De donderdagse weekmarkt en de boterwaag
Martien van Asseldonk, 6 oktober 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Vanaf de dertiende eeuw zijn oorkonden bekend waarin de hertog van
Brabant aan diverse plaatsen in de Meierij het recht gaf om één of meer
jaarmarkten en/of een weekmarkt te houden. Vanaf 1648 lag die
bevoegdheid bij de Staten-Generaal of de Raad van State. Ook vóór de
tijd dat de hertog van Brabant plaatsen in de Meierij marktrechten
verleende, werd er handel gedreven. 's-Hertogenbosch zou gesticht zijn
op een plaats waar al eerder gehandeld werd en in 1028 en 1050 is sprake
van de tol van Vught. Een tol wijst op handelsverkeer. Omstreeks 1200
bestond vermoedelijk ook in Eersel een markt. De ligging aan een
handelsroute van Antwerpen via Turnhout en Roermond naar Keulen was
hierbij een gunstige factor. Door de hertog werd de handel in de
plaatsen onder zijn gezag gereguleerd en gestimuleerd. Zo werden in
1232-1233 de omwonenden van Eindhoven verplicht om hun waren in
Eindhoven op de weekmarkt te brengen. Markten die door middel van een
privilege ingesteld of bevestigd werden, waren ‘vrij’. Dat wil zeggen
dat kooplieden vanaf een bepaald moment vóór de markt, tot een bepaald
moment kort na afloop van de markt niet gearresteerd mochten worden voor
eerder begane vergrijpen, afgezien van zware misdaden en schulden aan de
hertog.
Twee bronnen geven op verschillende momenten een vrij volledig overzicht
van de jaar- en weekmarkten in de Meierij.. Van Oudenhoven geeft een
opsomming van de bestaande jaar- en weekmarkten op het platteland in de
Meierij van 's-Hertogenbosch in het midden van de zeventiende eeuw. In
zijn Nieuwe beschrijvinge,
gepubliceerd in 1670, noemt hij op het platteland 24 plaatsen met in
totaal 87 jaarmarkten en zestien plaatsen met een weekmarkt. Op 4 juni
1808 vaardigde Koning Lodewijk Napoleon het decreet uit dat op
zaterdagen geen markten mochten worden gehouden ‘als een gunstbewijs aan
de Israëlieten’. Op 7 januari 1809 vaardigde De la Court, landdrost van
Brabant, een plakkaat uit waarop de nieuwe marktdagen afgekondigd
werden. Dit plakkaat geeft een nauwkeurig overzicht van de op dat moment
bestaande jaar- en weekmarkten in de Meierij. Deze bronnen zijn
aangevuld door literatuuronderzoek en onderzoek in de archieven van de
overheid en van de betreffende plaatsen.
Op de onderstaande kaart is een overzicht gegeven van de plaatsen
waarvan bekend is dat deze minimaal één weekmarkt of jaarmarkt hadden
vóór 1380, omstreeks 1670 en in 1809. Er kunnen in 1380 meer markten
geweest zijn, omdat van enkele in 1670 genoemde markten niet bekend is
wanneer het recht om een markt te houden verleend werd. Verder werd er
ook wel markt gehouden zonder dat er privileges gegeven werden. Uit de
kaarten blijkt dat het netwerk van markten zich geleidelijk verdicht
heeft. Opvallend is dat de stad 's-Hertogenbosch tot na 1670 markten in
de ruime omgeving van de stad heeft weten te weren.
De Veghelse privileges
De Staten-Generaal gaven op 20-10-1719 de schepenen en regenten van
Veghel toestemming om op donderdag een wekelijkse botermarkt en
jaarlijks vier paarden- en beestenmarkten te mogen houden, op de 2e
donderdag in april, op de 1e donderdag na Pinksteren, daags
voor St. Matheus in september en op de 3e november, of op de
maandag daarna, tegen een recognitiecijns van drie gulden per jaar.
Om de handel van boter te bevorderen loofde het gemeentebestuur op de
eerste marktdag premies uit. De dorpsrekening van 1720-1721 vermeld:
-
Ten dage der eerste botermerkt betaelt aen diegeene de meeste booter
cogt tot een premie 5-5-0
-
Ende nog aen de vrouw brengende de meeste booter ter merckt tot een
premie enen peperkoek en drandewijn tsamen 2-13-0
Op 20 november 1720 besloot het dorpsbestuur om een bekwaam waaghuis te
bouwen voor de botermarkt.
In 1720 werd het boterhuis gebouwd.
Op 31 maart 1730 verleende de Staten-Generaal het dorpsbestuur octrooi
om de boterwaag in het boterhuis ten gunste van de dorpskas te gaan
exploiteren.
De waag moet minstens elke drie jaar openbaar verpacht worden. Men mag
maximaal 1 ½ stuiver per 100 pond vragen, en 2 penningen voor wat
beneden de 6 pond gewogen wordt. Het dorpsbestuur is daarvoor een
jaarlijkse recognitiecijns van 10 stuivers verschuldigd. Het
dorpsbestuur had op dat moment de boterwaag al tien jaar lang ten bate
van het dorp verpacht.
Op 5 mei 1733 werd het Veghelse octrooi uitgebreid. Voortaan moet alle
boter moet in de waag gewogen worden, zowel de boter die buiten als op
de botermarkt verkocht wordt, en ook de boter die buiten gekocht wordt,
naar binnen gebracht en weer verkocht wordt. Het gebruik van de
dorpswaag werd in 1733 dus verplicht gesteld. Het nieuwe octrooi werd in
Veghel door vorster Bastiaan van de Werck op 17 januari 1734
na klokslag afgekondigd.
Reglement en regulering van de weekmarkt en boterwaag
Op 1721 bepaalde het dorpsbestuur dat men verplicht was om de boter op
de Veghelse botermarkt te verkopen:
Alsoo men ondervint dat sommige ongunstige ingesetenen met hare booter
alvoorens alhier ter marckt te zijn geweest deselve buyten dese plaetse
ter coop en marckt brengen tot groote prejuditie, niet alleen aen de
gemeente, maer ook de mercktdagen zoude verargteren ende coopluyden
soodoende agterwegen souden blijve ’t geene egter niet behoort, maer in
tegendeel alleen eenen ider verpligt is zyn gemeente voor te staan en in
allen deelen te beneficeeren ende om ’t selve soo veel doenelyck voor te
comen, hebben mijn heeren schepenen deses dorps naer reijpe deliberatie
goet gevonden te ordonneeren, soo als zij doen bij ende mits desen, dat
van nu voortaan niemant, wie het ook soude mogen wesen, haer booter
buyten dese plaetse ter coop en merckt sal mogen brengen alvoorens
alhier ter maerckt te zijn geweest.
