De windmolen in de straat

Martien van Asseldonk

5 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

De windmolen van Veghel stond eertijds aan de huidige Molenstraat.

 

  

Molen in de kom.jpg

 

Enkele eigenaren

 

Uit het oudst bewaard gebeven cijnsregister van de hertog van Brabant blijkt dat het recht om een molen in Veghel op te richten tussen 1340 en 1353 door de hertog van Brabant aan Andreas Valant en Willem van den Bossche gegeven werd. Willem van den Bossche is op 18-9-1344 kinderloos overleden, zodat het recht om de molen op te richten uit de periode 1340-1344 dateert. Tussen 1340 en1380 kwam de molen in handen van twee zonen van Andreas Valant, Franck van Gestel en Jan van Gestel genaamd.  Hierna kwam de molen in bezit van Liesbeth, dochter van Franck van Gestel, getrouwd met Henrick Boerman en hertrouwd met Art Bits. De volgende eigenaars, ook tussen 1340 en 1380 waren Peter Boerman en Jenneke Boerman, getrouwd met Goessen Wolff.

 

De lijst met namen van eigenaren is te lang om hier volledig op te sommen, men kan daarvoor de reconstructie van Veghel, deel Achterdijk raadplegen. We noemen er nog enkelen. In 1416 en 1418 werd de molen gekocht door Godefridus na­tuurlijke zoon van Arnoldus van Erpe. Daarna ging de molen over in andere handen, maar tussen1 450 en 1499 keerde de molen weer terug tot de famile Van Erp die op kasteel Frisselstein woonde. De molen bleef tot 1712 in handen van deze familie. Op 20-5-1712 kocht de Bossche koopman Jacobus Minten de molen. Hendricus Scheij kocht de ene helft van de molen op 29-6-1740 en zijn zoon Antonij Scheij de andere helft op 23-9-1773. In 1832 was de molen nog in handen van de familie Scheij.

 

 

Enkele molenaars en pachters van de molen

 

Uit gegevens uit de Bossche protocollen en de Hemondse cijnsboeken is de volgende familie samen te stellen:

 

Art die Moelneer van Vechel (vermeld in het Bosch protocol in 1387-1390), getrouwd met Sophie (vermeld in 1390-1394). Hij was 1361 en 1364 schepen in Veghel, waaruit blijkt dat hij er ook woonde. Uit dit huwelijk:

-        Henricus

-        Jan die Moelneer van Vechel (1410-1411). In 1409 betaalde Jan Molneer een pacht uit de windmolen aan eigenaar Arnt Jacop van Gheel.

-        Daniel de moelner van Vechel, zoon van wijlen Art die Molneer van Vechel (1416-1417). Hij had kinderen:

o   Aert Daniel Aerts molners van Vechel (van 1435-1436 tot 1452-1453)

o   Jan Daniels, die Molder van Vechel

o   Henrick, zoon van Daniel die molneer (1438-1439)

 

Mogelijk hoorden tot dezelfde familie:

-        Daniel Aertss die Molneer (1495-1497)

-        Daniel Jan Danelss van Vechel die Molneer (1437-1438 en 1474-1475) en zijn broer Lodewijk (1451-1452)

-        In 1418 was de helft van de molen eigendom van Jan Daniel Fyensoen

-        Aert en Gerit, zonen van Jan die Molleneer worden in 1470-1471 eigenaars van de molen. gerit was molenaar in Uden.

 

In 1425 werd de molen voor 3 jaar verpacht aan Jan Janss Priem, en in 1528 voor 5 jaar aan Willem Willem Bracken

 

In hoeverre de gereconstrueerde stamboom correct is, in hoeverre leden van deze familie molenaar waren of eigenaar waren, en in hoeverre de aanduiding 'die Molneer' als familienaam gebruikt werd, is nog niet goed bekend. Ook is niet bekend of de pachters uit 1425 en 1428 ook daadwerkelijk op de Veghelse windmolen gemalen hebben.

