies bedoeld was. De
hertog antwoordde dat zijn bos inmiddels de gemene gronden van
Sint-Oedenrode waren geworden en dat de heer van Jekschot “der
ghemeynten van Sente Oeden Roeden ghebruken zal ende syne beesten gelyc
den anderen luden van Sente Oeden Rode dair op driven ende driven doen."
Het recht om varkens te akeren in de bossen werd dus aangepast tot het
recht om beesten op de gemeint te laten grazen.
Dit voorbeeld laat zien dat de overgang van boslandbouw naar
heidelandbouw deels nog in de veertiende eeuw plaats vond. Deze overgang
zal ongeveer gelijke tred gehouden hebben met het verminderen van het
areaal aan bos. Dat proces was in de twaalfde eeuw al gaande en
versnelde zich in de dertiende eeuw en veertiende eeuw.
Dat er ook tijdens de periode van de boslandbouw in Veghel al runderen
gehouden werden blijkt uit de opgraving van een nederzetting uit de
elfde en twaalfde eeuw aan de Peellandstraat. Daar werden mestschimmels
en enkele botten van een rund en een varken gevonden.
De keuren van Veghel van 1559 noemen het houden van paarden, beesten,
schapen, varkens en ganzen.
In de zeventiende eeuw waren paarden, koeien en varkens de belangrijkste
beesten op de boerderijen, getuige de verkopingen en inventarissen.
-
Op 6-7-1694 werden openbaar verkocht: 1 paard, 2 koeien, 1 maal (=
vaars) en 3 kalveren
-
Op 1-7-1734 werden verkocht: 1 paard, 2 koeien en 1 varken
-
Op 13-10-1774 werden geïnventariseerd: 1 paard, 4 koeien, 1 maal en 4
kalveren
De schapen
Ook blijkt dat het houden van schapen geen algemeen gebruik was, dat
werd gedaan door bepaalde boeren.
Dit blijkt ook uit de zogenaamde Eerdse gedingen. Elk jaar
moesten inwoners uit Eerde die onder Sint-Oedenrode hoorden zich inkopen
op de Veghelse gemeint. Dat gebeurde per paard of koe. In de keuren van
1559 is de bepaling opgenomen dat de inwoners van Eerde die zich voor
schapen ingekocht hadden die op het stuk heide achter Eerde 'opt
Sant totter Coeverincxe molen toe' moesten hoeden. Er zijn overzichten
van verdingde beesten bewaard gebleven vanaf 1559. Hierin worden schapen
vemeld in 1558 (1 van de 8 personen) en daarna pas weer in 1762, ook één
persoon, Aart Jan Tunis van Eert,
die 15 schapen wil laten weiden 'op de schaapsheij liggende aen dit
seyde van de Eert en op de heij boven d’ Eert, soo verre dese limite
aldaar is streckende'. Ook in ZIjtaart werden rond 1900 alleen door
bepaalde boeren schapen gehouden.
De oudste berichten over schapenhouderij in Veghel dateren uit de
zestiende eeuw. De keuren van 1559 bevatten onder andere de volgende
bepalingen:
-
Item die ploeg landts sal mogen houden enendartich schapen, die halff
ploech twintich schapen ende daer beneden van elcke lopensaet landts een
schaep.
-
die scapen te schutten int verboden broeck op een Bosch pont.
-
dat nyemant schapen dryven en sal binnen banschouwen int velt op enen
Carolus gulden.
-
dat nyemant syn tax van schapen eens ingehaelt sal hebben weer schapen
inhalen sal voor St. Gilismisse ende daernaer nochtans op den tax ende
brueck van de schapen.
-
dat nyemant egeen gansen off schapen opter gemeynte houwen en sal die
der aelmoessen des Heylich Geest genieten, op een Bosch pont, ende daer
toe sal men alsulcke personen vuytten boeck doen van des Heyligen Geest
proven.