Op 31-5-1721 werd bedrog verboden. Sommige verkopers verkcohten boter
die aan de buitenkant goed was, maar binnenin niet:
Want aen schepenen deser plaetse klagten voor koomen, dat veele
ondeugende, quaetaerdige, jaa, Goddeloose menschen, haer niet ontsie van
bedorven en seer miserable booter of andere dingen binnen in de booter
weggen in maken ende van buijten met goede en cierlijke booter omhangen,
ende soo doende dselve debiteeren even al of het schoon ende aengename
booter waare, waar door de cooplieden werden bedroogen en zij niet
alleen buijten crediet, maer selfs de geheele markt vuijten staet souden
geraeken, alles tot prejuditie van de gemeente ende omme soo veel
doenelijx dergelijke onordenrelijke en heijmelijke bedrog en dieverije
voor te koomen.
Soo ist dat mijn heeren schepenen naer rijpe deliberatie goet gevonden
hebben te ordonneren, soo als wij sijn doende, bij desen, dat wanneer
imant eenige booter of andere dingen niet egaal ende van deselve natuer
als de buijtenste booter is van binnen in de booter wegge koomen in te
doen, ende deselve daer op bevonden werde, verklaaren mijn heeren
schepenen den selven korff met de booter verbeurt ten behoeve van den
armen ende nog als een bedrieger van de merkt te werden gejaagt. Ende
nog daer en booven te verbeuren eene boete van thien gulden.
Op 16 april 1722 werd een 'reglement van de geswooren waage tot Veghel'
vastgesteld:
-
In den eersten moeten alle waeren ende coopmanschappen die metten gros
binnen dese plaetse gebrogt ende bij den hondert verkogt ende geleevert
worden, ende ook den geene die met den gewigte geleevert ende uijt
gevoert worden, wegende vijffentwintig pont ende daer boven, in de
groote waage moeten gewoogen worden, ontfangen ende geleevert op
verbeurte van de goederen ende waeren t’ appliceeren in drije deelen,
een derde ten proffijt van de gemeente, een derde voor den officier die
de calangie sal doen ende een derde ten proffijtte van den waegmeester
-
Item niemant ende sal binnen dese plaetse mogen hangen off gebruijken
eenige groote waege daer inne meer gewoogen worde als vijffentwintig
pont op verbeurte der waege ende gewigte, ende sal ook in die waege niet
mogen gewoogen worden eenige boter met den wegge verkogt werdende, maer
alle subject sijn te komen aen de booterwaege op peene als voor ende nog
eene boete van 30 gulden telkens bevonden werdende, daer inne eenige
booter gewogen te hebbe, t’ appliceeren alsvoor, dog hier onder wort
niet verstaen de booter die dagelijx met een pont, twee, drije, vier à
vijff tot imans eijgen menagie coopen
-
Den geene welke voorschreven groote ende cleijne waege geleevert werden,
alle het groote ende kleijn gewigt onder behoorlijke inventaris ende
recipis wel geëijkt ende naar expiratie van sijn jaer wederom te
restitueeren, onder reële ende parate executie in alle goede staat ende
behoorlijke gewigte, dat daer niet aen ontbreekt, sonder dat den
waegmeester met ongeëijkte gewigt sal mogen wegen, op een boete van
dertig gulden, den helft voor den officier ende d’ ander helfte voor den
armen
-
De booter sal metten wegge gewoogen moeten worden in de cleijne booter
wage deses dorps tot vijfftig pont
-
De groote waeg sal den pagter aen eenig huijs alhier digt aent
booterhuijs mogen hangen offwel int booterhuijs, soo het aldaer kan
hangen, de cleijne booterwaeg sal hangen int gemeentens booterhuijs
alwaer den beëdigden waegmeester alle donderdaegs des soomers van den
eersten maij tot den lesten october van smorgens agt uren sal moeten
gereet houden ende de lieden in alle beleeftheijt gerieven ende
verblijven, soo lange de merkt duurt, ende des winters te
weten van den lesten oktober tot den lesten april van smorgens
ten negen uren tot soo lange deselve duurt op peen van te verbeuren eene
somme van dertig gulden t’ appliceeren voor den officier ende armen als
boven
-
Ende sullen de pagters van dese wage in toekomende geen booter als voor
haar eijgen provisie mogen koopen, off eenige coopmanschap daer mede
drijven, ofte sal in cas hij pagter willende continueeren in de
coopmasschappe van de booter gehouden sijn ten genoege van de magistraet
een bequaem persoon mogen aenstellen die de booter waage sal houden ende
onder eede daer toe aengenomen werden.
De coopers sullen moeten betalen aen de waegmeester als volgt:
-
Voor elke 100 pond boter die in de grote waag gewogen wordt, 1 stuiver
-
Voor elke wegge boter die in de kleine waag gewogen wordt, 1 duit
-
Voor elke 100 pond wol, 3 stuivers, voor minder naer advenant
-
Voor een verken te wegen. ‘tsij groot off cleijn, 1 stuiver en 2 oort
-
Voor elk lith rundervlees, 2 oort
-
Voor een huijtt off vell van beesten, 2 oort
-
Voor elke 100 pond was en honing, 2 stuivers en 1 oort
-
Voor elke 100 pond ijser oft stael, 1 stuiver
-
Voor elke steen of 8 pond veeren, 1 oort
-
Voor 100 pond veeren, 3 stuivers
-
Voor 100 pond ruijt off smeer, 1 stuiver
-
Voor 100 pond hoppe, 1 stuiver
-
Voor alderhande vrachtgoeden die mette hondert aengenomen, gekogt en
vervoert werden, 1 stuiver
-
Voor ieder 2 pond garen in de kleine waag gewogen, 1 duit
-
Voor ieder steen vlas, 1 oort
Ende sal voort gereguleert worden naer de regten, costuijmen ende
gewoonte der stadt s’ Bosch, Eyndhoven, Oorschot, etcetera, in reguarde
van de selve grooten ende cleijne wage, dog alles op approbatie van haer
Hoog ende Edel Mogenden als Prince van de lande des noot ten versoeke.
Opkopers van boter van spanden samen. Die beloofden de verkopers de
hoogste marktprijs te betalen, en spraken vervolgens onder elkaar een
lage prijs af. Dit werd op 25-10-1725 door het gemeentebestuur verboden.
