De afvoer van het water van de Aa

Martien van Asseldonk, 1 september 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Als de Aa in archiefstukken genoemd wordt dan gebeurt dat meestal in verband met de afvoer van het water. De Aa was op veel plaatsen verzand en ondiep en groeide van de zijkant dicht met struiken en planten. Hierdoor werd de waterafvoer belemmert, waardoor beemden en landerijen konden overstromen, met alle schade van dien. Op 23 oktober 1738 werd bijvoorbeeld een lijst van hooilanden opgemaakt die beschadigd waren door de overstroomde Aa:

 

-        Specifiquen staat van alle soodanige hoijlanden gelegen onder den dorpe van Veghel welke in den Jaere 1738 door het sterk afkomende waater en overswellinge van de riviere de Aa onder water gebleven sijn sodanig, dat de eygenaer of huurders van haer hoij wynig of geen genot hebben gehadt. Immers geen genot dan den arbeyt waaerdig soude sijn.

 

Een ander probleem was de Kilsdonkse watermolen, als de sluizen gesloten waren, het water opstuwde. In 1491 had het dorpsbestuur die molen aangekocht en weer verkocht met de bepaling dat er alleen in de winter gemalen mocht worden. Tussen 17 maart en 1 oktober moest de sluis open blijven staan en mocht de watermolen niet gebruikt worden, omdat anders veel Veghelse beemden onder water liepen en dan kon men er weinig of geen hooi vandaan halen.

 

Ook 'visgeweren', netten die men dwars over de Aa spande, konde de waterafvoer belemmeren. Op 4 februari 1534 werd er een huis in de Straat grenzend aan het kerkhof verkocht (Straat, nr. 19), waarbij bepaald werd dat de koper nooit ‘geweren off palen of andere scutselen slaen sal omtrent voirseyt erve daer by den kerckhoff van Vechel in groete ontidinge wateren affdriven mocht ende mids dien scade ende hinder lyden’.

 

Op 5 augustus 1535 vaardigden vertegenwoordigers van Den Bosch en het platteland een ordonnantie uit. Men stelde de breede van de rivier vast:

 

-        Ierst dat die voorscreven A van beneden opwaerts te weten van den stecker tot Middelroy aen die brugge sal wijt sijn 35 voet,

-        van de bruggen tot Kilsdonck totter grooter sluysen van Erp 28 voet,

-        van der voorscreven sluysen totten Gemertsen geweer 26 voet,

-        van het geweer totter sluijsen van Ricxtel 25 voet,

-        van dijer sluijsen tot den heerlijckheijt van Helmont 24 voet,

-        van Helmont tot Stipdonck aen die moelen 20 voet,

-        van Stipdonck tot halfwech Soemeren 18 voet

-        ende voorts tot Soemeren 16 voet.

 

Het was mogelijk dat op een bepaalde plaats de rivier zo diep was dat met een kleinere breedte volstaan kon worden. Daarover beslisten de heemraden. Verder werd afgesproken:

 

-        Elck van deze plaetsen moeten eenen eerlijcken man tot heemraet vuijtmaecken om te schouwen op die schoudaegen: Berlicom, Roesmaelen, Heeswijck, Dinther, Vechel, Erp, Aerle Beeck, Ricxtel, Helmont, Zoemeren, die stadt van Den Bosch eenen heemraet.

-        Zoemeren ende Lijederop zijn onder dese schouwe mede begrepen,

-        bevont men ijemants int wijden off graven van den Aa zijn erve contrarie syn bescheet affgraven, dat die gene die achterliggen dijen schade mede behooren te dragen ende te betaelen.

 

Ook werd toen het vissen met visgeweren aan banden gelegd.

