Een oliemolen op Blankenborch
Martien van
Asseldonk
7 november 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Op 4 juli 1623
werd er door de Leen- en Tolkamer een octrooi gegeven aan Jan, zoon van
Antonie Nicolaes, wonend in Veghel,
om een oliemolen te mogen oprichten in Veghel onder Davelaar. Hij moet
daarvoor een jaarlijkse cijns van 3 gulden betalen. Davelaar was een
deel van het Beukelaar.
Bronnen: BHIC, Archief van de Leen- en Tolkamer, inv. nr. 144,
verbandboek nr. 3. Regesten
Kappelhof 1.19, nr. 301, fol. 61v. Zie ook: Kappelhof, A.C.M.,
Ontginningen in de Meierij van Den Bosch 1655-1792, in:
Noordbrabants Historisch Jaarboek
2 (‘s Hertogenbosch 1985), 199-221.
De bezittingen van Jan Tonis worden als volgt vermeld op fol. 144 in het
maatboek van 1624 (dat is afgezien van zijn beemden die apart vermeld
worden):
Landerijen en huizen van Jan Tonis
|
Lopens
|
Roeden
|
Zynen Blanckenborch in den Tillaer
|
3
|
1 ½
|
d’ Erff ende lant by ‘t huys in den Davellaer
|
3
|
48
|
Van Meriken Jan Ariens van Helvoirt kempken aen Hoecx Hecken
|
3
|
22 ½
|
Jan Tonis bouwde zijn oliemolen niet bij zijn huis op het Davelaar, maar
op Blankenborch, dat is langs de Erpse weg verder richting Erp.
Thonis en Peeter, kinderen van Jan Thonis Olijslagers en Meriken,
dochter van Lambert Jan Lamberts, verkochten op 20 januari 1648 aan
Hendrick Lamberts (R47, fol. 287, met dank aan Rolf Vonk die me op deze
vermelding wees):
Huijs, hoff, boomgaert met een olijmolen, met de landerijen en
poterijen, gelegen aent Havelt, groot ontrent 5 lopens, rondom in de
gemijnte en een seeckeren acker teulants gelegen aldaar, groot ontrent 3
½ lopens, genoemd den Blanckenborgh.
Lasten onder andere:
-
jaarlijks 6 gulden, waarvan 3 gulden
aan de rentmeester te Antwerpen
en 3 gulden aan de rentmeester van de Hoog Mogenden heeren Staten
-
'ende hoecxhecken te helpen onderhouden'
Die dubbele
jaarlijkse last van twee maal 3 gulden was een gevolg van de val van Den
Bosch in 1629. Tussen 1629 en de Vrede van Munster in 1648 betwistten
zowel de opstandige staten als de koning van Spanje het gezag op het
platteland van de Meierij. Het gevolg was dat Jan Tonis zich genoodzaakt
zag om de cijns aan beide partijen te betalen. De naam Olieslagers is
afgeleid van het beroep van Jan Tonis Claes: olieslager.
De kinderen van
Jan Thonissen en Mariken, dochter van Lambert Lamberts
waren op 8-4-1655 (R51,
fol. 217 (8-4-1655):
-
Andries
-
Lysken, getrouwd met Phlips Jan Rutten
R50, fol. 12
(14-05-1650): Andries Jan Thonissen, mede optredend voor zijn zus
Lijsken en zijn broer Jan, heeft verkocht, opgedragen en overgegeven aan
Steven Henric Ruyssen een 'olyemolen met allen toebehoorten', staande op
het goed van de verkoper aent Havelt.
R50, fol. 13
(14-05-1650): Thonis Jan Thonissen, 'woonende tot Os', heeft vernaarderd
een 'olijmolen met allen toebehorten staende ende gelegen tot Vechel
aent Havelt, zoals Steven Henric Ruyssen, 'woonende tot Os' op
14-05-1650 had gekocht van Andries Jan Tonissen.
Op 8-4-1655
verdeelden zij de nagelaten bezittingen van hun ouders, waaronder een
huis met hof op Blankenborch. Kennelijk hadden zij eertijds twee huizen
op Blankenborch, waarvan het huis met de oliemolen in 1648 verkocht was
aan Hendrick Lamberts.
Op 20-2-1659
deelden de kinderen van Hendrick Lamberts en Heylken Lonissen, met name:
Peter, Tonis, Emken (getrouwd met Ariaen Willem Meussen) en Mariken
(getrouwd met Willem Symonssen) de goederen nagelaten door hun ouders
(R52, fol. 171). Het goed op Blankenborch werd toen toebedeeld aan
Ariaen Willem Meussen. Het werd omschreven als:
een seeckere schuer met het half land hopvelt, halven dries door de
condividente afgepaald, met poterijen, met hof de Elssacker en de Dries
aen elkaar gelegen aent Haenvelt in de Tillartse tiende ende het
Streepken
Van een oliemolen
is geen sprake meer, die is tussen 1648 en 1659 verdwenen. Ook in het
verpondingsregister van 1657 wordt deze oliemolen niet vemeldt
en de oliemolen aan het Hoogeinde en de windmolen wel.
