Schutreglement van Veghel (7 april 1804)
Reglement op het schutten van paarden,
runderbeesten, schaapen, varkens, enz. mitsgaders tegen het misbruiken
der gemeentes gronden, vroentes, broeken, weiden en heiden voor de
gemeente van Veghel, kwartier van Peelland, Meyery van Den Bosch.
Eerste afdeeling van paarden en runderbeesten
Art. 1
Ieder ingezeten van deeze gemeente zal
zyne paarden, mits onder de agterste voeten geen yzers hebbende, en
runderbeesten het geheele jaar door alhier in de gemeentes broeken,
vennen, weiden en heiden moogen laaten graasen en weiden na welgevallen.
Art. 2
Niemand zal van nu voortaan eenige
paarden, runderbeesten of kalveren aan buitengezeetenen toebehoorende
moogen aanneemen en stallen, om dezelve benevens zyne paarden,
runderbeesten of kalveren alhier in de gemeentes broeken, vennen, weiden
of heiden te laaten graazen en weiden op peene dat telkens zal verbeuren
van ieder paard vijfentwintig guldens, van ieder runderbeest twintig
guldens en van ieder kalf tien guldens, bovens en behalve dat in cas van
gegronde suspicie een iegelyk des weegens verdage inwoonder ter
requisitie van den schout-civiel dezer gemeente zich met eede zal moeten
expurgeeren, geene paarden, runderbeesten of kalveren aan afgezeerenen
toebehoorende, ten einde voorschreeve aangenoomen of gestalt te hebben,
en wordt zo hier als in het vervolg onder de paarden ook eenjarige
veulens begreepen, onder de runderbeesten ook hokkelingen, en door
kalveren verstaan de zoodanige welke den ouderdom van twee jaaren nog
niet hebben bereikt.
Art. 3
Ook niemand van nu voortaan eenig vee aan
besmettelyke of aansteekende ziektens laborerende of eenige kwaadaartige
beitende of slaande paarden, of stootende runderbeesten of kalveren,
alhier in de gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden moogen laten
graasen of weiden op peene dat den geen zulks doende telkens zullen
verbeuren van ieder paard twaalf guldens, van ieder runderbeest ses
guldens en van ieder kalf drie guldens, boven en behalve dat, ingeval
door zodanige beitende of slaande paarden of stotende runderbeesten en
kalveren eenige persoonen of kinderen mogte werden aangevallen,
beschadigd of gewond, de eygenaar of eygenaaren derzelven gehouden
weezen de meesterloonen, pijn, smert en verletten tyd van de
aangevallen, beschadigde of gewonde persoon of persoonen te voldoen en
betaalen, desnoods ter tauxatie van den gerechte dezeer plaatse.
Art. 4
Insgelijks zal niemand van nu voortaan
eenige hengsten of stieren in de gemeentes broeken, vennen, weiden of
heiden moogen laaten grazen of weiden op peene dat telke reise voor
ieder hengst of stier zullen
verbeuren drie guldens boven de betaaling en vergoeding der schade en
nadeelen door deselver hengsten of stieren aan persoonen of kinderen, of
aan paarden, runderbeesten of kalveren toegebragt, desnoods ter tauxatie
als in den voorgaande artikel.
Art. 5
En by aldien door geheel onvoorsiene
toevallen buyten schade of toedoen van den eigenaar of eigenaaren een
hengst of stier mogte koomen los te raken en zich te begeeven naar de
gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden en onder de aldaar grazende
paarden of runderen woeden met dezelve uit elkander te jagen, te slaan,
stooten, na te rennen en te beschadigen, zoo zal de eigenaar van zodanig
los geraakte hengst of stier dezelve met zyne buuren of genoegzaame
bekwaame persoonen terstond moeten nazitten en opspooren ten einde die
dadelyk te vangen en van daar te brengen, en zulks na aangewende devoire
zonder klaarblykelyk gevaar niet kunnende geschieden, zal het aan alle
en een iegelyk vrystaan zodanige woedende hengst of stier dood te slaan
of te schieten, zonder deswegens in eenige vergoeding van schaden of
nadeelen gehouden te zyn, en ingeval de eygenaar of eygenaaren na
bekomen kennis in gebreeke blyven ten einde voorschreven dadelyk hunne
devoiren met kennisgeving aan hunne buuren aan te wenden, zullen dezelve
telken voor ieder hengst of stier verbeuren drie guldens en daar boven
gehouden zyn in de voldoening en vergoeding der schaaden en nadeelen,
door zodanigen hengst of stier aan menschen of beesten toegebragt,
desnoods ter tauxatie als in articul 3.
