De windmolen in de straat
Martien van Asseldonk
5 november 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
De windmolen van Veghel stond eertijds aan de huidige Molenstraat.
Enkele eigenaren
Uit het oudst bewaard gebeven cijnsregister van de hertog van Brabant
blijkt dat het recht om een molen in Veghel op te richten tussen 1340 en
1353 door de hertog van Brabant aan Andreas Valant en Willem van den
Bossche gegeven werd. Willem van den Bossche is op 18-9-1344 kinderloos
overleden, zodat het recht om de molen op te richten uit de periode
1340-1344 dateert. Tussen 1340 en1380 kwam de molen in handen van twee
zonen van Andreas Valant, Franck van Gestel en Jan van Gestel genaamd.
Hierna kwam de molen in bezit
van Liesbeth, dochter van Franck van Gestel, getrouwd met Henrick
Boerman en hertrouwd met Art Bits. De volgende eigenaars, ook tussen
1340 en 1380 waren Peter Boerman en Jenneke Boerman, getrouwd met
Goessen Wolff.
De lijst met namen van eigenaren is te lang om hier volledig op te
sommen, men kan daarvoor de reconstructie van Veghel, deel Achterdijk
raadplegen. We noemen er nog enkelen. In 1416 en 1418 werd de molen
gekocht door Godefridus
natuurlijke zoon van Arnoldus van Erpe. Daarna ging de molen over in
andere handen, maar tussen1 450 en 1499 keerde de molen weer terug tot
de famile Van Erp die op kasteel Frisselstein woonde. De molen bleef tot
1712 in handen van deze familie. Op 20-5-1712 kocht de Bossche koopman
Jacobus Minten de molen. Hendricus Scheij kocht de ene helft van de
molen op 29-6-1740 en zijn zoon Antonij Scheij de andere helft op
23-9-1773. In 1832 was de molen nog in handen van de familie Scheij.
Enkele molenaars en pachters van de molen
Uit gegevens uit
de Bossche protocollen en de Hemondse cijnsboeken is de volgende familie
samen te stellen:
Art die Moelneer
van Vechel (vermeld in het Bosch protocol in 1387-1390), getrouwd met
Sophie (vermeld in 1390-1394). Hij was 1361 en 1364 schepen in Veghel,
waaruit blijkt dat hij er ook woonde. Uit dit huwelijk:
-
Henricus
-
Jan die Moelneer
van Vechel (1410-1411). In 1409 betaalde Jan Molneer een pacht uit de
windmolen aan eigenaar Arnt Jacop van Gheel.
-
Daniel de moelner
van Vechel, zoon van wijlen Art die Molneer van Vechel (1416-1417). Hij
had kinderen:
o
Aert Daniel Aerts
molners van Vechel (van 1435-1436 tot 1452-1453)
o
Jan Daniels, die
Molder van Vechel
o
Henrick, zoon van
Daniel die molneer (1438-1439)
Mogelijk hoorden
tot dezelfde familie:
-
Daniel Aertss die
Molneer (1495-1497)
-
Daniel Jan
Danelss van Vechel die Molneer (1437-1438 en 1474-1475) en zijn broer
Lodewijk (1451-1452)
-
In 1418 was de
helft van de molen eigendom van Jan Daniel Fyensoen
-
Aert en Gerit,
zonen van Jan die Molleneer worden in 1470-1471 eigenaars van de molen.
gerit was molenaar in Uden.
In 1425 werd de
molen voor 3 jaar verpacht aan Jan Janss Priem, en in 1528 voor 5 jaar
aan Willem Willem Bracken
In hoeverre de
gereconstrueerde stamboom correct is, in hoeverre leden van deze familie
molenaar waren of eigenaar waren, en in hoeverre de aanduiding 'die
Molneer' als familienaam gebruikt werd, is nog niet goed bekend. Ook is
niet bekend of de pachters uit 1425 en 1428 ook daadwerkelijk op de
Veghelse windmolen gemalen hebben.
(Bronnen: fiches
van de Bossche protocollen; Wonders, Molens in Veghel XIII (slot), in
Vehchele 1984 88-100 en
Wonders en van Gestel, De
windmolens van Veghel.)
