Maten en gewichten

Martien van Asseldonk

19 december 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

Maten zijn er geweest vanaf de tijd dat men behoefte had om te meten, bijvoorbeeld in verband met handel of het overdragen van goed. Tijdens het Ancien Régime had iedere plaats of streek zijn eigen maten en voor verschillende toepassingen waren er vaak weer verschillende maten. Voor het meten van textiel was er de el, voor het meten van dijken de dijkroede en voor het meten van landerijen de landroede. Voor het meten van hoeveelheden graan gebruikte men het vat (ook wel lopen genoemd) of de mud. In Den Bosch was een vat raapzaad 12 kannen groot en een vat rogge of gerst 14 kannen. Vloeistoffen werden gemeten met de kan of het pint en grote hoeveelheden met de ton.

 Het toezicht op maten en gewichten was een van de taken van het plaatselijke bestuur. Gebruikte instrumenten voor het meten en wegen van handelswaren dienden aan standaarden te voldoen en overtredingen werden beboet. De Veghelse keuren van 1559 bepalen dat het verboden is bier te tappen in kannen die niet een ‘Bosch quart’ groot waren. Verder mocht men alleen brood afwegen met Bossche gewichten en waren mochten alleen verkocht worden als ze met geijkte Bossche gewichten gewogen waren. Hieruit blijkt dat niet elke plaats in de Meierij voor elke soort maat een eigen standaard had. Standaardkannen voor de natte inhoudsmaten waren er voor zover bekend alleen in 's-Hertogenbosch (1,46 liter), Eindhoven (1,68 liter), Helmond (1,83 liter), Sint-Oedenrode (1,57 liter) en Oirschot (1,76 liter). In de andere plaatsen gebruikte men een van die standaardmaten. Een standaard voor de lengtematen werd in 1810 in de Meierij alleen in 's-Hertogenbosch en Eindhoven bewaard. De Bossche standaardvoet was toen 28,7673 meter lang en die van Eindhoven 29,2 centimeter.

 Behalve door onnauwkeurig kopiëren of vervangen kon de standaard in de loop der eeuwen ook door slijtage veranderen. Denk aan een ‘voet’ die door veelvuldig passen korter werd, of een horizontale metalen roede aan een stadhuisgevel die doorboog omdat men er op ging zitten waardoor de uiteinden dichter bij elkaar kwamen. Het is niet voor niets dat de huidige standaardmeter in een laboratorium in Parijs bewaard wordt.

 De laatste twee eeuwen drukken we de meetresultaten uit in decimale getallen. We gebruiken maar een beperkt aantal basiseenheden waaronder de meter voor lengte, de kilo voor gewicht en de seconde voor tijd. Daarvan worden weer andere maten afgeleid, zoals de vierkante meter voor oppervlakte en de kubieke meter voor inhoud. In het dagelijks gebruik gebruiken we ook vaak de liter. Al die maten gebruiken we ongeacht waar we dat doen en wat we er mee meten: de meter is even lang in Noord-Brabant als in Nieuw Zeeland, en een kilo appels is even zwaar als een kilo rundvlees.

 Het huidige meetsysteem werd in het begin van de negentiende eeuw ingevoerd onder koning Lodewijk Napoleon. Nadat de landmeting in zijn land was gestandaardiseerd door de Rijnlandse Morgen overal als standaardmaat voor zijn kadasterproject in te voeren, werden vanaf 1810 de nieuwe Franse maten verplicht. In dat kader werd opdracht gegeven overal de grootte van de oude maten op te meten en vast te leggen in decimaal verdeelde metrieke waarden. We moeten daarbij bedenken dat het dan gaat om de maten die rond 1810 nog gangbaar waren en dat hun grootte dus ook die van rond 1810 is. In Den Bosch leverde dat een bunder op van 1,3241 hectare en in Breda een bunder van 1,2917 hectare. Maar in de tweede helft van de dertiende eeuw werd in het Land van Breda in het veld gemeten met een bunder die slechts op 1,265 tot 1,278 hectare uitkwam. Dergelijke veranderingen in de loop van de tijd kunnen ook elders en in de Meierij zijn opgetreden.

  

De droge inhoudsmaten en oppervlaktematen

 Het meest wijdverbreid waren de standaarden voor het vat ofwel lopen als droge inhoudsmaat voor het meten van koren. In de Meierij van 's-Hertogenbosch maakte elke plaats met een schepenbank eigen dorpsregels, de zogenoemde keuren, en ook had men een eigen standaardvat voor het meten van koren. De oudste vermeldingen zijn de droge inhoudsmaat van Helmond in 1263 en die van Eindhoven in 1296. De Bossche maat werd in heel de Meierij naast de plaatselijke maten gebruikt.