Art. 6
Indien eenige paarden, runderbeesten of
kalveren van buiten gezeetenen door overlooping alhier in de gemeentes
broeken, vennen, weiden of heiden graazende of weidende bevonden worden,
zullen dezelve worden geschut en opgebragt in de schutskooy en zal de
eygenaar of eygenaars derzelve boven ’t gewoone sluitgeld en kosten van
voeden voor schutgeld verbeuren van ieder paard, runderbeest of kalf
zeven stuivers, doch bevonden wordende in zodanige broeken welke door
slooten of wallen tegen den overloopinge zyn gevryd, zal voor boeten
worden betaald van ieder paard, runderbeest of kalf eenen gulden en
eenen stuiver, en ingeval het geschutte vee binne tweemaal vierentwintig
uuren na de schutting niet word gelost en ’t geene voorschreeve met de
kosten van voeder voldoende, ten opzigte van het schutgeld verbeuren als
in art. 8 zal worden gemeld.
Art. 7
Het gemeente bestuur blyft bevoegd aan
ingezeetenen der naburige gemeentes te permitteeren der zelver paarden,
runderbeesten en kalveren op en in de gemeentes broeken, vennen, weiden
en heiden dezer plaats te laaten graazen en weiden telkens niet langer
van voor een jaar, en daar over met dezelve te accordeeren of te
verdingen jaarlyks voor zekere som ten behoeve dezer gemeente en zo en
in dier voegen als hetzelve met de gecommitteerdens dezer gemeente ten
meesten nutte en profyte der gemeente zullen oordeelen te behooren,
zullende mitsdien het bovenstaande sesde articul ten aanzien van zodanig
vee toebehoorende aan ingezeetenen van nabuurige gemeentes welke uit
hoofde voorschreeve bij
accoord, verding of andere wettige titul tot het meede gebruijk dezer
gemeente gerechtigd zyn, geene relatie hebben of van eenige applicatie
zijn.
Art. 8
Ingeval eenige paarden, runderbeesten of
kalveren uit de gemeentes broeken, vennen, weiden of heiden worden
bevonden te zyn overgeloopen in de naast aan of naby geleegen erven en
landeryen der particuliere geërfdens dezer gemeente, zullen dezelve
worden geschut en opgebragt in de schutskooy, en zullen de eigenaaren
als dan van het in voege als voor geschutte vee boven de betaling van
het gewone schutgeld voor schutgeld van ieder paard, runderbeest of
kalf, jong of oud, verbeuren zeven stuijvers en in cas binnen tweemaal
vierentwintig uuren ’t zelve niet word gelost, het dubbele schutgeld,
halv voor de schout, boven de verdere kosten voor de te doene executie,
terwyl de andere helft, of zeven stuivers van ieder, als boven bij den
schutter zal worden genoten.
Art. 9
Niemand zal van nu voortaan zijne
paarden, runderbeesten of kalveren in een anders erve of landeryen
moogen laaten graazen of weiden dan met consent en bewilliging van den
eigenaar of bruiker, dan wel consent en bewilliging ’t zij door de
tegenwoordigheid van den eigenaar of bruiker, het zij bij een behoorlyk
briefje door den hoeder of herder van het vee te vertoonen op staande
voet zal moeten blijken op peene dat telkens zullen verbeuren van ieder
paard drie gulden, van ieder rundbeest eenen gulden tien stuyvers en van
ieder kalf vyftien stuivers.
Art. 10
Zo des nagts en bij ontyden, dat is voor
en na zonnen ondergang, iemand met zyn paarden, runderbeesten of
kalveren graazende of weydende in eens anders landerijen word bevonden,
zal de zodanige verbeuren het dubbele der boete hier voor art. 9
gestatueert.
Art. 11
Niemand zal in zyne eigen of by hem
gehuurde erven eenige hengsten of stieren in opene velden en vooral niet
in de zodanige welke kort by de herbane, vrye of andere weegen zyn
geleegen, moogen laaten los loopen om te grazen of weiden, maar zal
dezelve aldaar wel geslooten en vastgelegd moeten houden op peene als in
articul 4 gestatueert.