Op 18-4-1582 werd verklaard dat afgelopen 50 jaar 'die hoeve gelegen
binnen der prochien van Vechel ter stede genoempt die Hantfoert' het
recht heeft gehad om op de gemeint van Dinther te weien, 'te weetene met
perden, hoerenbeesten ende schapen.'
In 1709 was er een ‘Peter de scheper’ werkzaam op (huidig adres)
Zondveldstraat 9 en een ‘Peter de scheper’ op Krijtenburg 11.
Elk jaar moest een er een tiende deel van de oogst afgedragen worden aan
de eigenaar van de tienden. In de achttiende eeuw is er ook sprake van
de lammertiend. De boeren moesten een tiende deel van de schapen
lammeren afdragen.
Op
24-6-1746 werden er op verzoek van Aert Tijssen van Berkelverklaringen
afgelegd.Op 29 juni 1745 waren Melis Seger Donkers, Jacobus van Orten en
Cornelis van Orten bij Aert geweest om de lammeren te komen tienden.
'Dat deselve alsdoen in de kooy gaende tien lammeren hebben uytgeset,
waer van den requirant vier van deselve vooraff koos en dat sij
tiendenaeren van de overige ses één lam hebben uijtgekoosen. Soo mede
van de andere tien, tot twintig in getalle.'
Het schutreglement van 1804 bepaalt:
-
Niemand zal zijne schaapen van den eersten maart tot den eersten october
mogen laaten graasen of weiden anders dan op desselvs land of het geene
in huure heeft op peene dat van ieder des contrarie doende, telke reise
zal verbeuren van ieder schaap zes stuivers en voor en na zonne
ondergang twaalf stuijvers, met dezen verstande nogtans dat aan ieder
ingezetenen dezer gemeente geoorloofd zal zyn van den eersten october
tot den eersten maart hunne schaapen te laaten graazen of weiden in de
gemeentes broeken, vennen en weiden, en zullen tot vermyding van
disputen in deeze gemeentes broeken, venne en weiden door op te werpen
heuveltjes of andere kennelyke teekenen op zekere distantie van den
anderen van de gemeene heiden worden onderscheiden.
-
Niemand zal eenige schaapen aan besmettelijke ziekte laboreerende op de
gemeente moogen laaten graazen of weiden op peene als in artikel 14
vermeld.
-
Egter zal gepermitteerd zyn tyde dat de schaapen eenmaal sjaars gewassen
worden, dezelve na voorgaande kennisgeeving aan den schout-civiel, of
bij absentie aan den preesident van het gemeente bestuur, in de
gemeentes broeken, vennen en weiden te mogen laaten loopen, totdat droog
zyn, waar toe immediaat na de wassing wordt gesteld eenen tyd van twee
dagen.
-
Nimmer wat tyd van ’t jaar het zy zal het gepermitteerd zijn de schapen
te laaten graasen of weiden in een anders hoefslag onderworpen
hooijbeemden of weiden op peene als in art. 14.
-
In geval eenige schaapen van buiten gezeetenen alhier op de gemeentes
broeken, vennen of weiden bevonden worden, zal de eigenaar of eigenaars
derzelve verbeuren van ieder schaap twaalf stuivers en voor of na zonnen
ondergang eenen gulden en vier stuivers.
-
En in zo verre de in bovenstaande art. 18 vermelde schaapen in de
gemeentes heide bevonden worden, zal de eigenaar of eigenaars derzelven
verbeuren de helft der boeten bij dat artikel gestatueert, met
uitzondering ten dezen opzigten van zodanige buiten gezeeten welke niet
een zeker getal schaapen beneevens de ingezeetenen dezer plaats tot het
mede beweiden dezer gemeente wettig gerechtigd zyn indien de zodanige
gevonden worden.
-
Niemand zal zyne schaapen in een anders acker of weilanden mogen laten
grazen of weiden tenzy met blykend consent van de eigenaar of bruiker,
van welk consent of bewilliging ’t zij door de tegenwoordigheid van den
eigenaar of bruiker, het zij by een behoorlyk briefje door den hoeder of
herder der schaapen te vertoonen op staande voet zal moeten blyken op
peene van ses stuivers van ieder schaap telkens te verbeuren, en voor of
na zonnenondergang het dubbele van dien.
