Wolven in Veghel
Martien van Asseldonk, 13 september 2014
Deze gegevens
mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
In het
rechterlijk archief van Sint-Oedenrode bevindt zich een verklaring van
20 juni 1650 waarin sprake is van wolven op Jekschot. Wouter Aertssen
oud 75 jaren, verklaarde dat ongeveer 60 jaren geleden:
-
den wolf soo seer regneerde dat men de peerden ende
volens dije bij dijen van den Eversche ende Neijnsel ende Vressel ter
weijde worden gedaen in Jecxschot, gemeijnte van Rode, west ende
suijtwaert gelegen van die ingegraven ende beheijmpde velden ende
erffenisse van Joffrouw Hambroeck, oock Jecxschot genoempt, bij dagen
ende nachte moesten hueden ende wachten met rotte ofte gebuerten.
-
Ende dat men ter dijer tijt aldaer hutten oft koijen
maeckten om voor de reegen onder te schuilen. Alwaer men inde hutten
vuer stoockten om bij te warmen. Ende als wanneer eenich rumoer ofte
gewach gewaer geworen zijnde aen d’ een ofte a’ ndere zijde van
Jecxschot, dat alsdan de horens werden gesteecken die de waeckers bij
hen hadden. Ende alsoo rumoer van geroep ende geschreeuwe worden
gemaeckt omme alsoo den wolf te verjaegen.
-
Ende dat dese hutten ofte koijen ter dijer tijt waeren
gegraeven ende gemaeckt, eenighe in Jecxschot gemeijnte van Rode ontrent
de Lieshoutsen Pael ende eenige aende zijde naer Creijtenborch oijck in
Jecxschot, gemeijnte van Rode. Reden van wetenschap verclaerende dat hij
deponent out geweest zijnde veertien, vijftien ende sestien jaeren ende
woonende bij zijne ouders, dickwijls ende verscheijde reijsen de peerde
ende volens alsdoen mede heeft helpen waecken ende aldaer vuer helpen
stoocken.”
Marije, weduwe
van Jacob Adriaens van de Wijdeven, dochter van Wouter Corstiaen, oud 76
jaren en wonende ter in het Eversche, legde ook een verklaring af. Ook
zij verhaalde over de overlast van wolven. Zodat men 'bij dage ende bij
nachte mosten hueden ende wachten ende aldaer zij deponenten met veele
meer andere mannen ende jongesellen waren nae toe gaende ende aldaer
springhende ende dansende ende alsoe den nacht met groot geluijt ende
singhen overbrenghen om den wolf te verdrijven.'
Jongens en
meisjes, veelal tieners nog, die 's nachts dansten en zongen in een
hutje op de hei, om de wolven te verdrijven. Die mengeling van schrik en
het vrijelijk onder elkaar verkeren van jongens en meisjes. Geen wonder
dat er veel 'jongesellen' op af kwamen.
In de dorpsrekeningen van Veghel komen premies voor die het
dorp betaalde voor het vangen van wolven:
-
1691-1692:
betaalt
voor ’t vangen van een wolf 3-7-0
-
1692-1693: betaalt aan Jan
Hendricks van de Wiel tot Roij voor het vangen van agt jonge wolven
3-4-8
-
1692-1693: betaalt aan een
persoon van Hees voor het schieten van een wolff 1-19-8
-
1694-1695: betaalt voor het
vangen van een wolf 2-12-4
-
1696-1697: betaalt voor het
schieten van een wolf 1-4-0
-
1716-1717: item heeft Lenard
Alberts eenen wolf geschooten, wert hem daer voor toegeleght 7-10-0
In de zogenoemde 'kroniek van het St. Geertruiklooster'
staat vermeld:
-
Den 4 november
[1697]
heeft den jager
van den governeur tot Caethoven onder Berlicom een wolff geschooten.
Bavel, H. van e.a., De kroniek van
het St. Geertruiklooster te ’s-Hertogenbosch. Die chronijcke der Stadt
ende Meijerije van ‘s-Hertogenbosch. Een tekstuitgave
('s-Hertogenbosch-Heeswijk 2001) 415.
Vanaf het begin van de achttiende eeuw kreeg de jager van
de gouverneur jaarlijks een bedrag uit de Veghelse dorpskas. Enkele
voorbeelden:
-
1711-1712:
Recognitie aan de jaeger van den heere
gouverneure van Den Bosch 2-14-0
-
1712-1713:
Aan de jager van de gouverneur voor zijn
nieuwjaar 2-10-0
-
1725-1726:
Jagers gouverneur voor een nieuw jaar 2-10-0
-
1734-1735:
Den jager van den heere gouverneur is niet om
syn tractement geweest, memorie
De aanduiding 'tractament' wijst er op dat de betaling van
een gunst in een jaarlijks verplichte betaling was veranderd. De
betaling blijft tientallen jaren getrouw terugkomen in de
dorpsrekeningen.
In 1779-1780 werd er in de marge
door de Leen- en Tolkamer in de marge bijgeschreven: 'te roijeren'. De
betaling verwijnt hierna voor een paar jaar, om op 1783-1784 weer
opnieuw te verschijnen. In de rekening van 1789-1790 staat in de marge
bijgeschreven: 'te rooijeren volgens Haer
Edel Mogende [= de Raad van State] resolutie den 5 januari 1787'. Hierna
werd voortaan betaald aan 'de
gewezen jager van de gouverneur', en nog steeds 2-10-0. Dat was
kennelijk niet verboden. De laatste betaling dateert van 1794-1795. Met
de inval van de Fransen kwam er een einde aan deze uitkering.