Art. 12
Een ieder zal gehouden zyn desselvs
landeryen behoorlijk af te tuijnen of met slooden te vryen en de hekken
gaten naast de gemeene straten en vooral die welke op de gemeentes
broeken en weiden uitschieten met behoorlyke draaijbomen, hekkens of
anderzinds telkens moeten sluiten of vrijen, voor zoverre buiten de
bandhekkens geleegen zijn op peene van vyftien stuivers.
Art. 13
Niemand zal van nu voortaan geduurende
het somer saizoen en dat de vrugten te veld staan, zyne paarden,
runderbeesten en kalveren in de gemeentes broeken, vennen, weiden of
heiden, en evenmin naar desselve eigen of in gebruik hebbende landeryen
en weiden, los en ongekoppeld mogen drijven anders dan door de herbaanen
en publieke weegen, dan zo iemand dezelve door eenige mist-, akker-, of
veldwegen zoude moeten drijven zullen dezelve worden geleid of behoorlyk
aan elkanderen gekoppeld moeten zyn op pene dat de geene des contratie
doende telke reize zullen verbeuren voor ieder paard vyftien stuivers en
voor ieder rundbeest tien stuivers en voor ieder kalf vyf stuivers.
Tweede afdeeling van de schaapen en varkens
Art. 14
Niemand zal zijne schaapen van den
eersten maart tot den eersten october mogen laaten graasen of weiden
anders dan op desselvs land of het geene in huure heeft op peene dat van
ieder des contrarie doende, telke reise zal verbeuren van ieder schaap
zes stuivers en voor en na zonne ondergang twaalf stuijvers, met dezen
verstande nogtans dat aan ieder ingezetenen dezer gemeente geoorloofd
zal zyn van den eersten october tot den eersten maart hunne schaapen te
laaten graazen of weiden in de gemeentes broeken, vennen en weiden, en
zullen tot vermyding van disputen in deeze gemeentes broeken, venne en
weiden door op te werpen heuveltjes of andere kennelyke teekenen op
zekere distantie van den anderen van de gemeene heiden worden
onderscheiden.
Art. 15
Niemand zal eenige schaapen aan
besmettelijke ziekte laboreerende op de gemeente moogen laaten graazen
of weiden op peene als in artikel 14 vermeld.
Art. 16
Egter zal gepermitteerd zyn tyde dat de
schaapen eenmaal sjaars gewassen worden, dezelve na voorgaande
kennisgeeving aan den schout-civiel, of bij absentie aan den preesident
van het gemeente bestuur, in de gemeentes broeken, vennen en weiden te
mogen laaten loopen, totdat droog zyn, waar toe immediaat na de wassing
wordt gesteld eenen tyd van twee dagen.
Art. 17
Nimmer wat tyd van ’t jaar het zy zal het
gepermitteerd zijn de schapen te laaten graasen of weiden in een anders
hoefslag onderworpen hooijbeemden of weiden op peene als in art. 14.
Art. 18
In geval eenige schaapen van buiten
gezeetenen alhier op de gemeentes broeken, vennen of weiden bevonden
worden, zal de eigenaar of eigenaars derzelve verbeuren van ieder schaap
twaalf stuivers en voor of na zonnen ondergang eenen gulden en vier
stuivers.
Art. 19
En in zo verre de in bovenstaande art. 18
vermelde schaapen in de gemeentes heide bevonden worden, zal de eigenaar
of eigenaars derzelven verbeuren de helft der boeten bij dat artikel
gestatueert, met uitzondering ten dezen opzigten van zodanige buiten
gezeeten welke niet een zeker getal schaapen beneevens de ingezeetenen
dezer plaats tot het mede beweiden dezer gemeente wettig gerechtigd zyn
indien de zodanige gevonden worden.
Art. 20
Niemand zal zyne schaapen in een anders
acker of weilanden mogen laten grazen of weiden tenzy met blykend
consent van de eigenaar of bruiker, van welk consent of bewilliging ’t
zij door de tegenwoordigheid van den eigenaar of bruiker, het zij by een
behoorlyk briefje door den hoeder of herder der schaapen te vertoonen op
staande voet zal moeten blyken op peene van ses stuivers van ieder
schaap telkens te verbeuren, en voor of na zonnenondergang het dubbele
van dien.