 In 's-Hertogenbosch had men te maken met graaninkomsten uit allerlei plaatsen in de Meierij. De vaten van de dorpen in de kwartieren Oisterwijk en Maasland weken maar weinig af van het Bossche vat, of kwamen er mee overeen. Voor het meten van graan volgens de maat van de dorpen in die kwartieren voldeed het Bossche vat. In de kwartieren Kempenland en Peelland waren vaten in gebruik die 10 to 20 % groter waren. Om daaraan tegemoet te komen had de rentmeester voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch volgens zijn rekeningen van circa 1340 en van 1417-1418 naast het Bossche vat nog een apart vat in gebruik voor de Kempenlandse maat. Vijftien Kempenlandse vaten waren gelijk aan zestien Bossche vaten ofwel één Bossche mud. De graaninkomsten met de Kempenlandse maat werden geleverd uit goederen gelegen in zowel het kwartier Kempenland als het kwartier Peelland. Pas vanaf 1570 wordt naast de Kempenlandse maat ook de Peellandse droge inhoudsmaat vermeld. Er gingen veertien Peellandse vaten in één Bossche mud.

 In 1571 liet de hertog van Alva een onderzoek instellen naar de inhoud van de standaardvaten die werden gebruikt in de verschillende plaatsen in de Meierij. Tussen november 1571 en januari 1572 kwamen de vertegenwoordigers van een aantal plaatsen in de Meierij naar 's-Hertogenbosch met hun standaardvat of de ‘corenmaet van een loepen', waar de ijkmeester zo nauwkeurig mogelijk mat hoeveel van die vaten er in een Bossche mud (van 16 Bossche vaten) gingen. De maten werden opgegeven in opgehoopte maten of in strijkmaten. Bij opgehoopte maten werd de handelswaar in een maatvat gestort totdat er een kop op stond die boven het vat uitkwam. Bij een strijkmaat, die het meest gebruikelijk was, werd de kop van het vat afgestreken.

 Het systeem voor de inhoudsmaten was als volgt: de basis was het vat ofwel lopen,

 

1 sester = 2 vaten

1 mauwer = 6 vaten

1 mud = 12 vaten

 

In het noordwesten van de Meierij was 1 mud gelijk aan 16 vaten. De oppervlaktematen werden gevormd door '-saet' toe te voegen aan de inhoudsmaten. Het was de hoeveelheid grond die men met het zaad van de gerelateerde inhoudsmaat kon zaaien.

 1 sestersaet = 2 vatensaet of lopensaet

1 mauwersaet = 6 lopensaet

1 mudsaet = 12 lopensaet

 

De mudsaet wordt al vermeld in een oorkonde van 815-816. Zodat dit elegante maatstelsel al uit de vroege middeleeuwen dateert.

 

Het moge duidelijk zijn dat de oppervlaktemaat niet erg nauwkeurig was. In de elfde eeuw ontstond er met name bij de 'overheid' behoefte aan een nauwkeriger maatstelsel. dat was in de Meierij gebaseerd op de lange roede van 20 voeten en de bunder van 400 vierkante roeden. Dit hield verband met de grootschalige georganiseerde ontginningen waarbij gronduitgiften opgemeten werden. Het roede-bunder stelsel is daarbij ook veel praktischer dan een meetstelsel dat uitgaat van het gebruik van reeds ontgonnen grond. Er zijn aanwijzingen dat het aatstelsel in de elfde eeuw genoderniseerd werd door de gouwgraaf van Texandrië, waarvan verder weinig mt zekerheid bekend is.

 De bunder en vierkante roeden werden aan het oude maatstelsel gekoppeld door 50 vierkante roeden gelijk te stellen aan 1 lopensaet. In sommge plaatsen week men daar van af, wat er op wijst dat naast de gouwgraaf ook plaatselijke heren invloed hebben gehad op de invoering van de roede en de bunder.

 In latere eeuwen vertroebelde het beeld doordat ook maten en maatstelsel van elders tot op zekere hoogte gangbaar werden. In het westen van Brabant maakte met name de korte roede die in Zeeland gebruikt werd opgang, en in de Meierij werd ook vaak gebruik gemaakt van het stelsel van de korte roede, met de hond (100 vierkante korte roeden) en de morgen (600 vierkante korte roeden). De grootte van de morgen benaderde die van de mauwersaet, en soms gebruikte men het woord morgen als synoniem van de 'autchtone' mauwersaet.

 Op den duur hadden de maten in de Meierij wel iets weg van een bak me losse onderdelen, waarin weinig systeem te ontdekken was. In het Veghelse archief trof ik een stuk aan dat vermoedelijk uit 1612 dateert en waarin de oppervlaktematen van alle plaatsen in de Meierij beschreven worden. Min of meer dezelfde informatie was al langer bekend uit twee Bossche kronieken. Aan de hand van deze bronnen reconstrueerde ik met behulp van Karel Leenders bovenstaande (op enkele aspecten hypothetische) ontwikkeling van het maatstelsel voor de oppervlaktematen in de Meierij. Een wetenschappelijke publicatie daarover is in voorbereiding.