De wolf sprak tot de verbeelding
en kwam als motief voor in verhalen en liedjes. Het meest beken d is het
verhaal van Roodkapje en de boze wolf. Een liedje over een wolf wordt
genoemd in een verklaring voor Veghelse schepenen van 20 april 1738. Het
ging om bedelars
Johanne Valkenburg, alias
juffrouw Fijnenbuijck. Op 29 juli 1737 was zij bij schoenmaker Doris
Brouwers, zijn vrouw Maria en knecht Jan Godvree in hun huis in de
Straat op bezoek geweest. Deze verklaren 'dat sy op had eenen stroijen
stulphoed en een blouwen voorschoot om haer schouderen en een korfje aen
den arm'. Ze vroeg om water voor een kopje thee. Dat vond Maria goed.
en na het water gecookt synde, den
trekpot met de kopkens door de tweede comparante op een tafeltje geset
synde, is den tee die de voorscreven Johanna Valkenburg by haer hadde
daer inne gedaen, en alsoo by de drye eerste comparanten ende de
voorscreven Johanna te samen de tee geconsumeert. Dat sy Johanna onder
andere syde: "Ik woon tot Tongeren
by Eyndhoven en hebbe een suster die siekelyk is en daer ga ik voor om,
en blyf somwylen wel een dag vier à vyff uyt." JanGodvree verklaarde
dat hij Johanna Valkenburg 'in den tussen tyt dat den eerste en tweede
deponent absent was een liedeken van den Gelderopsen wolf had hooren
singen.
Op 29
juni 1769 werd op de kwartiersvergadering te Helmond voorgesteld om vier
dienders namens het kwartier aan te stellen tot wering van vagebonden en
wolven, en over een premie op het vangen van wolven.
Dit vonden de Veghelse regenten overbodig. Op 21 juni 1770 stond het
schieten van wolven opniew op de agenda van de kwartiersvergadering.
Knippenberg schreef in 1953 en artikel over 'Wolvenjacht in
Noord-Brabant' in Brabants Heem. Tegenwoordig spreken we over de
terugkeer van de wolf in de natuur ovewegend als een positief gebeuren.
In 1963 was dat nog heel andere koek. Knippenberg aan het woord:
Onder de roofdieren
die in wilde staat in Noord-Brabant voorkomen, treffen we heden ten dage
gelukkig de wolf niet meer aan. Eeuwenlang heeft echter de bevolking
deze wilde rover in de onmiddellijke omgeving gekend en het schijnt, dat
vooral gedurende het laatste deel van de 17de en de eerste helft van de
18de eeuw van een ware wolvenplaag in onze provincie mag worden
gesproken.
Hij geeft een aantal vermeldingen van wolven,
wolvenvangsten en premies voor het vangen en doden van wolven. Enkele
voorbeelden:
-
De omstreken van Putte werden in het najaar van 1754 door wolven onveilig
gemaakt; deze groeven onder andere het lijk op van een vermoorde vrouw
en bewerkten daardoor, dat de moord werd ontdekt.
-
Martinet zag op een van zijn uitstapjes in een dorp bij Woudrichem een
wolfsvel aan de kerktoren hangen; het die was in dat dorp in 1749
geschoten.
-
In september 1757 zwierven troepen van zeven of acht wolven rond en
richtten onder het rundvee veel schade aan. De volgende winter
verscheurden zij een hond, die tussen de wielen van een vrachtagen van
's -Hertogenbosch naar Lieshout liep.
-
Te Berlicum werd op 23 september 1776 een oude reu geschoten, 'iets
zeldzaams in onze bebouwde en bevolkte landen'.
-
Zelfs nog op 28 nvember 1814 werd te Eindhoven aan de Strijpse Gender een
teef geschoten.
Over het land van
Cuijk werd geschreven: 'also eenige jaeren herwaerts het ruijneus beest
den wolff seer is vermenighvuldigt en (..) groot schade toebrengt en dat
de particuliere jaghten door wanorde veeltijts vrugteloos zijn'. Het
landsbestuur besloot om generale wolfsjachten te organiseren. In 1685
werden hiervoor grote wolfsnetten gemaakt. Deze netten werden bij de
algemene drijfjachten die in het gehele land van Cuijk tussen 1687 en
1729 gehouden werden opgesteld tussen het Gasselse en het Bortse bos,
gelegen in Beers. Vanuit Maashees en Overloon werden de wolven hierheen
gedreven. Alle dorpen tussen de Maas en de Peel, van Maashees tot Mill
en Beers, moesten manschappen leveren met geweer en gaffel. De
wolfnetten van Cuijk zijn bewaard in het Openluchtmuseum te Arnhem.
W. H. Th. Knippenberg, 'Wolvenjacht in Noord-Brabant',
Brabants Heem 5 (1953) 16-18.
Volgens J. Lijten werd bij een wolvenjacht in Oirschot met veel
getrommel en lawaai een omsingelende beweging gemaakt. De naburen werden
tot zo'n jacht opgeroepen door de rotmeesters, met een
lawaai-instrument, een geweer of een gaffel.
J. Lijten, `Den Wolffjegen', in: H.J.M. Mijland e.a.,
Oog op Oirschot, (Oirschot
1990), 246-247.
Voor meer achtergrondinformatie: Karen de Schepper.
De geschiedenis van de wolvenjacht
in de Zuidelijke Nederlanden (16e - 18e eeuw) (Universiteit van
Gent, 2010). Het boek is te vinden op internet. |