Art. 21
Niemand zal van nu voortaan zyne schaapen
binnen de erven of banhekkens daar die hangen op de gemeene herbaanen of
straten moogen laten graazen of weyden op peene als in het bovenstaande
20 articul.
Art. 22
Ook zal niemand schaapen in eenige
gemeentes of particuliere plantagien, houtgewasschen en onder
voorpotingen moogen laaten graazen of weiden op peene dat telkens voor
ieder schaap zullen verbeuren ses stuivers.
Art. 23
Mede zal niemand van nu voortaan zyne
schaapen niet anders na de heiden of zyne particulier erve mogen dryven
als door de publieke herbaanen of straaten of over zyn eige landeryen,
zonder door eenige akkerwegen en altans niet over eens anders
landerijen, zonder blykend consent als art. 20 vermeld, te mogen dryven
op peene van drie stuivers van ieder schaap telkens te verbeuren.
Art. 24
Geen ingezetenen zal zyne varkens langs
de gemeene herbaanen op de gemeentes of een anders erve en landerijen
los moogen laaten loopen, maar zullen dezelve moeten houden op
zyne erven en landeryen op peene dat
telkens van ieder varken zullen verbeuren twaalf stuivers.
Art. 25
Doch zullen daar van zyn en blyven
uitgezondert zodanige varkens welke toevallig uit derzelve hokken
losbreeken en na bekomen kennis van den eigenaar weder worden
opgevangen, als van welke geene boeten zullen zyn verschuld.
Derde afdeeling van ganzen, eendvogelen, hoenderen en bijen
Art. 26
Niemand zal zyne ganzen of genten op de
gemeentes broeken, vennen of weiden moogen laaten loopen grazen of
weiden op verbeurte van dezelve.
Art. 27
Ook zal niemand zyne ganzen in een anders
landeryen moogen laaten loopen, graazen of weiden zonder byzyn van een
hoeder en zonder blykend consent als in art. 20 vermeld op peene dat
telkens voor ieder gans zal verbeuren tien stuivers.
Art. 28
Alle vliegende tamme ganzen zal een ieder
op zijn landeryen vogelijk mogen dooden zonder egter dezelve na zich te
mogen neemen.
Art. 29
Niemand zal desselvs eenden anders dan op
de gemeentes en zyne eigene of gehuurde landeryen en wateren mogen
houden en mits dien niet op eene anders landeryen, tuynen, hoven,
wateren of visvyvers moogen laaten loopen of zwemmen zonder consent van
de respective eigenaaren of huurders van voormelde landeryen, wateren
enzovoorts op peene dat contrarie doende voor ieder eend telkens zullen
verbeuren eene boete van drie stuivers, zullende het daar en boven aan
de respective eigenaaren of huurders der landerijen, wateren enzovoorts
vrij sstaan de voormelde eenden op en in dezelve te dooden, zonder egter
die na zich toe te mgen neemen.
Art. 30
Niemand zal zyn hoenderen van nu voortaan
in eens anders tuinen, hoven of landerijen moogen laaten loopen zonder
consent van de eigenaars of huurders van den grond op peene van twee
stuivers met vrylating aan de respective eijgenaars of huurders om alle
hoenderen in hunne tuinen, hoven en landeryen te mogen dooden, zonder
egter dezelve na zich te mogen neemen.
Art. 31
Alle de invoegen voormelde gedoode
ganzen, eenden of hoenderen zullen van weegen die dezelve hebben gedood
terstond by den schout-civiel dezer gemeente worden overgebragt met
opgeeving der eigenaaren van de gedoode ganzen, eenden of hoenderen, zo
die bekend zyn, om de geincurreerde boete te vorderen en de voorschreven
ganzen, eenden of hoenderen over te geeven.
Art. 32
Niemand zal van nu voortaan eenige bijen
op de gemeente alhier mogen zetten zonder ieder korf derzelve met de
eerste letter van zijn naam en geslagt naam of ander onderscheide
kenmerk te teekenen op peene van drie stuivers voor ieder korf te
verbeuren.
Art. 33
Geene buiten gezetenen zullen binnen
deezen dorpe op de gemeente of eige erve eenige bijen moogen zetten om
alhier te vliegen, zonder een briefje van consent van den schout-civiel
daar toe alvoorens hebben bekoomen, en zullen in dien gevalle hunne
bijen korven moeten teekenen als art. 32 en ten behoeve deezer gemeente
voor staangeld van ieder korf telkens jaarlijks moeten betaalen eenen
stuiver, op verbeurte van zes stuivers boeten van iederen stok bijen.
