De oliemolen aan de Molenstraat

Martien van Asseldonk

7 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Op 26-6-1794 antwoordden de regenten van Veghel vragen van J. van Heurn van de Leen- en Tolkamer. Ze schreven onder andere:

 

-        Ook is hier een olijmolen welke met paarden bearbeyts word, waarvan eigenaren zijn Hendriena Tonij van de Ven voor het vruchtgebruik, getrouwd met Peter van den Boer, wonende alhier. Is in geen verponding of bede aangeslagen, geen octrroij is ons bekent.

 

Dit was de rosoliemolen aan het Hoogeinde. Peter (hij wordt in de bronnen ook vaak Piet genoemd) van den Boer was in 1781 in Veghel getrouwd met Hendrien Antony van de Ven, weduwe van Johannes Rogier van de Wiel, die oliemolenaar was op de rosoliemolen van het Hoogeind. Bij zijn overlijden liet Johannes van de Wiel vier kinderen na, waarvan Peter van de Boer bij zijn huwelijk de stiefvader werd. Op 5-11-1794 overleed Hendrina, vrouw van Peter van den Boer. Op 26-7-1795 hertrouwde hij met de 26-jarige Johanna Peter van de Leemput. De vader van de bruid bezat een pand achter het huis van Peter van den Boer. Ook had hij een erf in de Molenstraat.

 

In 1796 stuurde Peter van den Boer een verzoekschrift aan de representanten van het volk van Bataafs Braband om een nieuwe oliemolen in Veghel op te mogen richten. Op 16-1-1797 werd het gemeentebestuur om hun mening gevraagd. Het gemeentebestuur overlegde hierover met de kinderen van Johannis van de Wiel, dat waren de stiefkinderen van Peter van den Boer, die de oliemolen aan het Hoogeinde bezaten.

 

Ook werd Peter van den Boer gevraagd waar hij de nieuwe oliemolen wilde oprichten. Peter heeft toen zijn plannen tijdens een vergadering van de municipaliteit mondeling toegelicht. Het bestuur vroeg om dat schriftelijk te doen. Peter vroeg om veertien dagen uitstel, en benaderde in die periode de Repreesentanten van het volk van Bataafsch Braband voor steun voor zijn plannen. De regenten van Veghel wilden duidelijkheid over de geplande plaats van de nieuwe oliemolen. 'te meer daer den selve sig meermalen had uyt gelaten die te sullen maken in het midden van de kom van de straat nevens het raadhuijs aan de groote kerk in het huijs daer denselve woond, ’t geen bevestigt is door verscheyde burgers en buuren van Piet van den Boer die sig aan ons alle in persoon daer over zeer beklaagde'. Die buren waren daar erg op tegen 'gevende voor redenen dat sy nooyt off nimmer gerust konden weesen en altyt bevreest soude moeten syn voor brand, dewijl niemand kan ontkennen dat daer olij gemaekt word ligtaerder aen brand geëxponeert is als andere, en ook dat niemand bij dag off nagt door soodanig een geraas, dat absoluut tot het slaan van olij behoord, syn rust soude hebben en meer andere redenen'.

 

Op 13-3-1797 vroegen de regenten Peter van den Boer andermaal om binnen 4 dagen op te geven waar hij een paarden olijmolen voornemens was te maken, of om op te geven waarom hij aan het verzoek niet voldoen wil.

 

Op 17-3-1797 deelde Peter mee dat hij de oliemolen in de Molenstraet wilde bouwen,

 

'ontrent den koorn windmolen, in of bij een huysinge van syn vrouw vader aldaar geleegen, waar in tans vier wooningen zijn, zynde deselve huijsinge geleegen aan het eijnd of zeijde naast een ander huijsinge van sijn vrouws vader, waar naast denselve meede een hujsinge heeft, zoo aldaar drie naast elkanderen zynde, aan d’ andere zeijde geleegen naast een huijsinge van Aart Aarts, neevens het welk nog volgt het huijs van de weduwe Van der Linden zijnde de verdere plaatse op die zeijde ackerland tot teegenover den voornoemde windmolen toe leggende, van agteren de hoven en van vooren den steenweg, en over den steenweg ontrent teegenover het huijs van den timmerman Hendricus Nouwens zynde voorts meede over de huijsinge van de kinderen Willem Frankevoort'.

 

Besloten werd dit besluit te publiceren en op donderdag daarna ieder de kans te geven om enig nadelig belang naar voren te brengen. Op 30-3-1797 verschenen de navolgende personen die bezwaren tegen de vouw van de oliemolen aan de Molenstraat inbrachten:

 

-        Hendrik Marten van Doorn kwam uit naam van zijn dochter Adriaantje, weduwe van Peter van Lankvelt. Hij stelde dat het stellen van een tweede oliemolen niet toegestaan was, omdat het recht om een tweede oliemolen op te richten van hem was. Hij betaalt daar jaarlijks een cijns van 3 guldens voor. (Dit recht was in 1624 verleend aan aan Jan Antonie Nicolaes.)

-        Aart Jan Aarts is als buurman 'volstrekt tegen het stellen van den olijmolen, seggende dat de plaats ongeschikt is, kunnende daer op allerleij weijse ongelukken van komen in cas van brans bij nagt en ontijd, altijd met menschen van allerleij soort beschonken en onbeschonken komende en wanneer er brand uit de molen mogt komen, dat die aan brand raakte onblusbaar sou syn en dat de straat daer veel te smal is eensdeels om de groote passasie die daar meest door belemmert sou worden.