Het verpondingsregister van 1657 vermeldt:
Anthonis de Molder, huys, hoff met de windtmolen toecomende den ouden
Heere van Erp ende Vechel geblecken bij verpachtcedulle, jaerlycx 32
Bosch mudden rogge, 4 mudden gersten, 4 mudden boeckweyts, 1 malder
terwe, ad 6 gulden, ende 4 mudden mouts, ider mud mouts ad 6 gulden + 10
stuivers, ende 2 vette vercken elck 150 pont ende 25 gulden in gelt
Gijsbert Jan Theunissen de Smit was van 1687 tot 1713 pachter van en
molenaar op de Veghelse windmolen
(verklaring van 1-5-1738). Op 5-6-1696 wordt
Gerrit Dielis, 'den knegt van den molder' genoemd.
Op 24-12-1715
legden Anthony Smits, molenaer van Veghel en Henrick van Woensel zijn
molenknecht, een verklaring af.
De heer Jacob Minten,
koopman te ’s-Hertogenbosch, eigenaar van de korenwindmolen in Veghel,
verklaarde op 6-3-1721 deze molen verpacht te hebben aan Antonij Kivits
en Francis Smits, wonende zo te Oisterwijk als Onsenoort en dat ten
behoeve van de kinderen Antonij Smits. Naast de molen worden ook
verpacht het woonhuis, schop en het bijbehorend land. Ook het hooiland,
de koeweide de Bolcke en de Molenacker met de houtwas. Volgen uitgebreid
de huurvoorwaarden met onder andere dat het onderhoud van het stand
cruijswerk, steenbalk, de casse om de molen, dat de zon beschijnt en de
regen bevochtigd, met de vierkante stijlen binnen de casse, de seetels
boven het cruijswerk met de slecken en de twee steelleijsten tot last
van de pachter zijn (Antoon Vissers, regesten notarissen).
De heer Jacobus Minten verpachtte op 27-2-1725 de korenwindmolen van
Veghel Antonij Kivits en zijn vader Adriaan Kivits, wonende te
Schijndel. Het wordt nu bewoond door de kinderen van Antonij Smits. Bij
de molen hoort ook nog de koeweide en de Bolcke Molenacker. De
molenstenen worden voordat de pacht begint gemeten en als de pacht
eindigt. Dan wordt voor de afgesleten deel, dikte in duimen gemeten,
betaald door de pachter. Bij de huurvoorwaarden worden de volgende
onderdelen van de molen opgesomd: De as van de Molen, camradt, ronsel,
cammen, staeven, al het ijzerwerk als halsstaeck, ijzeren spilrijn, soo
alles in de achter als in de voormolen, de vuijsthamel, vonderen,
ligten, praam, meelpeijp, schoenkaar met toebehoren, cuijp om de steen,
rijnkhouten, de steenen op mortel te verleggen, de bussen in de steenen,
steenen onder de hals van de asch, pinlijndt, binnen en buitenrepen, de
steenreep, clamant seel, het wijndas den eijseren balk, de trap aande
start van de molen alsmede in de molen, de borsten lassen, scheijden,
soomen, scheer, als andere banden, nagels als bouten soo om de lassen,
borsten, en asch leggende, de ketting of reep en wijnpalen, daar men de
molen mede in de wind krijgt, als loopstaken, depan lopen, en de kuipen
bij de molen behorende, het molenhuis, schoppen, bakoven, dakwanden,
platen, glazen, dors eersen, etc. Ook wordt aangeven hoe de molenaar mag
scheppen naar oude gewoonte.
Op 16-9-1726 wordt Antonij Kivits, molenaar, out ontrent 25 jaren,
genoemd. Hij wordt ook genoemd op
7-11-1731 en ' Maria Smits, huijsvrouw van Antonij Kivits, molenaer
alhier' op 29-4-1738'.
Op 25-2-1740 wordt Dielis van Wil 'pagter ende aangenomen molder op den
molen' van Veghel genoemd. En op 31-8-1740 wordt vermeld 'Dielis van
Wil, molenaer binnen dese plaatse, out 31 jaren'.
Opgave van inwoners van Veghel boven de 18 jaar op 26-3-1797:
Vergadering van het gemeentebestuur op 13-3-1806. Genommerd de ingekomen
verzoekbilletten van patent, is besloten de verzoekte volgens de gedane
verzoeken te patenteren.