Alsoo men ondervind dat dage aen de week off bootermarkt eenige confusie
en verwarringe voortcoomen over het coopen van booter, niet ten pryze
off bedinge hoeveel ider pont de cooplieden sullen betaelen, maer
gemeenelyk contracten te sullen geeven, de hoogste markt souden dat de
huijsliede oyt weeten wat sij proffiteere als naer dat alles is vercogt
en alsoo op de discretie der cooplieden die offwel als dan te samen
complotteeren ende overleggen ’t geene sij willen quijt wesen en
betaelen, waer door de ingeseetenen en andere huijslieden stilswijgende
connen werden bedrogen off immers haer moeten onderwerpen de caprice van
den coopers, ’t welk want alsoo niet en behoordt en meenigte clagten
doen over aen den geregte gedaen zijnde, de pligt is van een magistraat
het wel weesen van de naabuuren, ook het voorstaen en voortgang van
weekmarkt te maintineeren.
Soo ist dat heeren scheepenen deses dorps goet gevonden hebben te
ordonneeren, soo en gelijk sij ordonneeren bij en mits deesen, dat
niemans wie het ook zoude moogen weesen op het woord van den hoogste
markt sal hebben te coopen, off ook imand sijn booter op soodanige wijse
off op de naem van de hoogste markt sal hebben te vercoopen maer
preciese den prys voor ider pont van coopman bedingen op dat ider weere
wat hij heeft en niet, op pene dat alle die geeme welke sijn booter
vercoopt op de hoogste markt sonder tegens ’t pont bedongen te hebben
sal verbeuren de cordd met de booter en booven dien eene boete van drije
gulden, halff voor den officier en halff voor den armen, paraat te
executeeren.
Niet alle boter werd op de markt verkocht, vandaar de volgende
ordonnatie van het dorpsbestuur van 3-5-1732:
Want men ondervind dat dage van de weeck off booter merckt eenige
constisie ende daar over clagte voortcoomen ontrent het coopen van
booter in opsigte dat de mercklieden hare korven met booter niet te
voorschyn brengen maar deselve hier endaar in huijsinge ende kelders ter
neder setten ende alsoo weijnige en meest onbekende persoonen ende
doorgaans de slegtste booter alleen int openbaar des merckte staan.
Dat de cooplieden met die geen zij int openaar bevinden handelen en haar
affcoopen eens deels haar reguleerende naar de slegheyt van de booter,
ende ten tweede het weijnige dat se sien sommige niet de peijne waardig
agten die in te coopen ende vervolgens tot een laagen prijs bedragen,
ende naar welcken gemaackten prijs de opgeslootene en hier en daer in
huisinge off kelders staande corven ook moeten reguleeren, alles tot
prejudatie soo van de vercoopers en ook sommige coopers als mede tot
nadeel van dese gemeente.
Mijn heerens chepenen in Veghel, soo veel doenelijck daer inne willende
voorsien, hebben goet gevonden te ordonneeren soo als sij ordonneeren
bij ende mits desen, dat allen eenen ider booter te vercoopen hebbende,
deselve niet sullen mogen setten in huijsinge off kelders ontrent het
booter huijs, maar in de straet des donderdaegs tussen 10 ende elff uren
voormiddag publicq en in de straat voort booterhuijs met hare corven
sullen moeten staan ende aldaer met de cooplieden de preciesen prijs
bedingen, sonder dat imant in eenige huijsinge op de hoogste merckt off
anders hare booter mogen vercoopen, op peene dat die geene bevonden wert
in imants huijsinge zijne booter vercogt te hebben sullen verbeuren eene
peene van drije gulden, d’ eene helfte ten behoeve van den heere
officier die de calangie sal doen ende d’ ander helft voor den armen,
paraat te executeeren.
In de dorpsrekening van 1734-1735 worden probelemen met de boterkopers
vermeld:
-
Mits de bootercoopers alhier absoluut weygerde het regt van de waag van
incomende booter te betalen, streckende tot merckelyck nadeel, daeromme
per ordre den 13 april by de heer Santoort alsmede by den Advocaet
Ackersijck welcke sij voorgaaven haar te sullen bedienen 3-10-0
Op een opmerking van de Leen- & Tolkamer in de vorige dorpsrekening
antwoordt het dorpsbestuur in de dorpsrekening van 1742-1743.
-
gelieven haar Edel Agtbare gedient te zijn dat het is geweest over een
requeste door regenten aan den souverain gepresenteert dat ’t regt van
de waag mag extendeeren tot vlees, hop, wolle etcetera met de verschotte
berigt als andersints, waar mede vertrouwe in dese genoegen sal werden
genoomen.
Vlees, wol, hop etcetera worden al vermeld in het reglement van de waag
van 1722. De privileges van Veghel vermelden aleen de boterwaag.
Kennelijk werd later alsnog formeel toestemming gevraagd om ook andere
waren dan boter in de eaag te wegen.
Ordonnantie van 5 mei 1753:
Heeren schepenen deses dorps van Veghel, tot haar leetweesen gehoort,
ondervonden en selffs clagten ingecomen sijnde dat bijna dagelijcx
buijten de ordinaore donderdagse weekelijxs booter merckt booter
gedragen in corven off cleijne emmerkens ter waage werden gebragt,
wesende een ongehoorde uijtvnding, en dat notoir tot gevolg moet hebben
dat daar door de vreemde booter coopers sullen werden benadeelt en
affschrik hebben niet des donderdaags te connen off commen coopen ondat
op dodnerdaags dan veel minder ter merckt sal coomen, en bovendien door
de weijnige coopers soodanige prys ullen presenteeren as met gaar
fantagie overeen comt, en waardoor niet alleen nadeel aan de vreemde
cooppers, maar voornamentlyk aa de goede ingesetenen dal werden
veroorsaakt.
Soo ist dat heeren schepenen daar tegens doo veel doenelijk willen
voorsien en ordonneeren, voor eerst den waagmeester geen booter gedragen
in korven off emmers op geen andere dagens als des dondrdaegs te weegen,
op peende dat hij waagmeester voor ider kordf off emmer die hij coomt te
weegen sal verbeuren drije gulden, gelijk mede sal verbeuren drye gulden
die soodanige booter buyten es donderdaags ter waage presenteert.
En mede dat de waag precies der smorgens ter 10 uren moet begonnen
werden, want ten twee ure absoluet sal affgenomen worden.
Op 7 juli 1796 besloot de vergadering dat voortaan op de gewoone
donderdagen van veertien tot veertien dagen op de tans gebruijkelijke
tijd zal zijn een gaare markt geduurende soo lang als den botermarkt.