 

(Bronnen: fiches van de Bossche protocollen; Wonders, Molens in Veghel XIII (slot), in Vehchele 1984 88-100 en Wonders en van Gestel, De windmolens van Veghel.)

 

Het verpondingsregister van 1657 vermeldt:

 

Anthonis de Molder, huys, hoff met de windtmolen toecomende den ouden Heere van Erp ende Vechel geblecken bij verpachtcedulle, jaerlycx 32 Bosch mudden rogge, 4 mudden gersten, 4 mudden boeckweyts, 1 malder terwe, ad 6 gulden, ende 4 mudden mouts, ider mud mouts ad 6 gulden + 10 stuivers, ende 2 vette vercken elck 150 pont ende 25 gulden in gelt

 

Gijsbert Jan Theunissen de Smit was van 1687 tot 1713 pachter van en molenaar op de Veghelse windmolen (verklaring van 1-5-1738). Op 5-6-1696 wordt Gerrit Dielis, 'den knegt van den molder' genoemd.

 

Op 24-12-1715 legden Anthony Smits, molenaer van Veghel en Henrick van Woensel zijn molenknecht, een verklaring af.

 

De heer Jacob  Minten, koopman te ’s-Hertogenbosch, eigenaar van de korenwindmolen in Veghel, verklaarde op 6-3-1721 deze molen verpacht te hebben aan Antonij Kivits en Francis Smits, wonende zo te Oisterwijk als Onsenoort en dat ten behoeve van de kinderen Antonij Smits. Naast de molen worden ook verpacht het woonhuis, schop en het bijbehorend land. Ook het hooiland, de koeweide de Bolcke en de Molenacker met de houtwas. Volgen uitgebreid de huurvoorwaarden met onder andere dat het onderhoud van het stand cruijswerk, steenbalk, de casse om de molen, dat de zon beschijnt en de regen bevochtigd, met de vierkante stijlen binnen de casse, de seetels boven het cruijswerk met de slecken en de twee steelleijsten tot last van de pachter zijn (Antoon Vissers, regesten notarissen).

 

De heer Jacobus Minten verpachtte op 27-2-1725 de korenwindmolen van Veghel Antonij Kivits en zijn vader Adriaan Kivits, wonende te Schijndel. Het wordt nu bewoond door de kinderen van Antonij Smits. Bij de molen hoort ook nog de koeweide en de Bolcke Molenacker. De molenstenen worden voordat de pacht begint gemeten en als de pacht eindigt. Dan wordt voor de afgesleten deel, dikte in duimen gemeten, betaald door de pachter. Bij de huurvoorwaarden worden de volgende onderdelen van de molen opgesomd: De as van de Molen, camradt, ronsel, cammen, staeven, al het ijzerwerk als halsstaeck, ijzeren spilrijn, soo alles in de achter als in de voormolen, de vuijsthamel, vonderen, ligten, praam, meelpeijp, schoenkaar met toebehoren, cuijp om de steen, rijnkhouten, de steenen op mortel te verleggen, de bussen in de steenen, steenen onder de hals van de asch, pinlijndt, binnen en buitenrepen, de steenreep, clamant seel, het wijndas den eijseren balk, de trap aande start van de molen alsmede in de molen, de borsten lassen, scheijden, soomen, scheer, als andere banden, nagels als bouten soo om de lassen, borsten, en asch leggende, de ketting of reep en wijnpalen, daar men de molen mede in de wind krijgt, als loopstaken, depan lopen, en de kuipen bij de molen behorende, het molenhuis, schoppen, bakoven, dakwanden, platen, glazen, dors eersen, etc. Ook wordt aangeven hoe de molenaar mag scheppen naar oude gewoonte.

 

Op 16-9-1726 wordt Antonij Kivits, molenaar, out ontrent 25 jaren, genoemd. Hij wordt ook genoemd op 7-11-1731 en ' Maria Smits, huijsvrouw van Antonij Kivits, molenaer alhier' op 29-4-1738'.