-
Niemand zal van nu voortaan zyne schaapen binnen de erven of banhekkens
daar die hangen op de gemeene herbaanen of straten moogen laten graazen
of weyden op peene als in het bovenstaande 20 articul.
-
Ook zal niemand schaapen in eenige gemeentes of particuliere plantagien,
houtgewasschen en onder voorpotingen moogen laaten graazen of weiden op
peene dat telkens voor ieder schaap zullen verbeuren ses stuivers.
-
Mede zal niemand van nu voortaan zyne schaapen niet anders na de heiden
of zyne particulier erve mogen dryven als door de publieke herbaanen of
straaten of over zyn eige landeryen, zonder door eenige akkerwegen en
altans niet over eens anders landerijen, zonder blykend consent als art.
20 vermeld, te mogen dryven op peene van drie stuivers van ieder schaap
telkens te verbeuren.
Voor meer details zie het opstel over de schaaphouderij te Zijtaart rond
1900.
Ganzen, eenden en hoenderen
In de uitgiftebrief van de heerlijkheid Jekschot uit 1311 wordt het
cijnsgoed van de heer van Jekschot beschreven. Een aantal zijnzen werden
betaald in hoenderen en ganzen.
Een andere oude bron die ons iets vertelt over de vogels op de Veghelse
boerderijen zijn de pachtcontracten in de Bossche Protocollen. Enkele
voorbeelden:
-
Op 10-2-1429 werd
een hoeve te Zitart verpacht voor 20 mud koren, half rogge en half
gerst, 4 steen vlas tot hekelen bereid, 10 quarten boter, 8 kapoenen, 10
hoenderen, 6 ganzen, 20 pond boter, 6 malder eieren en 4 gulden.
-
Op 7-3-1431 werd
een hoeve op Ham verpacht voor 7 1/2 Arnoldusgulden, 8 hoenderen, 8
kapoenen, 6 ganzen en 12 quarten boter. De pachter moet elk jaar 3 lopen
lijnsaets zaaien en 't vlas daarvan zal half en half zijn voor de
pachter en de verpachter.
-
Op 7-1-1464 werd
de Hoeve Myddegael verpacht voor 26 mud rogge, 1 mud gerst, 20 quarten
boter, 8 ganzen, 8 kapoenen, 6 steen vlas tot hekelen bereid en 200
eieren.
De rekening van de hoogschout van 24 juni 1461
tot 25 december 1461:
-
Van Vriese Dierkens die hem misgrepen hadde aen 2 of 3 schapen ganzen
ende hoenderen te Vechel die hij tonrechte aengeveert hadde ende
genomen. Ende want dair omme gevangen ende ten Bosch opter poorten
gebracht, maer want hij een arm man was wijf ende kynderen hebbende
sonder goet ende oec want hij altijt den heer getruwe was geweest, soe
liet hem die schouthet composeren voer 20 peters
Aan het houden van ganzen werd paal en perk gesteld, vanwege de schade
die ze konden veroorzaken.
De keuren van 1559 bepalen:
-
dat nyemant egeen driften van gansen langer op onser gemeynte sal mogen
houwen dan eenen nacht, op enen Philippus gulden.
-
dat nyemant ganse hutten setten oft maecken en sal op onser gemeynte off
ons broeck ontversteecken, op vyftehalven Carolus gulden.
-
die gansen te cortten ende opt broeck te houden ende vuytten Aa, vuytten
beemden ende van der luyden erff, op een halff Bosch pont
-
dat nyemant egeen gansen en sal mogen houden dan ses gansen met enen
gent, elcke gans daerenboven op een Bosch pont
-
dat nyemant egeen gansen off schapen opter gemeynte houwen en sal die
der aelmoessen des Heylich Geest genieten, op een Bosch pont, ende daer
toe sal men alsulcke personen vuytten boeck doen van des Heyligen Geest
proven.