Vierde afdeeling van de misbruiken op en in de gemeentes
gronden, broeken, vroentes, vennen, weyden, heyden, riviere en wateren
Art. 34
Niemand zal van nu voortaan eenige
krengen van paarden, runderbeesten, schaapen of andere beesten alhier in
de gemeentes broeken, vroentes, vennen, weiden of in particuliere
landerijen en gemeentes heide nabij de herbaanen, gemeene straaten en
wegen of kort bij eenige publieke gebouwen mogen doen villen en aldaar
laaten leggen, maar zal dezelve hetzij die gevild worden of niet ten
eersten en wel binnen den tyd van tweemaal vierentwintig uuren in een
kuil, ten minste drie voeten diep, onder de aarde moeten bedekken op
peene van drie guldens telke reise van ieder kreng door den eigenaar der
afgestorve paarden an andere beesten te verbeuren.
Art. 35
Ook zal niemand van nu voortaan eenige
krengen van paarden, beesten of dieren of eenigerhande andere
vuiligheeden (waar onder geene gedroogde en gekalkte huiden zyn
begreepen) in de rivier en tot het gebruik van menschen afgezonderde
publieke wateren, en even zo min op eens anders erven of landerijen,
mogen werpen of brengen op peene van eenen gulden tien stuivers telkens
te verbeuren.
Art. 36
Desgelijks zal niemand nu voortaan in de
rivieren of gemeene wateren, except heijvennen, eenig vlas om te rooten
mogen leggen, op verbeurte van het vlas en eene boete van drie guldens,
’t vlas ten behoeven van den armen.
Art. 37
Ingeval iemand bevonden wordt eenige
rossen, schel, of anderen torf, of eenige vlaggen alhier in de gemeentes
broeken, vroentes, vennen of weiden te steeken, uitgezondert de rossen
tot het vlas rooten nodig, zal verbeuren alle de invoegen voorschreven
gestooken rossen, turven en vlaggen in eene boete van ses guldens.
Art. 38
Dan en zo verre eenige ingezeetenen dak
of put rossen of tot andere klijnigheden als tot braaking en ander
gerief zoude nodig hebben, zal de zodanige zulks aan het gemeentebestuur
moeten te kennen geeven en na bekoomen consent van dezelve, waar van bij
een briefje door den secretaris en bij absentie door een der leden van
’t gemeente bestuur, ter ordonnantie der verdere, geteekend, zal moeten
blijken, dezelve niet anders moogen steeken dan op zodanige tijd en
plaats als hem door het gemeente bestuur bij voorschreven briefje zal
worden gedesigneerd op peene van drie guldens.
Art. 39
Niemand zal van nu voortaan eenige
rossen, turven, vlaggen of strooysel op de voorhoofden of voorpootingen
tegens de erven of landeryen of in en tussen de gemeentes plantagien
moogen steeken of maayen op peene van drie guldens.
Art. 40
Ook zal niemand geoorloofd zyn in de
gemeentes heiden op zodanige plekken of plaatsen daar zulks reeds is of
nader door het gemeente bestuur zal worden verboden turven of heivlaggen
te steeken of maijen op verbeurte van dezelve turf en vlaggen en op de
geoorloofde plaatsen niet anders dan op zodanige welke door het gemeente
bestuur zullen worden gedesigneerd.
Art. 41
Van sgelijke zal niemand van nu voortaan
geoorloofd zyn eenig zand of leem in de gemeene heide te steeken of te
graaven dan alleen ter plaatse daar hun zulks door den schout-civiel en
leden van het gemeente bestuur bij publicatie of andersins zal worden
aangewezen en vrij gelaten op verbeurte vant gestooken of gegraven zand
en leem en eene boete van drie guldens.
Art. 42
Alle de geene welke zand of leem steeken
of graaven ter plaatse daar zulks in voege vermeld geoorloofd en vrij
gelaaten zij, zal een ieder de door hem gemaakte en gegraaven kuilen
dadelijk met de boven spijs en aarde wederom behoorlijk moeten aanvullen
op peene van drie guldens.