 

Op 25-2-1740 wordt Dielis van Wil 'pagter ende aangenomen molder op den molen' van Veghel genoemd. En op 31-8-1740 wordt vermeld 'Dielis van Wil, molenaer binnen dese plaatse, out 31 jaren'.

 

Opgave van inwoners van Veghel boven de 18 jaar op 26-3-1797:

 

Dirk van Lith

45

Molenaar

Gehuwd

Willem Sweenen

36

Molenaarsknegt

Jongman

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 13-3-1806. Genommerd de ingekomen verzoekbilletten van patent, is besloten de verzoekte volgens de gedane verzoeken te patenteren.

 

No

Naam

Gepatenteerd als

Op zegel van

1

Francis Manders

Korenmolenaar

20-0-0

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 14-9-1808. Ontvangen een dispositie van de landdrost met een vast te leggen lijst van fabrikanten en trafikanten binnen deze gemeente. Antwoord (onder andere):

 

-        De korenwindmolen, Francis Manders

 

 

Bewoners van de molenaarswoning (Achterdijk nr. 19) waren (zie reconstructie van Veghel):

 

Bewoners:

Datum:

 

Gijsbert Jan Teunis de Smith, alias van der Linde, alias 'den mulder'

1699-1713

Gijsbert Jan Theunis den Smith (doorgestreept)

1714

Anthonij Smits, mulder of molenaer

1715-1721

De kinderen van Antonij Smits

1722-1724

Antonij Kivits

4-12-1736 en 1737

Dielis van Wil

Ergens tussen 1737 en 1761

Antonij Scheij

Vanaf 1737-1761 vermeld op 22-8-1776

Peter Antony Schey

Vermeld op 24-8-1781

Johannis Scheij

Vermeld op 26-8-1786 en 21-7-1791

Dirk van Lith

Vermeld op 30-8-1798

 

 

In 1984 pubkceerde W. H. Cornelissen een toelichting op de plattegrond van veghel getekend door Hendrik Verhees. Daaruit nog de volgende bewoners van het molenhuis:

 

Bewoners:

Datum:

 

De weduwe van Anthonij Scheij

1791-1794

Johannes Scheij

Woonachting sinds 1785, 1791-1792

Dirck van Lith

1792-1799

Francis Manders

1800-1808

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 13 juli 1810: Molenaar A. Scheij en zijn knecht Hendrick Heuvelmans hebben de vereiste eed afgelegd.

 

 

Geschil in 1656

 

 Rogier Anthonis van Deursen pachter van de impost op het gemaal in het dorp Veghel verklaarde op 18-10-1656 in een verzoekschrift aan de Raad van State een lijst van huizen gemaakt te hebben en ontdekt te hebben dat van de 360 huizen en slechts 130 huisgezinnen zijn die enig koren ter molen hebben gebracht met aangeving aan hem als pachter, maar van dat koren nog niet de helft consumeren. Dit beschouwt hij als een vorm van fraude. Het rekest wordt doorgestuurd naar hoogschout Bergaigne. (Raad van State, inv. nr. 198, folio 516)

Op 29 en 20 -11-1660 werd op verzoek van Steven Anthois van der Grint, gewezen molenaar te Veghel, verklaard dat in 1656 toen Rogier Anthonis van Deurssen pachter was van het gemaal in Veghel, ze hebben gezien dat de molen meer dan de halve tijd stil heeft gestaan terwijl de wind sterk waaide.

Er gingen toe weinig karren naar de molen toe om daar hun koren te laten malen. Vaak gingen 4, 5, 6 of soms nog meer karren met koren 's avonds en 's nachts naar molens buiten Veghel gelegen (Antoon Vissers, regesten notarissen).