Dat voorschreven gaaremarkt zal worden gehouden ter plaatsen en ten
huijsen waar de gemeentens waag hangt en dus niemand ’t zij wie hij sij
buijten de huijsen van den pagter voorschreven zal mogen publiecq met
gaare handelen en veel van te weegen van wat voor quantiteyt het
voorschreven gekogte gaarne in gewigt mogt syn maar alleen subject zijn
te worden gewoogen in de gemeentens waag onder betaaling soo als van ons
bij het reglement is gestatueert, op een boete van 6 gulden.
De vergadering besloot op 13 november 1796 om bekend te maken dat
voortaan op donderdag aanstaande te beginnen de botermarkt een aanvang
zal neemen ’s morgens om 9 uur en eindigen ‘s middags om 3 uur, op welke
tijd precies de waag zal worden afgenomen.
Op 24 december 1805 informeerde het gemeentebestuur de
Raad van Financien in het Departement Baband over de waag. Toen golden
de volgende tarieven voor het wegen op de dorpswaag:
-
In de groote waag komende:
o
Voor ieder 100 ponden boter meer of minder na advenant 1 ½ stuijvers
o
Voor ieder 100 pond wol meer of minder na advenant 3 stuijvers
o
Voor elk varken, groot of kleijn 1 ½ stuijver
o
Voor elk lid rundervlees ½ stuijvers
o
Voor een huid of vel van beesten ½ stuijver
o
Voor een ham of een stuk gezoute vlees of krep ¼ stuijver
o
Voor ieder 100 ponden vlas en hennip 2 ¼ stuijver
o
Voor ieder 100 ponden staal of ijzer 1 stuijver
o
Voor elke steen of 8 ponden vlas of veeren ¼ stuijver
o
Voor ieder 100 pond veeren 3 stuijvers
o
Voor ieder 100 pond ruut of smeer 1 stuijver
o
Voor ieder 100 pond hop 2 stuijver
o
En voorts van ieder 100 ponden van allerhande vragtgoederen die met de
100 is aangenoomen, gekogt en vervoert wordende in de groote waag koomen
1 stuijver
-
In de klijne waag:
o
Voor iedere ses ponden boter met wegge of emmers ter markt komende 1/8
stuijver
o
Wordende daar en boven van iedere hondert weggen door de kopers betaald
ten behoeve van de waagmeester 0-2-12, ten behoeve van de schrijver
0-2-12, ten behoeve van beijde inzetsters 0-4-0. Zijnde hunne eenigste
emolumenten als wordende al het overige ten behoeve van de pagterse
betaald.
De pachter van de waag
De volgende personen hebben de grote waag in Veghel gepacht.
Geerit Geerit Stooven had de waag in 1739 voor 188 gulden per jaar
gepacht. Maar de opbrengst van bpter viel in dat jaar tegen en hij
verzocht het dorpsbestuur om vermindering van het pachtbedrag.
De dorpsrekening van 1739-1740 vermeldt:
-
De waag verpagt sijnde voor eene somme van hondert agtentagtentig gulden
ingegaan donderdag voor pinxteren 1739, dog dewijle door het hooge water
niet alleen de koijbeesten door het quaat voedsel van gras en hoij
weijnig booter gevende, maar ook veele sijn gestorven, ’t welck
veroorsaakte dat weijnige booter aan de marckt en in de waage wiert
gebragt, en dus den pagter buijten staat sijnde de gelooffde
pagtpenningen te komen opbrengen, heeft sig daar over aan de egenten
geaddresseert en ontslaginge van dien pagt versogt, offwel verminderinge
tegelijk allerleij klagten voorbrengende dat den een en den anderen
ingesseten hem pagter int weegen vercortte, dat de regenten overtuijgt
sijnde vant verminderen der bootermarckt en tegemoet siende dat tot geen
voldoeninge soude konnen komen, als met de uijtterste executie en ruine
van den pagter, hebben uijt consideratie van dien en tot affsnijdinge
van executie, kosten en om den pagter van syne weesentlijcke schaade
tegemoet te koomen, van dien pagt ontslagen en die vermindert voor den
tijt van drie jaren op hondert dertig gulden jaarlijx.
In 1810 werd de waag niet meer verpacht De dorpsrekening van dat jaar
schrijft: 'door de interdictie des s'lands belasting op de waag de
gemeenteswaag als vervallen zynde, waar door dezelve op de vorige raet
na pinxteren agtienhonderd tien niet meer is verpagt, zoo heeft den
rendant voor het gebruik der waag en
gewigten volgens accoord door het gemeentebestuur met de vorige
pagter Willem Verwegen aangegaan van den gemelde Verwegen of des selvs
weduwe ontvangen de somme van' 120-0-0.
De waagmeester, schrijver en inzetsters
In het bericht van 24 december 1805 aan de raad van financien schreef
het dorpsbestuur.
-
Dat de groote waag door de pagterse of haaren zoon Lambertus van den
Bosch, out omtrent 40 jaaren, en de klijne waag door eenen waagmeester,
schrijver en twee inzetsters word waargenoomen, welke het
gemeentebestuur als verpagters der waag ieder op een jaarlijks
tractament door de pagters te betaalen heeft aangesteld, namentlijk:
o
Aard Gijsbert Smits, oud 36 jaaren, als waagmeester op een tractament
van 7-10-0
o
Anthonij Peter Moonen, oud 30 jaren, als schrijver op een tractament van
2-10-0
o
Elisabeth van den Tillaar en Peternel Wilhelmus Verputten als inzetsters
ieder op een tractament van 1-10-0
o
Den welke ieder voor het aanvaarden hunner bediening hebben afgelegd de
navolgende eed: wij belooven en zweeren dat wij onze bediening ieder in
den haare behoorlijk zullen waarneemen, dat wij in het weegen, schrijven
of inzetten der boter of alle andere dingen in de gemeentes wage
gewoogen, geschreeve of ingezet moetende worden met alle getrouwhijt en
rechtveerdighijt zullen bedienen.
o
Dat voor gemelde waagmeester, schrijver en inzetsters geen bijzondere
instructie is behalven ’t geen ten haaren opzigte in de verpagts
conditie en mede tot narigt van den pagter is vermeld, behelzende
hoofdzakelijk haare verpligting om op de respective tijde tot het houden
van de klyne waag bepaald present te zijn en voorts een ieder opregt en
getrouw te bedienen.