Art. 43
Niemand zal van nu voortaan in de
gemeentes heide de boven grond mogen afspitten of aflaaden op peene van
eenen gulden en tien stuivers.
Art. 44
Indien iemand bevonden wordt in de hier
voor verboodene plaatsen met karren en paarden of trekossen rossen,
turf, vlaggen, strooysel, zand of leem te haalen, zal de zodanige
verbeuren eene boete van drie guldens.
Art. 45
Geene ingezetenen van andere plaatsen
zullen alhier in de gemeentes broeken, vroentes, vennen, weiden of
heiden eenige rossen, turven, vlaggen, strooijsel, zand of leem mogen
steeken, maayen of graaven op peene van twaalf guldens.
Art. 46
En indien ingezeetenen van andere
plaatsen alhier in de gemeentes broeken, vennen, vroentes, weiden of
heiden bevonden worden met karren, paarden of trekossen rossen, turven,
vlaggen, strooijsel, zand of leem te haalen, zullen dezelve verbeuren de
karren en paarden of trekossen en bovendien eene boete van twaalf
guldens.
Art. 47
Wordende egter van de twee laastgemelde
articulen uitgezondert zodanige buiten gezeetenen welke tot het mede
gebruijk dezer gemeente wettig gerechtigd zoude mogen zyn, als mede de
zodanige welke door het gemeente bestuur bij een schriftelijk consent
briefje het haalen van een of meer karren leem zal zyn gepermitteerd
voor zo verre deeze permissie aangaat en verder niet.
Art. 48
Niemand zal van nu voortaan alhier in de
gemeentes broeken, vennen of weiden, gras of biezen mogen maayen zonder
consent van het gemeente bestuur op peene van eenen gulden en tien
stuivers.
Art. 49
Ook zal niemand geoorloofd zijn in de
gemeentes broeken, vennen of weiden eenige messe te raapen of vervoeren
op peene van karren en paarden, trekossen, kruiwagens, zakken of ander
tuig waar mede het zelve word vervoerd en eene boete van drie guldens.
Art. 50
Geene buiten gezeetenen zullen alhier in
de gemeentes vennen zonder permissie van ’t gemeente bestuur moogen vlas
rooten op peene van het vlas ten voordelen van den armen dezer plaatse
en eene boete van drie guldens, half voor den schout en halv voor den
aanbrenger.
Vijfde afdeeling van het schutten en aanhouden van paarden,
runderbeesten, kalveren, schaapen, varkens en ganzen, mitsgaders van de
aanhaaling der karren, paarden en trekossen als mede van het doen der
calangien, in vorderingen en applicatie der boetes van de executie van
dit reglement
Art. 51
De schutting en aanhouding van paarden,
runderbeesten, kalveren, schaapen, varkens en ganzen, mitsgaders de
aanhaaling van karren, paarden en trekossen zal moeten geschieden door
de vorster, ondervorster, gezwoorens, schutters en dienaars der
justitie, als meede kunnen gedaan worden door alle andere publieke onder
eed staande persoonen welke daar in op den eed bij de aanvang hunner
respective bedieningen gedaan volkoomen zullen worden geloofd.
Art. 52
En indien zich iemand zoude ondervinden
de voorschreven vorster, ondervorster, gezwooren, schutters en dienaars
der justitie in het doen der voorschreven schuttinge, aanhoudinge of
aanhaaling eenigsints te resisteeren, of het geschutte, aangehouden of
aangehaalde faitelijk te ontweldigen en af te neemen, zal daar van
terstond moeten worden kennis gegeeven aan den schout-civiel dezer
gemeente, denwelke ook gehouden zal zyn daarvan terstond de nodige
informatie in te winnen en, na bevind van zaken, tegens den deliquant of
deliquanten tot condigul straffe te procedeeren, zonder eenige
conniventie, dissimulatie of verdrag.
Art. 53
Boven de hier voor art, 51 vermelde
persoonen zal het aan alle en een iegelijk vrystaan de paarden,
runderbeesten, kalveren, schaapen en varkens welke op hun eige of in
gebruik hebbende landeryen zullen bevinden in presentie van twee
geloofwaardige persoonen te schutten en aan te houden, mits daar van
terstond kennis geevende aan den schout-civiel, met opgaave der
persoonen die daar bij preesent zyn geweest.