Vergadering van het gemeentebestuur op 14-9-1808. Ontvangen een
dispositie van de landdrost met een vast te leggen lijst van fabrikanten
en trafikanten binnen deze gemeente. Antwoord (onder andere):
-
De korenwindmolen, Francis Manders
Bewoners van de
molenaarswoning (Achterdijk nr. 19) waren (zie reconstructie van
Veghel):
In 1984
pubkceerde W. H. Cornelissen een toelichting op de plattegrond van
veghel getekend door Hendrik Verhees. Daaruit nog de volgende bewoners
van het molenhuis:
Vergadering van het gemeentebestuur op 13 juli 1810:
Molenaar A. Scheij en zijn knecht Hendrick Heuvelmans hebben de vereiste
eed afgelegd.
Geschil in 1656
Rogier Anthonis van Deursen
pachter van de impost op het gemaal in het dorp Veghel verklaarde op
18-10-1656 in een verzoekschrift aan de Raad van State een lijst van
huizen gemaakt te hebben en ontdekt te hebben dat van de 360 huizen en
slechts 130 huisgezinnen zijn die enig koren ter molen hebben gebracht
met aangeving aan hem als pachter, maar van dat koren nog niet de helft
consumeren. Dit beschouwt hij als een vorm van fraude. Het rekest wordt
doorgestuurd naar hoogschout Bergaigne. (Raad van State, inv. nr. 198,
folio 516)
Op 29 en 20
-11-1660 werd op verzoek van Steven Anthois van der Grint, gewezen
molenaar te Veghel, verklaard dat in 1656 toen Rogier Anthonis van
Deurssen pachter was van het gemaal in Veghel, ze hebben gezien dat de
molen meer dan de halve tijd stil heeft gestaan terwijl de wind sterk
waaide.
Er gingen toe weinig karren naar de molen toe om daar hun koren te laten
malen.
Vaak gingen 4, 5, 6 of soms nog meer karren met koren 's avonds en 's
nachts naar molens buiten Veghel gelegen (Antoon Vissers, regesten
notarissen).
Reparaties
Op 9-1-1661 gaf moleneigenaar Jonker Wernart de Hondt opdracht aan
meester Dirck, molenmeester van Helmond, om een nieuw kruiswerk te maken
onder de windmolen van Veghel. Dat moet in 1661 gebeuren bij de
allerbeste gelegenheid. Meester Dirck
zal naar het land van Kessel gaan op de Putten genaamd en daar
bomen merken. De eigenaar van de molen zal deze dan op zijn kosten laten
omkappen. Meester . Dirck zal het kruiswerk aldaar ter plaatse korten en
bruikbaar maken. Daarna zal het hout naar de molen te Veghel worden
vervoerd en de molenmeester Dirck zal het dan onder de molen maken. Ook
zal hij de molen 12 hamervoeten hoger en rechter zetten. Ook is
besproken dat molenmeester Dirck en zijn knechten tijdens het maken en
opschoren van de molen voldoende kost en drank hebben. Mocht er tijdens
de werkzaamheden schade optreden dan zijn het risico en onkosten voor de
molenmeester. De nagels zijn ook op kosten van de heren.
In de marge staat geschreven: Op 24 mei 1662 heeft Mr. Dirck
Molenmeester aan Jonker Wernart de Hondt een specificatie gegeven van
zijn werk aan de molen en gekomen tot het bedrag van 371 gulden, 18
stuivers. Dit is buiten het houwen (kappen), schalijen (met stro of
leien bekleden) en het dekken van de molen (Antoon Vissers, regesten
notarissen).
Op 26-2-1676 werd verklaard dat op 26 juni 1675 Veghel werd
aangeschreven om brood te leveren aan het leger, 'dat alsdoen den molen
alhier tot Vehgel was gebroocken, dat men daer geen koren op conde
malen, alsoo alle ver de royen af waren, ende men daer een nieuwe as in
dede'.
Op 25-2-1740 werd de molen getaxeerd door Hendrik Deenen en Gijsbert van
Maanen, ; meester molemeekers en inwoonderen soo tot Mierlo als Gemert',
dir op verzoek van Dielis van Wil, 'pagter ende aangenomen molder op den
molen alhier', en volgens bericht van de eigenaren van de molen van
21-2-1740.
-
“De asch en scheenen en banden en ander eijsserwerck om reedenen dat in
die asch is den rooden olm en daer by seer vergaan, te samen maer
waerdig geoordeelt vierentzeventig gulden.