-        Hendrikus van der Meijden voegt sig daer bij, is gansch daer ook niet meede vergenoegt om de periculen van brand etcetera'. Ook de weduwe van Hendricus van der Linden en Godefridus Frankevoort sloten zich bij deze bezwaren aan.

 

De stiefkinderen van Peter van den Boer stuurden een schriftelijk bezwaar in. Die wilden geen concurentie van hun stiefvader:

 

Rogier en Hendrikus, meerderjarige zonen van Johannes van de Wiel, en Jan Antonie van de Ven te Vechel en Christiaan Kluijtmans te Schijndel, als voogden over de minderjarige kinderen van Johannis van de Wiel, met namen Francis en Megheliena, geven te kennen dat zij in eigendom is competerende een oliemolen staande alhier, en aan Uw lieden kennelijk, dat dien oliemolen het bedryf en bestaan door de suplianten die malen word door middel van een paart, het gene veroorzaak dat die hun zaat daar brengen niet zo schielijk kunnen gerust worden of wel en moet altoos eenige tyt voor de een na den anderen gewagt worden. Dat dien tyt zomwijlen beloopt tot wel vier of vijf weken, maar dat zelve op andere paart of rosoliemolens mede plaats heeft, en dat in tussen zoo als de supliant ontwaar hun lieve stiefvader op desen of dergelijke gezogte redene schijngronden, met name Peter Lambert van den Boer, zig staat te adresseren aan de representanten van Bataafs Braband om een oliemolen te mogen oprigten, waar door de suplianten bestaan en kostwinninge geheel staat geruïneert te worden. De ene oliemolen zal de andere bederven. Gelieve de oprichting van de tweede oliemolen niet toe te staan.

 

 

Het bestuur van de municipaliteit van Veghel stelde zich in haar advies aan het committe van algemeen welzijn van de repreesentanten van het volk van Bataafsch Braband in juli 1797 onpartijdig op:

 

Het argument dat een tweede oliemolen in Veghel nodig is, moeten wij rondborstig betuigen dat deselve merkelijk zijn geëxaggereert en de noodzakelijkheid zeeker niet zoo dringende is voor het algemeen belang der ingesetenen als men deselve geeft getragt af te schilderen, dog dat wy er eventueel met deselve rondborstigheid moeten bijvoegen dat volgens ons begrip het algemeen belang met het oprigten eener tweede paarden olijmolen ook in geenen deelen zal worden gecompromitteert indien daar toe maar een geschikte plaats op de een of andere afgelegen hoek van de gemeente kan worden gevonden.

 

 

Peter van den Boer kreeg hierna zijn octrooi onder de volgende voorwaarden:

 

-        Het dak moet met pannen of leien gedekt worden.

-        Hij moet jaarlijks een cijns van 4 gulden betalen

-        De molen moet binnen twee jaar opgericht worden

 

 

In het register van patenten van 1806 worden genoemd:

 

No.

 

Naam

Gepatenteerd als

Op zegel van

4

Rogier en Hendrik van de Wiel

Olieslager

10-0-0

5

Piet van den Boer

Olieslager

10-0-0

111

A. Prinsen

Olieslagers knegt

0-8-0

 

Bij welke olieslager A. Prinsen in dienst was, is onduidelijk.

 

 

In antwoord op vragen van de gecommitteerden tot het werk der verponding over ’t arrondissement St. Oedenrode antwoordt het gemeentebestuur op 29-6-1807 dat binnen dese gemeente gevonden worden:

-        een koornwindmoolen toebehoorende aan de erfgenamen Antonij Schey, zynde gequoteerd litt. A no. 27 C, betalen in de verponding jaarlijks 100-1-18

-        twee paarde oliemolens in de woonhuyse der eygenaars, van welke gene andere verponding dan der huize betaald worde:

o   eenen toebehoorende aan Rogier en Hendricus van de Wiel met derzelver huysinge Litt S no. 1 aangegeven of daarby bedoeld,

o   en eenen toebehoorende aan Piet van den Boer met desselvs huis Litt. A no. 25 aangegeven of daarbij bedoeld.

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 14-9-1808. Ontvangen een dispositie van de landdrost met een vast te leggen lijst van fabrikanten en trafikanten binnen deze gemeente. Antwoord:

-        De korenwindmolen, Francis Manders

-        De 2 olyslagers: Piet van den Boer en Rogier van de Wiel

 

 

Staat der fabrieken binnen Veghel, 27-10-1808

 

Benaming der fabriken en trafiken

Paarde oliemolens

Getal

2

 

Voorige staat

Meerder te slaan dan tegenwoordig, ieder 4 knegten

 

Tegenwoordige staat

Minder olie te slaan dan te vooren door het oprigten van meerdere molens in den omtrek dezer gemeente

 

Middelen tot herstel of aanmoediging

Het vermindere van patent en afschaffing van de belasting op de paarde der traficante en het niet te veel oprigten van olijmolens

 

Aanmerkingen

 

De olyslagen binnen deze gemeente zyn maar alleen ten gerieve van particuliere welke alhier hun zaad zelvs teelen

 

Het veelvoudig oprigten van olijmolens welke alleen voor gerief van particulier dienen word ook als schadelijk beschouwd.

 

 

 

Bronnen: BHIC, Toegang 7697, Oud Gemeentearchief Veghel, inv. nr. 800: stukken betreffende de oprichting van oliemolens; Resolutieboeken Veghel 1797; G.C.W. Wonder, Molens te Veghel IX, 1983, 103-110.