Art. 54
Alle de geschutte en aangehoude paarden,
runderbeesten, kalveren, schaapen, varkens zullen in de schutskooy
worden opgebragt en voor zonnen ondergang door de eigenaaren tegens
prompte betaaling der boeten moeten worden gelost, welke daar en boven
nog aan den vorster voor sluitgeld zullen moeten voldoen ses stuivers.
Art. 55
En ingeval de eigenaar of eigenaars in
gebreeken mogte blyven hunne geschutte en in de schutskooy opgebragte
paarden, runderbeesten, kalveren, schaapen en varkens tegens prompte
betaaling als voor voor zonnen ondergang te losse, zullen dezelve
paarden, runderbeesten, kalveren, schaapen en varkens in stalling en
voeder worden besteld en na drie dagen zo dezelve aan ingezeetenen dezer
gemeente behooren en na ses dagen in dien de eigenaar of eigenaars
derzelve onbekend of buiten gezeetenen dezer gemeente zijnde, zonder
eenige form of figuur van proces door den schot civiel ten overstaan van
twee scheepenen tot verhaal van voorschreeve schut en sluitgeld en
verdere onkosten na publicatie publiek en voor alle man aan de
meestbiedende worden verkogt, en, by aldien na verkooping bevonden wordt
dat de voormelde geschutte paarden, runderbeesten, kalveren, schaapen en
varkens meerder hebben opgebragt dan het schut en sluitgeld en verdere
onkosten met de kosten van de verkoping, zijn bedragende, zal dezelve
meerder gelding aan de eigenaar of eigenaars, in dien bekend zijn en
zulks binnen drie maanden ter secretarye alhier requireerende, teegens
behoorlyke quitantie worden ter hand gesteld, of by gebrek van dien ten
profyt dezer plaatse in gemeentes reekening worden verandwoord, doch zal
het aan den schout-civiel vrij staan de mindergelding op den persoon en
goederen van den eigenaar of eigenaars by parate executie te verhaalen.
Art. 56
Dan in cas van voorschreeve verkooping
zal het aan de eigenaar of eigenaars van zodanig verkogte vee vry staan
hetzelve binnen drie dagen daarna alnog tegen prompte betaaling van het
schut en sluitgeld, kosten van stalling, voeder, verkooping en de
verdere kosten in deeze ten zynen laste staande, te lossen mits de koper
of koopers boovendien in redelijkheid des noods ter tauxatie van dien
van den gerechte, voor stalling en voeder voldoende in welk geval de
koopprys aan de kooper of koopers sal worden gerestitueerd, en zal hier
van in de conditie van verkooping mentie moeten worden gemaakt.
Art. 57
En ten einde in deeze alle misbruiken en
vexatien te prevenieeren en voor te komen zal van de schutting en
aanhouding van het vee terstond aan de eigenaar of eigenaaren, indien
bekend en inwoonders zyn, behoorlyke inthimatie door den vorster worden
gedaan, met sommatie om hun geschutte en aangehoude vee tegens betaaling
der boeten, schutgeld, kosten van inthimatie te komen lossen op peene
van bestellingen, verkooping zoo als voorschreven, en indien de eigenaar
of eigenaars onbekend of afgezeeten zijn, zal dezelve inthimatie en
sommatie met klokkenslag by publicatie en affixtie ter plaatse
gewoonlijk geschieden, zullende deeze inthimatie en sommatie niet eerder
dan na verloop van vierentwintig uuren nadat het vee in de schutskooy
zal zyn gebragt mogen geschieden.
Art. 58
En nadien niet zelden gebeurd dat het vee
het welk schutbaar word bevonden of geheel zonder herder is en niet kan
worden gevangen of door de eigenaar of herder word ontjaagd, zal niet te
min voor ieder van het zodanige de boeten worden betaald, zo maar bij
verklaaring op den eed by art. 51 vermelde publieke persoonen, indien
bij een de zulke de contraventie, of anders door particulieren gezien
zynde, by beëedigde verklaaring van twee geloofwaardige persoonen,
consteeren wie de eigenaar van het vee en hoe veel het zelve in getal
zij, in welk geval na inthimatie en sommatie als voor de boetes op de
persoonen en goederen der eygenaars na verloop van drie dagen by parate
executie en afpanding met de kosten desweegens vallende zullen worden
verhaald.