Naast de grote waag was er dus ook een kleine waag waar kleine
hoeveelheden gewogen werden. De tarieven voor de kleine waarg waren:
-
Voor iedere ses ponden boter met wegge of emmers ter markt komende 1/8
stuijver
-
Wordende daar en boven van iedere hondert weggen door de kopers betaald
ten behoeve van de waagmeester 0-2-12, ten behoeve van de schrijver
0-2-12, ten behoeve van beijde inzetsters 0-4-0. Zijnde hunne eenigste
emolumenten als wordende al het overige ten behoeve van de pagterse
betaald.
Voor het wegen op de kleine waag werd een waagmeester aangesteld. Die
kreeg van de pachter van de grote waag een jaarlijks tractament van
7-10-0 (7 gulden en 10 stuivers), en van ieder 100 pond weggen (brood)
nog eens 2-12-0. Zijn tractement wordt al in 1724 genoemd.
De waagmeester werd in 1805 gassisteerd door een schrijver die van de
pachter van de grote waag een jaarlijks tractement van 2-10-0 kreeg en
van elke 100 pond weggen nog eens 2-12-0.
Daarnaast kreeg de waagmeester in 1805 ook nog hulp van twee
boterinzetsters die van de pachter van de grote waag ieder jaarlijk
1-10-0 kregen en van ieder 100 pond weggen nog eens 0-4-0 (4 stuivers).
Dit jaarlijks tractement van 1-10-0 wordt al in 1722 genoemd.
De waagmeester, schrijver en boterin- en uitzetsters werden beëdigd. De
eed luidde volgens een berivht van 24-12-1805:
Wij belooven en zweeren dat wij onze bediening ieder in den haare
behoorlijk zullen aarneemen, dat wij in het weegen, schrijven of
inzetten der boter of alle andere dingen in de gemeentes wage gewoogen,
geschreeve of ingezet moetende worden met alle getrouwhijt en
rechtveerdighijt zullen bedienen.
Op 24-12-1805 schreef het gemeentebestuur:
Dat voor gemelde waagmeester, schrijver en inzetsters geen bijzondere
instructie is behalven ’t geen ten haaren opzigte in de verpagts
conditie en mede tot narigt van den pagter is vermeld, behelzende
hoofdzakelijk haare verpligting om op de respective tijde tot het houden
van de klyne waag bepaald present te zijn en voorts een ieder opregt en
getrouw te bedienen.
Bij de verpachting van de waag op 19-5-1751 werd bepaald: 'de pachter
moet ’s morgens om 10 uur beginnen met het wegen in de cleijne
booterwaag, totdat alles rond 12 uur beëindigd is'.
De waagmeesters van de kleine waag zijn geweest:
Bij de verpachting van de grote waag worden alle functionarissen genoemd
en toen was er nog geen schrijver aangesteld. Als schrijvers worden
genoemd:
De schrijvers promoveerden dus in de regel na verloop van tijd tot
waagmeester. Als boter in- en uitzetsters worden genoemd.
In 1798 werd er een tweede boter in- en uitzetster aangesteld.
Een tweede waag van het departement Braband
In 1805 had het departement Braband het idee om namens het departement
waagmeesters aan te stellen. Het gemeentebestuur van Veghel beantwoordde
op 24 december 1805 vragen van de
Raad van Financien in het Departement Baband over de plaatselijke waag
en gaf daarbij als commentaar dat ze wel mee wilde werken aan een tweede
waag door het departement, maar ook dat het alleen meer ongemak zou
opleveren:
Dat het U lieden uit de reeds gedaane opgaaf volkomen blijkt dat het
plaatselijk locaal der klijne waag niet wel tot slands waag geschikt is,
en dat daar te boven in cas hetzelve daartoe al eens bruikbaar, dat niet
is, geoordeeld werd alle de nodige waaggereedschappen en gewigte dan nog
ontbreeken door dien er geene andere schalen noch gewigte dan slechts
tot het weegen van 50 à 60 ponden volstrekt noodzakelijk voorhanden
zijn, als zijnde volgens de verpagts conditie der waag alle de verdere
waag gereedschappen en gewigten ten huize van de verpagterse berustende,
om aldaar de groote waag mede te excerceeren, en welke wij met geene de
minste bevoegdhijd van daar binne de jaren der pagting om elders te
gebruiken kunnen wegneemen.
Zo zijn wij egter om zoo veel mogelijk behulpzaam te zijn geneege en
biede hier mede aan het medegebruik van alle de voormelde plaatzelijke
waaggereedschappen aan de lande over te laten, als mede te zorgen dat
slands waag ten huijze van de pagters der wage nu of namaals zijnde of
wel in een ander daar toe eeven geschikt huis in de nabijhijd van het
boterhuijs kan worden waargenoomen door een persoon daertoe bekwaam en
geschikt, zonder daar voor eenige vergoeding van den lande te vorderen,
dan slechts alleen dat door U lieden geheel ten voordeele van de
gemeente, voor den tijd der lopende pagtjaren het plaatselijke waaggeld
bovengemeld werde verhoogd met het geene voor wik of weeggeld bij U
lieden meer gedagte aanschrijving is opgegeven, ’t geen ons denkens niet
alleen ten voordeele van ‘t gemeene land, maar ook tot groot gemak en
gerief van ieder strekken zou, alzoo dan ‘t geene in ‘slands en
gemeentens waag koomende in eens weegens zou zyn afgedaan.
De Raad van Finantien in het Departement Braband zette door en besloten
op 2 januari 1806 dat er waagmeesters namens het Departement aangesteld
dienden te worden. Het gezag daartoe werd bij de gmeentebesturen gelegd.
Het gemeentebestuur van Veghel besloot op 9 januari 1806 een brief met
bezwaren aan de Raad van Finantien te schrijven. "Wij vermeenen niet in
staat te zyn aan dien last zo min als de aan te stellen zolang de
waagmeesters en de voorwaarden waaraan zij moeten voldoen niet bekend
zijn."
Op 13 januari 1806 stuurde de Raad van Finantien de 'provinciale
instructie waar na de waagmeesters of wegers zich zullen hebben te
gedragen'. Hierop besloot
het gemeentebestuur van Veghel op 27 janiari 1806 om Johan Giessen als
waagmeester van het Departement te benoemen en te beëdigen. En 'verder
aan de waagmeester af te staan tot nadere schikking het weegloon of
wikgeld, zoals dat bij zyne provisionele instructie is bepaald.' Op
18-1-1807 werd de aanstelling van Johan Giessen gecontinueerd.