Waarschijnlijk heeft Hendrick
Lamberts nadat hij het goed in 1648 kocht de oliemolen niet meer
geëxploiteerd.
De lasten op dit
goed worden bij de verdeling in 1659 niet gespecificeerd, maar we kunnen
uit andere gegevens afleiden dat de veplichting om de jaarlijkse cijns
van 3 gulden te betalen ook toebedeeld werd aan Ariaen Willem Meussen.
De last kwam namelijk later terecht bij zijn zoon Lambert Arien Willem
Meussen, getrouwd met Maria Claas Marcelissen. Hierna werd de last
geërfd door hun dochter Emmerens, getrouwd met Lambert Peters van
Lankvelt. Daarna kwam de cijns en het daaraan verbonden recht om een
oliemolen op te richten terecht bij hun zoon Peter van Lankvelt.
In 1738 vroeg
Andries van Rixtel op basis van dit oude octrooi toestemming om een
oliemolen op te richten in de Molenstraat. Dat zou concurentie zijn voor
de oliemolen aan het Hoogeinde, die toen eigendom was van
Jenneke Adriaen Olijslagers, weduwe van Dirk van den Tillaer.
Op 20 januari
1739 zonden een aantal inwoners van Veghel op verzoek van de weduwe van
Dirk van den Tillaar een bezwaar tegen de plannen van Andries van Rixtel
aan het dorpsbestuur. Ze wezen er op dat de weduwe van Dirk van den
Tillaer in Veghel al een oliemolen exploiteerde. Bovendien stond er een
water-oliemolen op Kilsdonk en nog een in Erp. Dat was voldoende'om de
oliagtige graenen ofte saeden alhier en in voornoemde naburige dorpen
waschende met gevoeg te breeken en de ingesetenen aldaer te gerieven,
sonder daer toe eene nieuwe olimolen alhier noodig te hebben'.
Een extra oliemolen zou schade aan deze molens berokkenen, met
name aan de oliemolen van de weduwe van Dirk van den Tillaer.
'Verclarende wij
ondergetekende voorts ook dat het woonhuijs van Andries van Rixstel in
het begin van de de Molestraet staende is, digt bij de binneplaetse van
desen dorpe en alsoo niet verre van de parochie kerke, pastorij ende
raedthuijs van Veghel, dat door brand die uijt voorschreven woonhuijse
souden konnen ontstaan deze gebouwen en andere huizen zijn in gevaar om
verteert ende geruïneert te worden, doordien de huijsen bijna alle met
stroo sijn gedekt, vast ofte digt bij den anderen staende'.
Het dorpsbestuur
gaf deze bezwaren door aan de Raad en Rentmeester Generael der Domeinen
en voegde daar aan toe dat zij een tweede oliemolen ongewensd vinden.
Wat betreft het in 1623 verleende octrooi merkte het dorpsbestuur op
'dat niet is blijkende dat hetselve by de reductie van desen quartier
van Braband is vernieuwt en bij faute van dien niet kan bestaan en als
vervallen moet worden beschouwd, temeer omdat de suplliant zelf
verklaard dat de erfgenamen van de primitive impetrant dit octroij noijt
hebben gejoüiseert, noch ooit de verschuldigde recognitiecijns hebben
betaald dan tzedert 20 jaeren geleden door seker Lambert Petersse en
zijn schoonvader.' Bovendien bepaalde dat octrooi dat het geen inbreuk
mag maken op rechten van anderen.
Het dorpsbestuur
vroeg om het verzoek van Andries van Rixtel geheel af te wijzen. De
weduwe van Dirk van Rixtel was eventueel bereid om het betalen van de
cijns van drie gulden en de verbandbrieven van Lambert Petersse over te
nemen.
Bron: BHIC, Toegang 7697, Oud Gemeentearchief Veghel, inv. nr.
800.
Hierna ontbreken
berichten over deze rechten, totdat er op 20 maart 1797 bezwaren
ingebracht kunnen worden tegen het oprichten van een nieuwe oliemolen in
de Molenstraat door Piet van den Boer. Onder hen was ook:
-
Hendrik Marten
van Doorn, die kwam uit naam van zijn dochter Adriaantje, weduwe van
Peter van Lankvelt. Hij stelde 'dat het stellen van een tweede olijmolen
niet gepermitteerd te zyn, om reden hy sustineert daer toe het regt te
hebben en dat hij daer uyt jaarlyks eenen chyns betaelt van 3 guldens'.
|