Art. 59
Boven en behalve de betaaling der hier
voor mentioneerde boetes en kosten zullen de eigenaaren van het
geschutte aangehoude of gecalangeerde vee des gerequireerd wordende, aan
de eigenaaren of bruikeren der weiden of landerijen ook terstond moeten
voldoen de schaaden door zodanig vee in voorschreven weide of landeryen
aan dezelve toegebragt, des noods ter tauxatie van die van den gerechte,
in welk geval in cas van beleiding de kosten daarvan door den eigenaar
van het geschutte vee zullen moeten worden gedragen.
Art. 60
De calangie, inthimatie en sommatie,
mitsgaders de invordering van de boetes by deze ordonnantie en reglement
gestaueert, zal door den schout-civiel dezer gemeente geschieden.
Art. 61
Ten welken einde de vorster,
ondervorster, gezwoorens, schutters en dienaars der justitie en andere
publieke persoonen by deeze wel scherpelyk worden gelast en geordonneerd
om van alle fraudes, schuttinge, aanhaalinge en aanhoudingen terstond en
immediaat aan den schout-civiel of bij desselve absentie die het officie
voor hem waarneemd kennis te geeven en behoorlyke aanbrenging te doen
zonder eenige verzwijging of agterhouding en ook zonder met de
contraventeurs over eenige fraudes te mogen composseren op peene van
arbitraire correctie en desnoods deportement van hun lieder bedieningen,
na exigentie van zaaken.
Art. 62
De boetes in deeze ordonnantie en
reglement vervat zullen worden geappliceerd te weeten den welke drie
guldens en daar beneede bedraagen, twee derde voor den schout-civiel en
een derde voor den aanbrenger, doch de somme van drie guldens
expiedeerende een derde voor den schout-civiel, een derde voor den
aanhanger en een derde voor den armen deezer plaatse, uitgezondert
zodanige gevallen waar omtrent hier voor eene andere en speciaale
verdeeling is gemaakt.
Art. 63
Alle de boetes in deeze ordonnantie en
reglement vervat waar omtrent geene schutting en aanhouding van vee
plaats heeft en hier voor met anders is gestatueerd zullen bij parate
executie op de persoonen en afpanding der goederen van de contraventeurs
na eene sommatie van veertien dagen, zo als in cas van invordering der
gemeene middelen gebruikelyk is, worden verhaald, zullen de ouders en
voogden voor zodanige boetes door derzelver kind of kinderen of pupillen
en de meesters of vrouwen voor zodanige boetes door derzelver
dienstboden of andere persoonen bij hun in den broode zynde,
geincurreerd, aanspreekelijk zijn, en op hunne persoonen en afpanding de
zelver goederen in voegen als voor worden verhaald, en in geval de
fraudeteurs en contraventeurs door onvermogen de boeten in deeze
ordonnantie en reglement vervat niet kunnende betaalen, zullen de
zodanigen zonder forme van proces door den schout-civiel de eerste reise
ten koste dezer gemeente te water en te brood worden gezet voor eenen
tyd van twee weeken, de tweede reize voor eenen tyd van vier weeken, of
zo veel minderen straf als naar omstandigheeden zal bevonden worden te
behooren.
En zal dit reglement als voor bij het
Departementaal Bestuur van Braband geapprobeerd zynde, alhier ter gewone
tyd en plaatse de twee eerstvolgende zondagen en voorts jaarlijks den
eersten zondag in de maand april worden gepubliceerd.
Aldus ’t voorenstaande reglement uniform
de aprobatoire resolutie van ’t Departementaal Bestuur van Braband van
den 22 september 1803 no. 40 en de zelve na den marginale resolutie van
den 15 maart ll. geredigeerd en finaal gearresteerd ter vergadering vant
gemeente bestuur en gecommitteerdens van Veghel heden den zevende april
1800 en vier.
Ondertekend: H.A. van de Ven, Jan A.
Verhoeven, L.D. van Doorn, H.A. van Hoof, J.J. van Tillaar, F.H. van
Eerdt, L.H. van den Bosch, Aart Jan Versteede, Aart Adriaan Voogels,
Joost van de Ven, Johannes Vermeulen, Johannis D. de With, A. van den
Broek, N. Verbakel, J. Jacot, substituut secretaris
Transcriptie: Martien van Asseldonk
Bron: BHIC, toegangsnummer 7697, Oud
Gemeente Archief Veghel, inv. nr. 75, fol. 121-144.
|