Vergadering van het gemeentebestuur van Veghel op 3-11-1807. Antwoord op
een brief van de landdrost van 27-10-1807. Dat wij kragtens resolutie
van de voormalige Raad van Financien van 2-1-1806 tot waagmeester alhier
in dienst van den lande hebben aangesteld en beëdigd Johan Giessen, die
nog als zodanig fungeert.
Protesten tegen voorrechten gegeven aan aangrenzende plaatsen
Om de handel in Veghel te bevorderen protesteerde Veghel tegen
voorrechten gegeven aan naburige plaatsen als Sint-Oedenrode en Erp.
Veghel protesteerde tegen het besluit van de Staten Generaal van 10
januuari 1720 om Sint-Oedenrode toe te staan een wekelijkse markt te
houden. De Staten Generaal wees dit protest op 22 februari 1720 van de
hand.
In 1788 en 1789 was er een felle discussie tussen Veghel en Erp over
Erps verzoek om twee jaarmarkten te mogen instellen.
Op 18 augustus 1788 vergaderden
de Veghelse schepenen over een brief ontvangen van de Leen en Tolkamer
van 15 augustus waarin bericht wordt dat de regenten Erp bij de Staten
Generaal om naast de twee oude nog twee nieuwe jaarmarkten, de ene op de
tweede vrijdag in april en de andere op de derde vrijdag in september,
en een wekelijkse botermarkt op vrijdag hebben verzocht. Schepen Anthony
Hendricus Gerbrandts wordt gemachtigd om naar 's Bosch te gaan om twee
advocaten te benaderen en deze te verzoeken om spoedig de privilegien en
octrooien in ogenschouw te nemen.
De regenten van Veghel verzochten ook om een afschrift van het verzoek
van Erp om te weten op welke gronden hun verzoek gebaseerd is. De
argumenten van Erp voor een botermarkt waren: de ingezetenen van Erp
brengen hun geld nu buiten het dorp, en dat is schade voor de Erpse
winkeliers, terwijl Erp zwaar in de kleine speciën is aangeslagen. Men
zou ook kapitaal aantrekken uit Boekel in het land van Ravestein. Tevens
is dan nodig een geoctroieerde boterwaag.
Veghel liet boterhandelaren wonende te Breugel, Sint-Oedenrode,
Schijndel, Dinther en Boxtel eeen verklaring afleggen. Het verzoek van
Erp om een wekelijkse vrijdagse botermarkt te mogen houden strekt tot
nadeel van Veghel en de boterhandel, want de boter die op donderdag in
Veghel verhandeld wordt, gaat dan weer naar Erp, en dan moeten
kooplieden twee maal vaceren.
Op 9 september 1788 schreven de regenten van Veghel over de markten van
Erp aan de Leen en Tolkamer. De plannen van Erp zijn nadelig voor Veghel
en strijdig met de octrooien.
-
Veghel heeft sinds 1719 bij octrooi een botermarkt op donderdag en 4
beesten of paardenmarkten jaarlijks, waarvan de eerste was op de 2e
donderdag van april, onder betaling van een recognitiecijns aan de
domeinen. Sinds 31-3-1730 heeft Veghel een octrooi voor de boterwaag,
vernieuwd en geamplieerd op
5-5-1733, met betrekking tot het verplicht laten wegen van boter van
buiten binnengebracht.
-
Deze octrooiverlening aan Veghel geschiedde met kennis van en in overleg
met die van Erp. In Dinther hebben zij toen twee gecommitteerden aan de
de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen geprobeerd te laten
verklaren dat er geen bezwaar was, en op 1-4-1715 schriftelijk dit
ingebracht; het was juist in Erps voordeel. De boterhandelaars van
Sleeuwen en zoon uit Dinther beschouwen het protest van Erp als nadelig
-
Met betrekking tot de jaarmarkt op de 2e vrijdag in april: dit is
nadelig voor die van Veghel op de 2e donderdag april. Dat zijn twee
dagen achter elkaar. De kooplui zitten dan met hun vee. Ze kunnen niet
naar huis, het drukt de prijzen. Op een andere datum zou Veghel er niets
tegen hebben, al is men in Erp iets te optimistisch ten aanzien van de
voordelen van twee extra markten. De markten in de Meierij nemen in
aantal toe, en het vertier rondom die markten neemt logischerwijze af.
-
De botermarkt en boterwaag, dat is een groot nadeel voor Veghel; het
heeft Veghel veel gekost om de zaken op poten te zetten, bijvoorbeeld de
ruimte in het nieuwe raadhuis. Als Erp verplicht boter op eigen markt te
verkopen, dan heeft dat allemaal geen zin. de Staten Generaal hebben 24
augustus 1769 onderstreept dat boter op geoctroieerde botermarkten
verkocht moet worden. Erp ligt bovendien op nog geen uur afstand, er
zijn huizen van Erp die dichter bij markt van Veghel dan van Erp staan.
En als Erp gelijk krijgt, dan zullen spoedig andere plaatsen volgen. Het
verzoek van Nistelrode om een botermarkt en waag is op 24 september 1784
niet voor niets door de Raad van State afgewezen, waarschijnlijk als
strijdig zijnde met het octrooi van Oss.
-
Het verzoek is ook strijdig met het belang van de kooplieden, die moeten
na donderdag op vrijdag in Erp vaceeren
-
De voordelen die ze in Erp van de botermarkt verwachten zijn illusoir;
de negotie heeft er onder te lijden, mengeling van de boter, Gemert en
Helmond hebben ook een botermarkt. Die van Boekel gaan naar de
botermarkt van Uden, en vandaar wordt ze door kooplieden naar de
Veghelse markt gebracht en daar opnieuw gewogen.
-
Het is in flagrante strijd met eerder afspraken.
-
Dus geen bezwaar tegen twee extra jaarmarkten, mits er geen markt op de
2e vrijdag van april gehouden wordt. Bezwaar tegen een
botermarkt.
Op 30-1-1789 reageerde Erp op de Veghelse
argumenten in een verzoekschrift aan de Raad en Rentmeester
Generaal der Domeinen.
-
Het is regenten van Erp volkomen onbekend dat de octrooiverlening aan
Veghel in de jaren tien en dertig niet in prejuditie of met instemming
van die van Erp zou zijn geschied. De copie die Veghel als bewijs levert
deugt niet . Erp heeft niet zo'n stuk. Het was gericht aan Versterre als
waarnemend de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen, en toch heeft
Veghel het origineel. De ondertekenaars van het stuk noemen zich
gecommitteerdens van regenten Erp, maar van deze commissie is geen
bewijs. Het stuk is getekend te Dinther; waarom gingen de
gecommitteerden niet naar Erp terug voor de schriftelijke verklaring? En
al zou het een wettig stuk zijn: de ervaring heeft geleerd dat de
octrooien voor Erp nadelig zijn. Dat konden de voorsaten nog niet
beseffen. De de acte sluit in geene deele uit dat er nimmer een octrooi
aan Erp verleend zou mogen worden. Dat geldt ook voor Dinther, en die
plaats heeft in 1787 met goed resultaat twee gelijke jaarmarkten
verzocht.