De keuren van 1785:
-
niemandt sal meerder gansen
mogen houden dan twee gansen en een gendt ieder huysgesin op peene van
drie gulden.
Het schutreglement van 1804:
Ganzen:
-
Niemand zal zyne ganzen of genten op de gemeentes broeken, vennen of
weiden moogen laaten loopen grazen of weiden op verbeurte van dezelve.
-
Ook zal niemand zyne ganzen in een anders landeryen moogen laaten
loopen, graazen of weiden zonder byzyn van een hoeder en zonder blykend
consent als in art. 20 vermeld op peene dat telkens voor ieder gans zal
verbeuren tien stuivers.
-
Alle vliegende tamme ganzen zal een ieder op zijn landeryen vogelijk
mogen dooden zonder egter dezelve na zich te mogen neemen.
Eenden:
-
Niemand zal desselvs eenden anders dan op de gemeentes en zyne eigene of
gehuurde landeryen en wateren mogen houden en mits dien niet op eene
anders landeryen, tuynen, hoven, wateren of visvyvers moogen laaten
loopen of zwemmen zonder consent van de respective eigenaaren of
huurders van voormelde landeryen, wateren enzovoorts op peene dat
contrarie doende voor ieder eend telkens zullen verbeuren eene boete van
drie stuivers, zullende het daar en boven aan de respective eigenaaren
of huurders der landerijen, wateren enzovoorts vrij sstaan de voormelde
eenden op en in dezelve te dooden, zonder egter die na zich toe te mgen
neemen.
Hoenderen:
-
Niemand zal zyn hoenderen van nu voortaan in eens anders tuinen, hoven
of landerijen moogen laaten loopen zonder consent van de eigenaars of
huurders van den grond op peene van twee stuivers met vrylating aan de
respective eijgenaars of huurders om alle hoenderen in hunne tuinen,
hoven en landeryen te mogen dooden, zonder egter dezelve na zich te
mogen neemen.
Varkens
Al in oorkonden uit de vroege middeleeuwen is melding van het houden van
varkens. Om schate door het gwroet van varkens te beperken moesten deze
ofwel in een kooi gehouden worden, ofwel geringd worden.
De keuren uit 1559 vermelden:
-
die vercken te ringen vast tusschen die nuesgaten met twee ringen.
-
noch off men die verckens bevonde op die messie ongeringt, soo sal men
die vercken evenwael mogen beceuren die nyet stedich in die koije en
liggen op twee stuver elck vercken, soo duck ende mennichwerff te
verbeuren als sy daeraff beceurt wordden.
De keuren uit
1785:
-
Item wanneer iemandt eenige varkens (..) laeten los loopen desselve
sullen moeten ringen tussen de neusgaten met twee ringen en een raem om
den hals doen, waer van de steyle lanck sullen moeten wesen twee voeten
op peene van eene gulden.
Het schutreglement van 1804:
-
Geen ingezetenen zal zyne varkens langs de gemeene herbaanen op de
gemeentes of een anders erve en landerijen los moogen laaten loopen,
maar zullen dezelve moeten houden op zyne erven en landeryen op peene
dat telkens van ieder varken zullen verbeuren twaalf stuivers.
-
Doch zullen daar van zyn en blyven uitgezondert zodanige varkens welke
toevallig uit derzelve hokken losbreeken en na bekomen kennis van den
eigenaar weder worden opgevangen, als van welke geene boeten zullen zyn
verschuld.
Koeien
Rassen en kleuren
In inventarissen en verkopingen in in de Eerdse gedingen vanaf 1751
worden de koeien vaak omschreven. Het was een bonte verzameling.