 

 

Reparaties

 

Op 9-1-1661 gaf moleneigenaar Jonker Wernart de Hondt opdracht aan meester Dirck, molenmeester van Helmond, om een nieuw kruiswerk te maken onder de windmolen van Veghel. Dat moet in 1661 gebeuren bij de allerbeste gelegenheid. Meester Dirck  zal naar het land van Kessel gaan op de Putten genaamd en daar bomen merken. De eigenaar van de molen zal deze dan op zijn kosten laten omkappen. Meester . Dirck zal het kruiswerk aldaar ter plaatse korten en bruikbaar maken. Daarna zal het hout naar de molen te Veghel worden vervoerd en de molenmeester Dirck zal het dan onder de molen maken. Ook zal hij de molen 12 hamervoeten hoger en rechter zetten. Ook is besproken dat molenmeester Dirck en zijn knechten tijdens het maken en opschoren van de molen voldoende kost en drank hebben. Mocht er tijdens de werkzaamheden schade optreden dan zijn het risico en onkosten voor de molenmeester. De nagels zijn ook op kosten van de heren.

 

In de marge staat geschreven: Op 24 mei 1662 heeft Mr. Dirck Molenmeester aan Jonker Wernart de Hondt een specificatie gegeven van zijn werk aan de molen en gekomen tot het bedrag van 371 gulden, 18 stuivers. Dit is buiten het houwen (kappen), schalijen (met stro of leien bekleden) en het dekken van de molen (Antoon Vissers, regesten notarissen).

 

 

Op 26-2-1676 werd verklaard dat op 26 juni 1675 Veghel werd aangeschreven om brood te leveren aan het leger, 'dat alsdoen den molen alhier tot Vehgel was gebroocken, dat men daer geen koren op conde malen, alsoo alle ver de royen af waren, ende men daer een nieuwe as in dede'.

 

 

Op 25-2-1740 werd de molen getaxeerd door Hendrik Deenen en Gijsbert van Maanen, ; meester molemeekers en inwoonderen soo tot Mierlo als Gemert', dir op verzoek van Dielis van Wil, 'pagter ende aangenomen molder op den molen alhier', en volgens bericht van de eigenaren van de molen van 21-2-1740.

 

-        “De asch en scheenen en banden en ander eijsserwerck om reedenen dat in die asch is den rooden olm en daer by seer vergaan, te samen maer waerdig geoordeelt vierentzeventig gulden.

-        Het camprat van de voormolen en achtermoolen met sijn armen en eijserwerk ende twee ronsels met de banden en ander eijserwerk en kammen, staven, praam en praambalck en scheijen, met alle het eijserwerck daar toe gehoorende, te samen op tweehondert acht en dertig gulden.

-        Den hals van de voormolen, staak eijsers, rijn en spoor, tesamen op achtentzeventig gulden.

-        Op den achtermoolen den hals, staak, eijser en boven spil me de rijn en spoor met den honing, tesamen op vijffentzeventig gulden.

-        De twee vonders van de voor en achtermolen, en twee ligt boomen emt het eijserwerk daar toe, te samen op vyff gulden.

-        De twee cuijpen om de steenen, de twee schoenen, twee kaaren, ende de vier kaarboomen met de decksels tot byde de cuijpen, en een kist op den achtermolen om de sacken op te setten, en het eijserwerck tot allent selve te samen op dertien gulden.

-        De twee rinckhouten en twee bussen in de steenen, den steen onder den hals van de asch, en den steen onder het pineijndt van de asch, te samen op seven gulden, thien stuyvers.

-        Eenen steen reep op vier gulden.

-        Het wijn asken met t kampke raijke en gastel rat met al het eijser werck daar toe, te samen op seventien gulden.

-        Den eijseren balck tot laste daer bij gemaakt en daaromme niet geprijseert, memorie.

-        Den binnen borst met de lasten soomen, scheijen, plancken, nagels, bouten en banden en ander eijserwerck, te samen op tweenvijfftig gulden.

-        De buijten borst mits eenen breneck hebbende is met de lassen, soomen, scheijen, plancken, nagelen, bouten, banden en het eyserwerk, te samen gewerdeert op eenenveertig gulden.

-        De ketting aan de trap daar met de molen mede int wint cruijdt hoort bij de molen, memorie.

 

Aangaan de molenhuijsinge.