-
Het camprat van de voormolen en achtermoolen met sijn armen en
eijserwerk ende twee ronsels met de banden en ander eijserwerk en
kammen, staven, praam en praambalck en scheijen, met alle het
eijserwerck daar toe gehoorende, te samen op tweehondert acht en dertig
gulden.
-
Den hals van de voormolen, staak eijsers, rijn en spoor, tesamen op
achtentzeventig gulden.
-
Op den achtermoolen den hals, staak, eijser en boven spil me de rijn en
spoor met den honing, tesamen op vijffentzeventig gulden.
-
De twee vonders van de voor en achtermolen, en twee ligt boomen emt het
eijserwerk daar toe, te samen op vyff gulden.
-
De twee cuijpen om de steenen, de twee schoenen, twee kaaren, ende de
vier kaarboomen met de decksels tot byde de cuijpen, en een kist op den
achtermolen om de sacken op te setten, en het eijserwerck tot allent
selve te samen op dertien gulden.
-
De twee rinckhouten en twee bussen in de steenen, den steen onder den
hals van de asch, en den steen onder het pineijndt van de asch, te samen
op seven gulden, thien stuyvers.
-
Eenen steen reep op vier gulden.
-
Het wijn asken met t kampke raijke en gastel rat met al het eijser werck
daar toe, te samen op seventien gulden.
-
Den eijseren balck tot laste daer bij gemaakt en daaromme niet
geprijseert, memorie.
-
Den binnen borst met de lasten soomen, scheijen, plancken, nagels,
bouten en banden en ander eijserwerck, te samen op tweenvijfftig gulden.
-
De buijten borst mits eenen breneck hebbende is met de lassen, soomen,
scheijen, plancken, nagelen, bouten, banden en het eyserwerk, te samen
gewerdeert op eenenveertig gulden.
-
De ketting aan de trap daar met de molen mede int wint cruijdt hoort bij
de molen, memorie.
Aangaan de molenhuijsinge.
-
Het dack vant moolenhuijs naast de oostzyde, en byde de schilten is alle
voor een derde versleeten, en het dack aan de westzyde vant selve huys
de helft versleeten.
-
De glasen alle voor een vierde versleeten.
-
Den dors eeren oft vloeer met een plaat en wande daar neven, lanck
dertig voeten, alle voor eend erde versleeten.
-
Geen torffschop bevonden.
-
Het dack op de varckenskoij wel drije deelen versleeten.
-
Van den back oven is den mont affgevallen, als mede rontsom de hoecken,
zijnde nog ontrent de hondert pannen en nog eenig hout, te samen
gewardeert op seven gulden thien stuyvers
Den nieuwen molder, Dielis van Wil, heeft van Antonij Kivits, affgegane
pagter, in presentie van de comparante affgewijt ende betaalt het
navolgende, ‘t geene hij sijde hem alleen te competeeren, te weeten:
-
Twee ligt riemen van den voor en achtermoolen met de bollen en touwe.
-
De ketting aan het vonderen ende de haaken aan de backen en vonderen
-
Den binnen reep.
-
De ketting aan de praambalck.
-
Het vat en ko(..)ie
-
Een scheppan.
-
Den emmer aan de put met sijn toebehooren.
-
Den paartsback en reep met syn toebehooren.
-
De schelffhouter met de staaken en een clamant tou.
Daar en boven aan den selven voor dry en dertig ende een agtste
rijnlantse duijm steenen die op den molen bevonden syn, volgens
quitantie. Ende staat te weeten dat den voorscreven Dielis van Wil alnog
tot zyn gerieff sal dienen te coopen, vermits het selven op den molen
niet en is gevonden, te weeten:
-
Een coornkiest met het kiestje om de sacken op te setten.
-
Item eenen steenreep tot den voormolen.
-
Iten een buyten reep.
-
Eenen vuijst haamer.
-
Eenen eijseren handtboom.
-
De ketting om d’ as.
-
Een breeck eijser.