-
Ten aanzien van het nadeel van houden van eerste jaarmarkt dag later in
Erp, dat is juist een voordeel, dat geeft twee gelegenheden om te
verkopen. Dat zie je toch ook bij kermissen. Kijk naar de jaarmarkten
van Rosmalen (octrooi 19-11-1708), direct gevolgd door Geffen (octrooi
19-9-1726), Net zoals Lith & Empel in oktober en Schijndel & St.
Michielsgestel in april.
-
Met betrekking tot de botermarkt en waag. Inderdaad heeft Veghel kosten
gemaakt. Het raadhuis van Veghel, hetgeen in pracht en kostbaarheidt
alle Raadthuijsen in de dorpen en steeden der Meijerije zeer ver
overtreft,waar bij de stats raadhuijsen veele Hollandsche steden niet
haalen, een pronkstuk van den welvaart en overvloedt van Veghel. Maar
dat heeft met de botermarkt weinig te maken. Vergelijk St. Oedenrode,
dat raadhuis is niet opgepronkt door anticque bouw, puy van blauwe
zarksteenen, eijsere staketsels, uitgehouwen beelden en andere
vernuftige cieraden. Dat heeft Veghel veel geld gekost, niet de
faciliteiten die nodig zijn voor de botermarkt.
-
De markt in Veghel zal geen schade van Erp ondervinden. En zelfs al zou
er wat schade zijn, het is toch onredelijk om Erp de voordelen van de
boternegotie te ontzeggen? Uit Vam Oudenhoven pagina 15 en 18 blijkt dat
Oedenrode en Helmond eerder dan Veghel een diergelijke markt hadden.
Waarom zou het Erp niet mogen lukken wat Veghel wel gelukt is? Het is
niet meer dan billijk dat Erpse boter op een geoctroyeerde botermarkt
verkocht wordt. Dat Erp een combinatieplaats met Veghel is klopt, maar
niet oorspronkelijk, zie Foppens,
Historia Episco Sylvaducis, pagina 43.
-
Veghel beweert dat andere plaatsen het voorbeeld van Erp zullen volgen.
Volgens Erp wordt er veel boter uit hun plaats naar elder gebracht moet
worden bij gebrek aan een botermarkt. Dat er waren buitendorps gekocht
worden wat slecht is voor de winkelier die hoog in de kleine specie
worden aangeslagen. Erp ligt aan de grenzen van de Meierij, het kan de
boter uit Boekel aantrekken. Veghel was ook niet de eerste plaats die
een botermarkt kreeg. Veghel beweert dat kooplieden twee dagen zouden
moeten varen, hetgeen een mengeling in de boter zou veroorsaeken. Tien
personen hebben dienaangaande een declatoir getekend, maar daar is wel
wat op aan te merken. P. van de Ven en zoon vormen samen een
koopmanschap, dat geldt maar voor één persoon, namelijk de weduwe Van de
Ven en zoon, gaande de weduwe op krucken, en ook Dirk van de Laak vader
en A. van de Laak zijn zoon, en Willem Broeren en zoon. Er is getekend
met Gerard van Sleuwen en zoon, maar die zoon is onbekend, Gerard is
ongetrouwd. De kooplieden gaan nu al vaak naar meerdere, soms kleine
markten. De regenten van Erp bestrijden ook nog andere Veghelse
argumenten.
Veghel reageerde daar op 27 maart 178 weer als volgt op in een bericht
aan de Raad en rentmeester Generaal der Domeinen van Braband en
Leenmannen in de Leen- & Tolkamer:
-
Het spreekwoord zegt Beter benijd dan Beklaagd. Erp benijd Veghel
vanwege haar voorspoed. Als Veghel arm was, dan was Erp nooit op het
idee gekomen om om een botermarkt te vragen. Het voordeel voor Erp is
minder dan het nadeel voor Veghel. Een landman beschuligde zijnen
buurman van toverij, omdat hij van zijne landen naast die van den klager
gelegen welige en rijke oogsten inzamelde, terwijl de klager magere en
schrale vruchten van zijn land haalde. De beschudigde erkende de
beschuldiging maar bracht zijn wighelroede en toverinstrumenten met zig,
bestaande in zijne ploegen, bouwgereedschappen welken hij onvernoeid en
ter rechter tijd gebruykte, terwijl zijn buurman verzuijmde daar van het
recht gebruyk te maken. De welvaart van Veghel is aan de onvermoeide
ijver van de inwoners toe te schrijven. Erp is ook niet arm, heeft een
prachtige school en schoolhuis gebouwd. Het Veghelse raadhuis is
smaakvol, maar was niet duur, het kostte slechts 4.800 gulden. Verder
zegt Veghel dat een aantal argumenten van Erp niet ter zake doen.
Enzovoorts, een lang betoog, waarin de argumenten van Erp bestreden
worden.
Het mocht niet baten, Erp kreeg toestemming om op vrijdagen een
wekelijkse botermarkt te houden. Om de handel in Veghel te stimuleren
loofde het dorpsbestuur premies uit. Vergadering van schepenen:
-
De regenten van Erp zullen op vrijdag 19 februari 1790, op de dag dat
hun wekelijkse botermarkt zal beginnen, bekend maken dat daar op die dag
een premie zal worden uitgedeeld, waardoor waarschijnlijk een grote
hoeveelhed boter van hier en elders te Etp ter markt zou kunnen worden
gebracht, en dat aan onze botermarkt veel schade zou kunnen veroorzaken.
-
De vergadering beslist en voelt zich verplicht en hoogst noodzakelijk
tot behoud en bevordering van onze botermarkt de navolgende premies uit
de delen op donderdag 18 februari 1790. Als een aansienelijke silvere
snuyffdoos aan den coopman die de meeste boter koopt. Een dito minder
aan den coopman die daer op komt te volgen. En vijff bijsondere preemie
aan elk der geene die den besten korff off vaatje met boter mits meer
dan 30 pont ter markt brengt een paer silveren vrouwe gespen. Welke
preemien smiddags ten 3 uuren in het waaghuijs onder de raadcamer waer
den boter sal moeten gesien worden door regenten ter haarer disivie
werden uytgegeven. Sullende hiervan minstens 150 biljetten worden
gedrukt en zullen de premies in ’s Bosch bij een zilversmid worden
besteld.