 

-        Het dack vant moolenhuijs naast de oostzyde, en byde de schilten is alle voor een derde versleeten, en het dack aan de westzyde vant selve huys de helft versleeten.

-        De glasen alle voor een vierde versleeten.

-        Den dors eeren oft vloeer met een plaat en wande daar neven, lanck dertig voeten, alle voor eend erde versleeten.

-        Geen torffschop bevonden.

-        Het dack op de varckenskoij wel drije deelen versleeten.

-        Van den back oven is den mont affgevallen, als mede rontsom de hoecken, zijnde nog ontrent de hondert pannen en nog eenig hout, te samen gewardeert op seven gulden thien stuyvers

 

Den nieuwen molder, Dielis van Wil, heeft van Antonij Kivits, affgegane pagter, in presentie van de comparante affgewijt ende betaalt het navolgende, ‘t geene hij sijde hem alleen te competeeren, te weeten:

 

-        Twee ligt riemen van den voor en achtermoolen met de bollen en touwe.

-        De ketting aan het vonderen ende de haaken aan de backen en vonderen

-        Den binnen reep.

-        De ketting aan de praambalck.

-        Het vat en ko(..)ie

-        Een scheppan.

-        Den emmer aan de put met sijn toebehooren.

-        Den paartsback en reep met syn toebehooren.

-        De schelffhouter met de staaken en een clamant tou.

 

Daar en boven aan den selven voor dry en dertig ende een agtste rijnlantse duijm steenen die op den molen bevonden syn, volgens quitantie. Ende staat te weeten dat den voorscreven Dielis van Wil alnog tot zyn gerieff sal dienen te coopen, vermits het selven op den molen niet en is gevonden, te weeten:

 

-        Een coornkiest met het kiestje om de sacken op te setten.

-        Item eenen steenreep tot den voormolen.

-        Iten een buyten reep.

-        Eenen vuijst haamer.

-        Eenen eijseren handtboom.

-        De ketting om d’ as.

-        Een breeck eijser.

 

 

Dorpsrekening 1791-1792:

-        Betaalt aan Marte van Valderen voort maken van een schepel, vat, een tweede vat en vast, verschot van een kop, etc., alles op den molen moetende hebben om de granen te malen komende te konnen meten, de somme van 8-12-0

-        Smit, voort maken van nieuwe eysere banden aanleggen aant vaatwerk ’t welk de molenaar gelevert moest werden en een brandeyser om deselve vaten te merken, samen 7-8-0

 

 

Moeilijkheden vanwege malen op de Coeveringse molen in 1688

 

Op 20-5-1688 werden verklaringen afgelegd op verzoek van moleigenaar de graaf van Berlo. Op 20-3-1688 waren enkele inwoners van Veghel met Johan Artus een soldaat die onder de graaf van berlo diende op Sondvelt. Daar ontmoetten zij Nicolaes Ariens 'hebben bij hem peert ende kar vol geladen met gemalen kooren, comende daer mede van de Coeverinckse molen'.Artus vroeg hem “Cammeraet, waerom vaert gij naer de Coeverinckse molen toe en waerom comt gij niet op de Vechelse molen die alle de lasten int dorp moet betaelen?” Ende seijde tegens den heer cornet: “Dat wil mijn heerschap den heer van Baexen hebben, dat wij daer te molen sullen varen.” Ende is daer op heen gevaeren ende seijde: “Ghij kont doen dat ghij wilt, daer staet peert en kaar dat kont ghij mede nemen.”

 

Op 11 maart 1688 was Jan Goorts den Zeeldraijer, inwoner van Veghel, met koren naar de Koeverings molen geweest. Toen hij onderweg naar huis was vroeg de heer La Montangni, soldaat onder de graaf van Berlo, hem waarom hij niet naar de Veghelse molen ging. Jan werd geslagen en zijn paard en kar met de vracht werden in beslag genomen en 'opt kasteel tot Vechel gebragt'. Acht dagen later werd het een en ander teruggegeven.