Dorpsrekening 1791-1792:
-
Betaalt aan Marte van Valderen voort maken van een schepel, vat, een
tweede vat en vast, verschot van een kop, etc., alles op den molen
moetende hebben om de granen te malen komende te konnen meten, de somme
van 8-12-0
-
Smit, voort maken van nieuwe eysere banden aanleggen aant vaatwerk ’t
welk de molenaar gelevert moest werden en een brandeyser om deselve
vaten te merken, samen 7-8-0
Moeilijkheden vanwege malen op de Coeveringse molen in 1688
Op 20-5-1688 werden verklaringen afgelegd op verzoek van moleigenaar de
graaf van Berlo. Op 20-3-1688 waren enkele inwoners van Veghel met Johan
Artus een soldaat die onder de graaf van berlo diende op Sondvelt. Daar
ontmoetten zij Nicolaes Ariens 'hebben bij hem peert ende kar vol
geladen met gemalen kooren, comende daer mede van de Coeverinckse
molen'.Artus vroeg hem
“Cammeraet, waerom vaert gij naer de Coeverinckse molen toe en waerom
comt gij niet op de Vechelse molen die alle de lasten int dorp moet
betaelen?” Ende seijde tegens den heer cornet:
“Dat wil mijn heerschap den heer
van Baexen hebben, dat wij daer te molen sullen varen.” Ende is daer
op heen gevaeren ende seijde:
“Ghij kont doen dat ghij wilt, daer staet peert en kaar dat kont ghij
mede nemen.”
Op 11 maart 1688 was Jan Goorts den Zeeldraijer, inwoner van Veghel, met
koren naar de Koeverings molen geweest. Toen hij onderweg naar huis was
vroeg de heer La Montangni, soldaat onder de graaf van Berlo, hem waarom
hij niet naar de Veghelse molen ging. Jan werd geslagen en zijn paard en
kar met de vracht werden in beslag genomen en 'opt kasteel tot Vechel
gebragt'. Acht dagen later werd het een en ander teruggegeven.
De Veghelse schepenen verklaarden op verzoek vanheer Aelbert Ferdinanct,
graaf van Berlo, dat voor de Veghelse windmolen wel verponding in Veghel
betaald wordt, en voor de Coeverings molen niet.
Problemen betreffende de Coeveringse molen in 1738
Op 1-5-1738 werden verklaringen afgelegd op verzoek van Bartel van den
Heuvel, eigenaar van de Coeveringse molen.
Willem Peters, wonende op de Coevering, was drie jaar geleden knecht bij
Jacob en Peter Adriaan Coppens, die toen al 32 of 33 jaar molenaars
waren op den molen van de Coevering. Daar wordt graan gemalen uit de
omliggende gehuchten waaronder Coevering, Everse, Krijtenburg, Eerde en
Wijbosch. Willem haalde dat graan op en leverde het meel naderand weer
af. Voor de boeren van
WIjbosch is de molen van de Coevering minder ver weg dan de Schijndelse
molen. Gysbert Jan Tunis, verklaarde dat dat van 1687 tot 1713 de molen
van Veghel pachtte en in die periode moest gedogen dat sommige Veghelse
boeren hun koren op de Ceveringse molen lieten malen.
Er werd ook verklaard 'dat den Coeveringse cooren wintmoolen aen den
requirant altans toebehoorende, is staende op de te saeme loopende
limietscheydinge van de vryheyt St. Oedenrode en van den dorpe van
Veghel en Schyndel, der voegen dat den eenen pilaar van voorscreven
molen is staende op het territoir ofte gront van Veghel, en een ander op
het territoir of gront van den dorpe van Schyndel, en de twee overige op
het territoir ofte gront der vryheyt St. Oedenrode, en dat op den
standaeert van den selven molen de te saeme lopende limietscheydingen
van voorscreven drye dorpen souden syn.'
Ongelukken in 1698, 1709 en 1715
Op 6-1-1698 werd verklaard dat Peter Jansen en zijn vrouw Elisabeth
Fransoijse 'sijn belast met eenige nackte en bloote kinderen ende een
kint daer onder dat geraeckt ende geslagen is aen sijn hooft van de
roede van de wintmolen alhier, waer van de sinnen ende verstant een
weijnig gekrenck sijn. Soo dat die voorschreven luijden tot groote
decadenten ende armoede sijn gecomen'.