-
Op den gemelde middag sijn de preeemien uytgedeelt aan de volgende
persoonen:
o
Peter van de Ven wonende tot Son, de silvere beste snuyfdoos
o
Willem Brox de andere silvere doos
o
Hendrik Sis Peters tot Uden een paar silvere vrouwe gespen
o
Jan van den Hintelt ut supra
o
Jan Smits ut supra
o
Johannis D. van den Heuvel ut supra
o
De weduwe van Johannis van Son ut supra
-
En is alles in goede order afgelopen.
De dorpsrekening 1790-1791 vermeldt:
-
Schepenen op den 11 february 1790 resolutie genomen hebbende om ten
aensien van haere botermarkt en staet te houden (om die van Erp een
octroy tot het houden hadde gekregen) een preemie uyt te deelen aen
boterkoper die de meeste boter kogte en ook de beste boter ter markt
bragt, hebben daerom aen Hubert Sasse, silversmit, voort maken van
silver volgens ordonantie en quitantie betaelt (synde op de votermarkt
den 18 dito uytgedeelt tot 40-17-0
-
Betaelt aen J. en H. Palier, boekdrukkers te s’ Bosch voort drucken van
biljetten van den te doene preemie voorgestelt van de botermarkt 5-4-0
De onenigheid tussen Veghel en Erp bleef voorduren.
-
Brief van advocaat B. Storm, ’s Bosch 26 maart 1794, aan de regenten van
Veghel. Terwijl wij het werk rakende het verleende octroij aan die van
Erp tot het erigeren van de boterwaag aldaar niet gevoegelijk met
brieven konnen afhandelen, zal het noodig zijn dat heeren regenten van
Vechel iemand committeeren om my daer over mondeling te komen spreken.
Op gemelde requisitie is in commissie gestelt Hendrik Antonij van de Ven
om te varen naar ’s Bosch en dan advocaet Storm te adresseren, die sulx
den 31 maart verrigt heeft.
-
Vergadering van regenten op 7 april 1794. De regenten van Erp sustineren
dat hare ingesetenen des donderdag, synde den botermarkt alhier, niemand
haar boter alhier of elders waar geoctrooieerde botermarkten zijn ter
markt brengen, zonder alvorens in haare boterwaag aldaar, welke op
vrijdag alleen binnen die plaats gehouden word, de geregtigheid der
wagen voldaan zijn. Dit is nadelig voor de Veghelse botermarkt. De
vergadering besluit een verzoek aan Haar Hoog Mogenden te richten dat de
inwoners van Erp hun boter op donderdag en zonder betaling van het
waaggeld op vrijdag mogen verkopen. De secretaris heeft de nodige
arrangementen gemaakt met advocaat Storm.
Brief van advocaat Storm van 10 april 1794.
-
Ik heb gisteren met Van de Ven afgesproken dat ik het request zou
concipieren. Het request van Erp is nog in ’s Hage en ze zijn niet
schielijk klaar, zodat we tijd genoeg hebben.
Op 27-6-1794 een brief ontvangen van de Leen en Tolkamer, ondertekend
door J. van Heurn, met een copie request van enige ingesetenen van Erp
over het betalen van het weeggeld buiten de vrijdagse markt, met het
verzoek aan de regenten van Veghel om voor 1 augustus te reageren.
Vergadering van schepenen op 19 augustus 1794.
-
In de vergadering wordt een brief voorgelezen van advocaet B. Storm, ’s
Bosch, 15 augustus 1794, aan de regenten van Veghel. De Leen- & Tolkamer
heeft de regenten van Veghel tot 9 september 1794 uitstel verleend on te
dienen van belang op het verzoek van enige ingezetenen van Erp. Ik heb
een beknopt ontwerp van belang gemaakt. Wilt U die bespreken en Uw
onmerkingen mondeling aan mij doorgeven. De vergadering besluit om
schepen Hendrik van de Ven te committeren om naar Den Bosch te gaan om
nog enkele punten bij het belang te laten voegen.
Brief van het dorpsbestuur van Veghel op 29 augustus 1794 naar de Leen-
& Tolkamer verstuurd verstuurd.
-
Het heeft U Edele Wel Achtbaare behaagt te stellen in onze handen eene
copije der requeste aan de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal
gepresenteert door Joost Kerkhoff en eenige andere ingezetenen van Erp,
omme interpretatie, voor zoo veel des noods, op hoogst der zelver
octroij van 26-11-1789 betrekkelijk den botermarkt en het waagrecht
aldaar, ten einde ons belang op voorschreven requeste aan U Edele Wel
Achtbaare te doen toekomen.
-
Dat de ingezetenen vanwege de resolutie van 26-11-1789 verplicht zijn om
het waagrecht te betalen indiscretelijk van alle boter en andere
goederen welke door hun, ook buyten de ordinaire wekelijkse botermarkt,
naar elders worden vervoerd om verkocht of geleveerd te worden, dit tot
nadeel van de ingezetenen moet strekken, die na eerste het waagrecht te
Erp betaald te habben, naderhand dit ook nog eens elders moeten betalen,
en dus om kosten te vermeiden genoodzaakt worden om thuis te blijven, om
hun goederen daar voor een lagere prijs te verkopen.
-
Ook moeten ze voor andere kleinigheden die ze in het dagelijkse
huishouden nodig hebben in Erp meer betalen dan in andere plaatsen die
dichter bij Den Bosch liggen, en waar zij eerder altijd ter markt hebben
kunnen komen. Ook gaat er boter verloren, vooral in het zomerseizoen als
men alleen in Erp de boter mag verkopen. In Veghel kunnen ze een kwart,
soms een halve stuiver, per pond meer beuren. Door het gemis van
commercie lijdt Veghel ook nadeel. Andere plaatsen met een octrooi voor
een waag laten hun ingezetenen wel vrij om hun goederen elders gter
markt te brengen, zonder dat men waagrecht hoeft te betalen.
-
Gelieve te considereren dat alle publique markten binnen de Meierij tot
aanmoediging van de commercie op deze markten vrij zijn goed te
verkopen, zonder daar voor enig recht te betalen, tenzij men verkoopt.
De nadelen voor de inwoenrs van Erp zijn groter dan hun geringe
voordeel.
Hierna houden de berichten over deze kwestie in de Veghelse
resolutieboeken op.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||