 

De Veghelse schepenen verklaarden op verzoek vanheer Aelbert Ferdinanct, graaf van Berlo, dat voor de Veghelse windmolen wel verponding in Veghel betaald wordt, en voor de Coeverings molen niet.

 

 

Problemen betreffende de Coeveringse molen in 1738

 

Op 1-5-1738 werden verklaringen afgelegd op verzoek van Bartel van den Heuvel, eigenaar van de Coeveringse molen.

 

Willem Peters, wonende op de Coevering, was drie jaar geleden knecht bij Jacob en Peter Adriaan Coppens, die toen al 32 of 33 jaar molenaars waren op den molen van de Coevering. Daar wordt graan gemalen uit de omliggende gehuchten waaronder Coevering, Everse, Krijtenburg, Eerde en Wijbosch. Willem haalde dat graan op en leverde het meel naderand weer af.  Voor de boeren van WIjbosch is de molen van de Coevering minder ver weg dan de Schijndelse molen. Gysbert Jan Tunis, verklaarde dat dat van 1687 tot 1713 de molen van Veghel pachtte en in die periode moest gedogen dat sommige Veghelse boeren hun koren op de Ceveringse molen lieten malen.

 

Er werd ook verklaard 'dat den Coeveringse cooren wintmoolen aen den requirant altans toebehoorende, is staende op de te saeme loopende limietscheydinge van de vryheyt St. Oedenrode en van den dorpe van Veghel en Schyndel, der voegen dat den eenen pilaar van voorscreven molen is staende op het territoir ofte gront van Veghel, en een ander op het territoir of gront van den dorpe van Schyndel, en de twee overige op het territoir ofte gront der vryheyt St. Oedenrode, en dat op den standaeert van den selven molen de te saeme lopende limietscheydingen van voorscreven drye dorpen souden syn.'

 

 

Ongelukken in 1698, 1709 en 1715

 

Op 6-1-1698 werd verklaard dat Peter Jansen en zijn vrouw Elisabeth Fransoijse 'sijn belast met eenige nackte en bloote kinderen ende een kint daer onder dat geraeckt ende geslagen is aen sijn hooft van de roede van de wintmolen alhier, waer van de sinnen ende verstant een weijnig gekrenck sijn. Soo dat die voorschreven luijden tot groote decadenten ende armoede sijn gecomen'.

 

 

Op 12-2-1709 legden Gijsbert van der Linde, 'molenaer alhier', en zijn knecht Gerrit Drossardts, oud ongeveer 24 en 20 jaren, een verklaring af voor de Veghelse schepenen. Gijsbert verklaarde 'dat Francis soone Thomas Henrickx, oudt ontrent elf jaeren, op den elfden maent februarij 1709 is gecomen hem tegen bij het molenhuijs, aen hem deponent vraegende of het voederkooren gemaelen was. Dat hij deponent daerop antwoorde, “ja”, dat het gemaelen was, dat hij soude de knecht op de molen sijnde soude roepen, die soude het hem wel afgeven. Dat ontrent een moment hier naer den deponent van sijn huijs naer den moolen is gegaen ende den voorscreven Francis vinden leggen opte werf onder de roeden op sijnen mont met het sackie nevens hem en een klompie van de voet. Siende dat het hem nog eenigsints beweegde, heeft hetselve opgetrocken, ende sach door het sijn mondt bloede ende aengesproocken hoedanigh hij dat gekregen mogte hebben, doch geen tael van hem konnende krijgen, heeft sijn vader ende moeder daer bij geroepen. Verclaert hij deponent verders niet gesien of gehoort te hebben door wat voorval hij dat heeft gekregen, dan sustineert niet anders dat heselve door een slach van de roeden is geschiet vermits den molen in ganck.