We komen de volgende types tegen:
Kleur:
-
root van hair
-
swart blaer van hair
-
witte
-
roij koij met wit op de schoft
-
vaal blauw
Tinten grijs:
-
graeijs
-
witte graius
-
vaal greijs
-
swarte greyse
Bont:
-
wit bont
-
swart bont
-
wit swart bont
Gespikkeld:
-
roij speekel , roy gesepekelt
-
swarte speekel
-
rood speekel en witte plakken
-
wit heijsel speekel
-
vael met een spekel kop
Blaar, kol:
-
swart blaer van hair
-
Een roij blaer
-
vael met een kol voor de kop
Tijger is misschien gestreept:
-
swart tyger, swarte getigerde
-
swarte tijger
-
swarte bont getigert
-
rooij tiger
Ruggels:
-
witte ruggel
-
swarte ruggel
Ruggels hebben een fijn-gespikkelde kop en over de rug van voor tot
achter een witte streep.
Heijsel
-
heijsel
-
roij heijsel
-
wit heijsel
-
wit heijsel speekel
-
blauw heijsel
-
swarte heijsel
Spreeuw
-
swart spreeuw
-
roij spreeuw
Vetmesten van Veghels vee aan de Maas
In de zeventiende eeuw werd vee uit Veghel naar plaatsen aan de Maas
gedreven om daar vet gemest te worden. We vondend aar de volgende
voorbeelden van.
-
Op 17-4-1652 (notariele archieven) werd verklaard dat Gerart Hanrickx en
Aert Gerarts en Jan Dirk Thonissen op heden met 55 hoornbeesten naar de
Langstraet op Waelwijck zijn gegaan. Deze beesten zijn allen binnen de
Meijerij gekocht in Veghel, Erp, Dinther en Beek en Donk.
-
Op dezelfde dag werd verklaard dat Ghijsbert Peter Ruijtten, 30 jaar, op
heden 10 koebeesten naar de Langstraet op Waelwijck heeft gedreven. Deze
beesten zijn gekocht te Veghel, Sint Oedenrode en Lieshout.
-
Op 24-4-1652 werd verklaard dat Aernt Geraerts, Jan Peter Huijberts,
Ghijsbert Peter Ruijtten en Jan Dirck Thonis, allen inwoners van Veghel,
op heden 97 hoornbeesten naar Waelwijk op de Langstraet hebben gedraven.
Dat deze beesten zijn gekocht te Veghel, Erp, Dinther, Sint Oedenrode en
Nistelrode, allen binnen de Meijerij.
-
Op 31-3-1660 werd verklaard 'dat Aert Geryt Henricxen is hebbende vyff
ende twentich hooren beesten, soo coijne als versen by hem gecocht,
gevallen ende gewonnen, soo tot Heeswyck, Dinter, Erp ende Vechell, waer
mee dryvende tegenwoordich naer Waelwyck om aldaer gewyt te wordden ende
verder niet.'
-
De schepenen van Veghel verklaarden op 5-11-1687 (R93, fol. 62v) dat
de graaf van Berlo 'heeft in de weij tot Waelweijck doen brengen
een osch, omme aldaer vett geweijt te worden, welcke osch wij schepenen
verklaren gefockt ende opgevoet te wesen binnen onse dorpe van Vechel'.
-
De schepenen van Veghel verklaarden op 2-12-1690 'dat jaerlijcks in de
maant van april in onsen dorpe voorscreven worden gekogt ende nae de
Maaskant gedreven verscheijde magere beesten om aldaar en elders vet
gemaackt te worden.'