Op 12-2-1709 legden
Gijsbert van der Linde, 'molenaer alhier', en zijn knecht Gerrit
Drossardts, oud ongeveer 24 en 20 jaren, een verklaring af voor de
Veghelse schepenen. Gijsbert verklaarde 'dat Francis soone Thomas
Henrickx, oudt ontrent elf jaeren, op den elfden maent februarij 1709 is
gecomen hem tegen bij het molenhuijs, aen hem deponent vraegende of het
voederkooren gemaelen was. Dat hij deponent daerop antwoorde,
“ja”, dat het gemaelen was,
dat hij soude de knecht op de molen sijnde soude roepen, die soude het
hem wel afgeven. Dat ontrent een moment hier naer den deponent van sijn
huijs naer den moolen is gegaen ende den voorscreven Francis vinden
leggen opte werf onder de roeden op sijnen mont met het sackie nevens
hem en een klompie van de voet. Siende dat het hem nog eenigsints
beweegde, heeft hetselve opgetrocken, ende sach door het sijn mondt
bloede ende aengesproocken hoedanigh hij dat gekregen mogte hebben, doch
geen tael van hem konnende krijgen, heeft sijn vader ende moeder daer
bij geroepen. Verclaert hij deponent verders niet gesien of gehoort te
hebben door wat voorval hij dat heeft gekregen, dan sustineert niet
anders dat heselve door een slach van de roeden is geschiet vermits den
molen in ganck.
De knecht Gerrit verklaarde dat op die dag 'omtrent de klocke twaelf
uren opten molen is gecomen Francis soone Thomas Henrickx, vraegende aen
hem deponent naer sijn voederkooren, ofte het gemaelen was. Dat deponent
antwoorde dat hij dat niet en wist. Dat hij daer wederom tegens
antwoorde dat den baes hem geseijt hadde dat het gemalen was. Dat hij
daerop socht en seijde: “Hier heb
ick mijn sackie”. Dat hij het selfs met den reep afliet, ende doen
van den molen af is gegaen. Ende dat naer een weijnig tijt daer naer
sijnen baes is gecomen. Ende heeft hem deponent toegeroepen dat hij
soude afkomen, dat het voorscreven kint daer lach. Ende afkomende heeft
gesien dat het voorscreven kint daer lach, soo als den eersten deponent
heeft verklaert. Ende verklaert oock niet gesien te hebben door wat
voorval hetselve kint daer also is gequest geworden. Dan kan niet anders
sustineren als dat het door een slach van de roede is soodanigh gequest
geworden.'
Op 23-12-1715 had
Henrick van Woensel, molenknecht, 's avonds tot 11 uur gemalen. Toen men
'anderdaags 's morgens om half acht naar de mlen ging 'om die te
zeijlen', troffen ze onder de molen het dode lichaam aan van Aert Jan
Willems. 'Ende bevonden dat hij gequest was in de slaep van het hooft,
datter de herssenen uijt de oore liep, liggende op de plaets veel bloet
(gelijck ons schepenen is gebleecken) ende naer alle presumptie van de
moolen is gevallen. Ende verklaerden de deponenten wijders
eenpaerighlijck directelijck ofte indirectelijck niet anders daer van te
weten hoe dat aen sijn doot gekomen is.'
Last van bomen in 1788
OP 2-9-1788 stuurde de
Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen, W.G.J. van Rhemen,
een brief aan de regenten Veghel, met een copie van het verzoek van de
molder van de korenwindmolen van Veghel, Johannes Peter Scheijen, mede
uit naam van de overige eigenaars. Die klaagden over bomen die nog geen
15 treden van de molen staan en die de wieken van de molen uit de wind
zetten en verzoeken om geen bomen in omtrek van 200 roeden te planten en
de geplante bomen te verwijderen.
De regenten van Veghel antwoordden op 18-9-1788.:
-
Met de uyterste bevreemding hebben wy gezien en gelesen copie van de
requeste door Johannes Peter Scheijen eijgenaren van den koorn windmolen
alhier aan hun Edel Mogende de Heeren Raden van Staete der Vereenigde
Nederlanden. Het is niet alleen ongefundeert maar ook omgerijmt en sulks
te meer dewijl in het zelve request den naem van Dirk van der Landen,
mede eygenaer van den molen niet gelezen word, hij zegt desgevraagd dat
hij van niets weet. De molen van Veghel staat aan de grote heyrbaan van
's Bosch op Veghel, tussen de huizen en om die reden op aanzienlijke
hoogte. De molen kan onmogelijk door bomen gestoord worden, en dit
blijkt ook na oculaire inspectie, 25 jaar geleden stonden er meer bomen.