 

De knecht Gerrit verklaarde dat op die dag 'omtrent de klocke twaelf uren opten molen is gecomen Francis soone Thomas Henrickx, vraegende aen hem deponent naer sijn voederkooren, ofte het gemaelen was. Dat deponent antwoorde dat hij dat niet en wist. Dat hij daer wederom tegens antwoorde dat den baes hem geseijt hadde dat het gemalen was. Dat hij daerop socht en seijde: “Hier heb ick mijn sackie”. Dat hij het selfs met den reep afliet, ende doen van den molen af is gegaen. Ende dat naer een weijnig tijt daer naer sijnen baes is gecomen. Ende heeft hem deponent toegeroepen dat hij soude afkomen, dat het voorscreven kint daer lach. Ende afkomende heeft gesien dat het voorscreven kint daer lach, soo als den eersten deponent heeft verklaert. Ende verklaert oock niet gesien te hebben door wat voorval hetselve kint daer also is gequest geworden. Dan kan niet anders sustineren als dat het door een slach van de roede is soodanigh gequest geworden.'

 

 

Op 23-12-1715 had Henrick van Woensel, molenknecht, 's avonds tot 11 uur gemalen. Toen men 'anderdaags 's morgens om half acht naar de mlen ging 'om die te zeijlen', troffen ze onder de molen het dode lichaam aan van Aert Jan Willems. 'Ende bevonden dat hij gequest was in de slaep van het hooft, datter de herssenen uijt de oore liep, liggende op de plaets veel bloet (gelijck ons schepenen is gebleecken) ende naer alle presumptie van de moolen is gevallen. Ende verklaerden de deponenten wijders eenpaerighlijck directelijck ofte indirectelijck niet anders daer van te weten hoe dat aen sijn doot gekomen is.'

 

 

Last van bomen in 1788

 

OP 2-9-1788 stuurde de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen, W.G.J. van Rhemen, een brief aan de regenten Veghel, met een copie van het verzoek van de molder van de korenwindmolen van Veghel, Johannes Peter Scheijen, mede uit naam van de overige eigenaars. Die klaagden over bomen die nog geen 15 treden van de molen staan en die de wieken van de molen uit de wind zetten en verzoeken om geen bomen in omtrek van 200 roeden te planten en de geplante bomen te verwijderen.

 

De regenten van Veghel antwoordden op 18-9-1788.:

 

-        Met de uyterste bevreemding hebben wy gezien en gelesen copie van de requeste door Johannes Peter Scheijen eijgenaren van den koorn windmolen alhier aan hun Edel Mogende de Heeren Raden van Staete der Vereenigde Nederlanden. Het is niet alleen ongefundeert maar ook omgerijmt en sulks te meer dewijl in het zelve request den naem van Dirk van der Landen, mede eygenaer van den molen niet gelezen word, hij zegt desgevraagd dat hij van niets weet. De molen van Veghel staat aan de grote heyrbaan van 's Bosch op Veghel, tussen de huizen en om die reden op aanzienlijke hoogte. De molen kan onmogelijk door bomen gestoord worden, en dit blijkt ook na oculaire inspectie, 25 jaar geleden stonden er meer bomen. En wat de eis van 200 roeden in de omtrek betreft, dat betekent dat er in de kom van het dorp geen boom mag blijven staan. Er zouden duizenden bomen gekapt moeten worden. Dat geeft schade voor de houtschat, om nog maar te zwijgen van schade aan het landschap. En waarom verzoekt de molenaar niet meteen om het verwijderen van kerktoren en raadhuis. Wat betreft het in het request geuite dreigement dat het land de verpondingsopbrengesten zou verliezen. Niemands zaken gaan beter als die van de molenaar. De 200 roeden in de omtrek gaan alleen maar op voor molens op de hei.