Het resolutieboek schrijft op 9 december 1718: ‘alsoo heeren schepenen
ter ooren gecomen is, als dat in de stallen van Dirck van den Tillaer
ende Daniel Peters van Bergeijk onder het runtvee soude tegenwoirdich
grasseren de contagieuse sieckten ofte sterfte, des wy onder genade van
Godt verhoopen van neen, ende dat sulcx soude syn veroorsaeckt door een
mael die tot Maesbommel van den voorschreven Van den Tillaer geweijt en
alhier op sijn stal gebracht is, ende dat nogh vijff beesten, als twee
van Antonij Smits Mulde, twee van Gijsbert van der Linden, ende een van
Antony Vermeulen tot Maesbommel voorschreven geweijt sijn, ende op hare
stallen sijn staende.’ Om verspreiding van de ziekte te voorkomen
ordonneren de schepenen:
-
Dat Van den Tillaer ende Van Bergeijck hun beesten op stal moeten houden
en ‘de deuren vast te maecken, totdat de sieckte gedaen is, ende nogh
ses weecken naer de gedaene sieckte’
-
Niemand die runderpest onder het vee heeft ‘sal mogen uijt den stal het
mist verschieten, veel min op sijn lant verbrengen, ende niet eerder
voordat de siecke geheel en al is opgehouden, ende dan nogh twee maenden
daernaer’
-
‘Dat de gestorven beesten met de huijdt daerom aenstonts syllen moeten
werden begraven op haere erve, ende niet op de gemeente, sess voetten
diep’
-
Niemand mag beeste die aan Maas geweid zijn naar Veghel brengen, ‘al
waert dat sij een paspoort bij haer hadden dat het gesonde weijden
waren’
-
Antony Smits, Gijsbert van der Linde en Antont Vermeulen en iedereen die
beesten te Maesbommel geweid hebben, moeten die beesten binnen 24 uren
slachten en de rest van het vee zes weken op stal houden ende mogen er
geen van verkopen
De maatregelen hadden niet het gewenste effect.
De toen nog nieuwe secretaris Gerard de Jong schreef op 19 augustus 1719
in het resolutieboek: ‘alsoo door onse dagelycxe sonde ende
overtreedinge den toorn Godts nog onsteecken ende sijn slaende hant over
het sterven vant runtvee merckelyck is grasserende, jaa, soodanig dat
hier alsmede zoo tot Empel op den Coorenwaert den Maescant en over de
Peel selffs is ingecomen en alle veele daer van door, ’t geene waerlyck
ermbermelyck voor de leeden en inwoonders zijn biddende God, dat hij ons
en der selver inwoondeen en nagebueren van sulke plagen wil bevryden, en
onse sonde welcke allen daer van de oorsaeck is, aff weeren.’ De
volgende maatregelen werden toen genomen:
-
Dat niemand hoornbeesten naar en door Veghel mag vervoeren ‘op verbeurte
niet alleen van de beesten wecke aen slants sullen worden doot
geschooten en begraven, maer nog daer en boven te verbeuren van ieder
beest 50 gulden’
-
Ook mag er geen rundvlees van buiten naar Veghel werden gebracht
Over ziekten en sterfte onder het vee is een apart opstel geschreven.
Het schutreglement van 1804:
Het schutreglement van 1804 zegt over koeien en paarden:
-
Ieder ingezeten van deeze gemeente zal zyne paarden, mits onder de
agterste voeten geen yzers hebbende, en runderbeesten het geheele jaar
door alhier in de gemeentes broeken, vennen, weiden en heiden moogen
laaten graasen en weiden na welgevallen.
-
Niemand zal van nu voortaan eenige paarden, runderbeesten of kalveren
aan buitengezeetenen toebehoorende moogen aanneemen en stallen, om
dezelve benevens zyne paarden, runderbeesten of kalveren alhier in de
gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden te laaten graazen en weiden
op peene dat telkens zal verbeuren van ieder paard vijfentwintig
guldens, van ieder runderbeest twintig guldens en van ieder kalf tien
guldens, bovens en behalve dat in cas van gegronde suspicie een iegelyk
des weegens verdage inwoonder ter requisitie van den schout-civiel dezer
gemeente zich met eede zal moeten expurgeeren, geene paarden,
runderbeesten of kalveren aan afgezeerenen toebehoorende, ten einde
voorschreeve aangenoomen of gestalt te hebben, en wordt zo hier als in
het vervolg onder de paarden ook eenjarige veulens begreepen, onder de
runderbeesten ook hokkelingen, en door kalveren verstaan de zoodanige
welke den ouderdom van twee jaaren nog niet hebben bereikt.