En wat de eis van 200 roeden in de omtrek betreft, dat betekent dat er
in de kom van het dorp geen boom mag blijven staan. Er zouden duizenden
bomen gekapt moeten worden. Dat geeft schade voor de houtschat, om nog
maar te zwijgen van schade aan het landschap. En waarom verzoekt de
molenaar niet meteen om het verwijderen van kerktoren en raadhuis. Wat
betreft het in het request geuite dreigement dat het land de
verpondingsopbrengesten zou verliezen. Niemands zaken gaan beter als die
van de molenaar. De 200 roeden in de omtrek gaan alleen maar op voor
molens op de hei.
De brand in 1802
Dorpsrekening 1802: 'betaald
aan Jan van den Boagerd en Johannis Claes van Doorn de eerste en tweede
preemie voor het aanvoeren der brandspuyten by het afbrandden van den
korenwindmolen in den nagt van den 18en en 19 meij 1802 9-0-0'
Voor de leden van de
municipaliteit Veghel verschenen op 5-5-1802 (vermoedelijk is juni
bedoeld) Johannes Scheij, Dirk van der Landen en Josiena van Will,
weduwe van Peeter Scheij, wonende in Veghel en Boekel, en de heer
Antonij Scheij en Jan Lataris, getrouwd met Hendrina Schey, eigenaren
van 'den koornwindmolen alhier, laast afgebrand'. De bouw 'van een
geheele nieuwe molen' is aangenomen door Adrianus Hombergen, meester
molenmaker, wonende in Erp.
Verklaringen van het dorpsbestuur aan de overheid 1794-1808
Brief van de regenten van Veghel van 26-6-1794 aan J. van Heurn van de
Leen- en Tolkamer als antwoord op diens brief van 10-6-1794.
-
Dat binnen dese plaats gevonden word een koornwindmolen,
-
waarvan eigenaars zijn: Johannes Scheij (wonende te Uden), Antonij
Scheij (Zeelst), Wilhelmina en Hendrina Scheij (Veghel) en Johanna van
Wil, weduwe van Peter Scheij (Boekel), voor het vruchtgebruik
-
De korenwindmolen is in de verponding voor 100-1-8 aangeslagen,
betalende geen bede. Onder dien aanslag zijn geen landerijen begrepen
-
Geen octroije sijn ons bekend
-
Ook staat alhier gedeeltelijk een koornwindmolen genaamt de Coeveringse
molen, gehorende mede onder de jurisdictie van St. Oedenrode en
Schijndel, betalende alhier geen verponding of bede. De eigenaar is
Gerrit van Hoorn, wonende te Sint-Oedenrode. Het octroij is van
donderdag voor het feest van St. Noclaes 1299 door hertog Jan gegeven,
volgens een copie van 3-8-1762 door Gerrit van Hoorn aan ons vertoont.
Antwoord op 3-10-1805 op vragen van de Raad van Financien van het
departement Braband:
-
Dat alhier een koornmolen is op welke voor desen gemeente alleen behalve
soms voor eenige ingezetenen van Dinther welke wel oit tussen den
eersten october en 16 maart eenig graan ter molen brengen, gemalen word.
En dat op den Coeveringse molen die het recht heeft alhier met de
molenkar te ryden ook graan voir deese gemeente gemalen word.
-
Dat dezelve zyn geldmolens. Dat het maalloon by publicatie van de
voormalige Raad van Staten der Vereenigde Nederlanden van 12-1-1794 en
bij die van het departementaal bestuur van Braband van 7-1-1803 is
bepaald
-
Dat wij de quantiteit van de zakken tarwe, rogge en boekweyt, welke in
de laaste twee of drie jaren of wel in het laast afgelope jaar alhier op
de voorschreven molen is gemalen niet kunnen opgeeven als zynde ons daar
van niets bekend
-
Dat op die molens tevens boekwyt gemalen word, voor zodanig maalloon als
bij de bovengemelde publicatien is bepaald
-
Dat omtrent het afhalen van graan etcetera bij voorschreven publicatie
aleen de bepaaling gemaakt is tot welke wij de vryheid nemen ons in deze
als de vorige te refereeren
-
Dat de laaste waar voor de koornwindmolen alhier is verhuurd bedraagd
1.210 gulden jaars en dat dezelve door den huurder bemalen word. Dat
onder die huur huizinge, stallinge, teul en groesland, houtwasch
etcetera begreepen is
Staat der fabrieken binnen Veghel, 27-10-1808
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||