 

 

De brand in 1802

 

Dorpsrekening 1802: 'betaald aan Jan van den Boagerd en Johannis Claes van Doorn de eerste en tweede preemie voor het aanvoeren der brandspuyten by het afbrandden van den korenwindmolen in den nagt van den 18en en 19 meij 1802 9-0-0'

 

Voor  de leden van de municipaliteit Veghel verschenen op 5-5-1802 (vermoedelijk is juni bedoeld) Johannes Scheij, Dirk van der Landen en Josiena van Will, weduwe van Peeter Scheij, wonende in Veghel en Boekel, en de heer Antonij Scheij en Jan Lataris, getrouwd met Hendrina Schey, eigenaren van 'den koornwindmolen alhier, laast afgebrand'. De bouw 'van een geheele nieuwe molen' is aangenomen door Adrianus Hombergen, meester molenmaker, wonende in Erp.

 

 

Verklaringen van het dorpsbestuur aan de overheid 1794-1808

 

Brief van de regenten van Veghel van 26-6-1794 aan J. van Heurn van de Leen- en Tolkamer als antwoord op diens brief van 10-6-1794.

 

-        Dat binnen dese plaats gevonden word een koornwindmolen,

-        waarvan eigenaars zijn: Johannes Scheij (wonende te Uden), Antonij Scheij (Zeelst), Wilhelmina en Hendrina Scheij (Veghel) en Johanna van Wil, weduwe van Peter Scheij (Boekel), voor het vruchtgebruik

-        De korenwindmolen is in de verponding voor 100-1-8 aangeslagen, betalende geen bede. Onder dien aanslag zijn geen landerijen begrepen

-        Geen octroije sijn ons bekend

-        Ook staat alhier gedeeltelijk een koornwindmolen genaamt de Coeveringse molen, gehorende mede onder de jurisdictie van St. Oedenrode en Schijndel, betalende alhier geen verponding of bede. De eigenaar is Gerrit van Hoorn, wonende te Sint-Oedenrode. Het octroij is van donderdag voor het feest van St. Noclaes 1299 door hertog Jan gegeven, volgens een copie van 3-8-1762 door Gerrit van Hoorn aan ons vertoont.

 

 

Antwoord op 3-10-1805 op vragen van de Raad van Financien van het departement Braband:

 

-        Dat alhier een koornmolen is op welke voor desen gemeente alleen behalve soms voor eenige ingezetenen van Dinther welke wel oit tussen den eersten october en 16 maart eenig graan ter molen brengen, gemalen word. En dat op den Coeveringse molen die het recht heeft alhier met de molenkar te ryden ook graan voir deese gemeente gemalen word.

-        Dat dezelve zyn geldmolens. Dat het maalloon by publicatie van de voormalige Raad van Staten der Vereenigde Nederlanden van 12-1-1794 en bij die van het departementaal bestuur van Braband van 7-1-1803 is bepaald

-        Dat wij de quantiteit van de zakken tarwe, rogge en boekweyt, welke in de laaste twee of drie jaren of wel in het laast afgelope jaar alhier op de voorschreven molen is gemalen niet kunnen opgeeven als zynde ons daar van niets bekend

-        Dat op die molens tevens boekwyt gemalen word, voor zodanig maalloon als bij de bovengemelde publicatien is bepaald

-        Dat omtrent het afhalen van graan etcetera bij voorschreven publicatie aleen de bepaaling gemaakt is tot welke wij de vryheid nemen ons in deze als de vorige te refereeren

-        Dat de laaste waar voor de koornwindmolen alhier is verhuurd bedraagd 1.210 gulden jaars en dat dezelve door den huurder bemalen word. Dat onder die huur huizinge, stallinge, teul en groesland, houtwasch etcetera begreepen is

 

Staat der fabrieken binnen Veghel, 27-10-1808

 

Benaming der fabriken en trafiken

Korenmolen

Getal

 

1

Voorige staat

Door het bepalen van ’t maalloon in geld verergerd 1 knegt

 

Tegenwoordige staat

Door het invoeren der belasting op het gemaal voort gemaal reel verminderd, 2 knegts

 

Middelen tot herstel of aanmoediging

Met afschaffen van de belasting op het gemaal en het invoeren van het maalloon in koorn zo als voorheen

 

Aanmerkingen

 

Het bepalen van ’t maalloon in geld behoorde na ons inzien niet veranderd of afgeschaft te worden.