-
Ook niemand van nu voortaan eenig vee aan besmettelyke of aansteekende
ziektens laborerende of eenige kwaadaartige beitende of slaande paarden,
of stootende runderbeesten of kalveren, alhier in de gemeentes broeken,
vennen, weiden of heiden moogen laten graasen of weiden op peene dat den
geen zulks doende telkens zullen verbeuren van ieder paard twaalf
guldens, van ieder runderbeest ses guldens en van ieder kalf drie
guldens, boven en behalve dat, ingeval door zodanige beitende of slaande
paarden of stotende runderbeesten en kalveren eenige persoonen of
kinderen mogte werden aangevallen, beschadigd of gewond, de eygenaar of
eygenaaren derzelven gehouden weezen de meesterloonen, pijn, smert en
verletten tyd van de aangevallen, beschadigde of gewonde persoon of
persoonen te voldoen en betaalen, desnoods ter tauxatie van den gerechte
dezeer plaatse.
-
Insgelijks zal niemand van nu voortaan eenige hengsten of stieren in de
gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden moogen laaten grazen of
weiden op peene dat telke reise voor ieder hengst
of stier zullen verbeuren drie guldens boven de betaaling en
vergoeding der schade en nadeelen door deselver hengsten of stieren aan
persoonen of kinderen, of aan paarden, runderbeesten of kalveren
toegebragt, desnoods ter tauxatie als in den voorgaande artikel.
-
En by aldien door geheel onvoorsiene toevallen buyten schade of toedoen
van den eigenaar of eigenaaren een hengst of stier mogte koomen los te
raken en zich te begeeven naar de gemeentes broeken, vennen, weiden of
heiden en onder de aldaar grazende paarden of runderen woeden met
dezelve uit elkander te jagen, te slaan, stooten, na te rennen en te
beschadigen, zoo zal de eigenaar van zodanig los geraakte hengst of
stier dezelve met zyne buuren of genoegzaame bekwaame persoonen terstond
moeten nazitten en opspooren ten einde die dadelyk te vangen en van daar
te brengen, en zulks na aangewende devoire zonder klaarblykelyk gevaar
niet kunnende geschieden, zal het aan alle en een iegelyk vrystaan
zodanige woedende hengst of stier dood te slaan of te schieten, zonder
deswegens in eenige vergoeding van schaden of nadeelen gehouden te zyn,
en ingeval de eygenaar of eygenaaren na bekomen kennis in gebreeke
blyven ten einde voorschreven dadelyk hunne devoiren met kennisgeving
aan hunne buuren aan te wenden, zullen dezelve telken voor ieder hengst
of stier verbeuren drie guldens en daar boven gehouden zyn in de
voldoening en vergoeding der schaaden en nadeelen, door zodanigen hengst
of stier aan menschen of beesten toegebragt, desnoods ter tauxatie als
in articul 3.
-
Niemand zal in zyne eigen of by hem gehuurde erven eenige hengsten of
stieren in opene velden en vooral niet in de zodanige welke kort by de
herbane, vrye of andere weegen zyn geleegen, moogen laaten los loopen om
te grazen of weiden, maar zal dezelve aldaar wel geslooten en vastgelegd
moeten houden op peene als in articul 4 gestatueert.
-
Niemand zal van nu voortaan geduurende het somer saizoen en dat de
vrugten te veld staan, zyne paarden, runderbeesten en kalveren in de
gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden, en evenmin naar desselve
eigen of in gebruik hebbende landeryen en weiden, los en ongekoppeld
mogen drijven anders dan door de herbaanen en publieke weegen, dan zo
iemand dezelve door eenige mist-, akker-, of veldwegen zoude moeten
drijven zullen dezelve worden geleid of behoorlyk aan elkanderen
gekoppeld moeten zyn op pene dat de geene des contratie doende telke
reize zullen verbeuren voor ieder paard vyftien stuivers en voor ieder
rundbeest tien stuivers en voor ieder kalf vyf stuivers.
|