 

-        want men veele geweren ende anderen hoerden om te vijschen in den stroom bevijndt ende nog dagelicx meer gemaeckt worden, waer by den stroom sijnen loop benomen wordt, sal daer omme elck soo wije dat hij sij gehouden wesen binnen XII daegen syn geweer vuijten stroom te ruijmen op eenen peen van twee gouden leuwen, ten waer dat die selve van sijne geweer hadden goet wittigen titule van vercrijgen, noch daerboven deuchdelijcke possessie van 30 jaeren selven, hij sal schuldig wesen te thoonen de heemraeden ende schepenen van den plaetsen binnen 12 dagen na de publicatie van desen op verbeurte van den selven rechten ende van sijnen geweer moiten vuijtwerpen.

-        off ijemants sulcx bescheet hadden om sijn geweer te mogen houden, sal nochtans sijn geweer alsoo te maecken van wijden ende legen dat den stroom sijnen vrijen ganck ende loop mach hebben, ende wije contrarie doet bij daege off bij nachte dal t’ elcken reijsen verbueren eenen gouden leu als voor, ende in dijen ijemants daer nae uijet en draeght arbitralijck gestraft te worden op egeen heemraden te mogen spreken.

 

 

De Veghelse keuren van 1559 bepalen:

 

-        Artikel 34: dat nyemant egeen schutselen setten en sal in onser Aa van St. Gertruyendach (17 maart) tot Bamisdach (1 oktober) daer naer op enen Carolus gulden.

-        Artikel 77: dat nyemant egeen dode vuylicken ofte dode beesten werpen en sal, off oick vlas roten in onser Aa op een Bosch pont, ende die se daerin geworpen heeft sal se weer vuyt trecken opten selven dach, ende opten selven brueck ende daer sal alleman aff mogen beceuren ende desgelycken sal men oick doen van gemein beesten drencken.

 

 

Het schouwverbaal van 1649 vermeldt:

 

Op huijden den vijentwintchsten dach der maent junij 1649 soe hebbe ick, Jan Dierckx van Duijnhoven, onderrentmester tot Vechel, met den president, schepenen, secretaris ende norgemeesters tot Vechel gevisiteert ende beschout de reviere beginnende aen de paelen van Erp op de A nederwaerts afgaende tot de muelen oft sluijsen van Dinter, hebbe bevonden dese naervolgende fouten ende de selve becalangiert ende geannoteert als volght:

 

-       In den iersten bevonden eenen damme aengeloopen ter sijden in de A tegen de erve van Dierck Aert Donckers, nochtans de A op hare behoorlycke breijde

-       Item noch eenen damme aengeloopen tegen erve Hanrick Ariaens van den Erde ende erve Mathijs Jacop Thijssen oijck de A op haer breijde

-       Item noch gevonden tegen den hooft van Claes Pouwels een visgeweer toe behoorende den voorscreven Claes Pouwels Voeten ende noch eenige cleyne paelkens ter sijden in de A, waer aen men lichtelijck soude hoorden oft schutselen konnen vast maken, maer egeene hoorden daer in gevonden

-       Item nederwaerts tegen het huijs oft erve van de Vrouwe van Erp bevonden een visgeweer toe behoorende de voorscreve vrouwe tussen de hooft palen breet ende wijdt ontrent sesthien voeten daerenboven vijff of ses palen ter syden in de A waer aen men lichtelijck met schutselen ende hoorden de soude bevangen

-       Item nederwart komende tussen erve Jofrouw Suermonts waer van Dierck Jacops rentmeester is ende erve des convents van de Cruijsbroederen bevonden de A vereijnt (= verengt) twee voeten moet worden geruijmt worden aen beijde sijden

-       Item nederwarts gecomen ende bevonden aen erve des voorscreven convents de A vereijnt twee voeten

-       Item nederwarts bevonden de A vereynt eenen voet tussen erve Dielis Willems tot Vechel ende de kynderen Aert Cornelis tot Dinter

-       Nederwarts beneden de laeck aent convent des Cruysbroeders vereijnt de A eenen voet

-       Item nederwarts tegen erve Gysbrecht van der Schout ende tegen erve Grietken op de Locht tot Schijndel bevonden de A vereijnt ... (niet ingevuld) het welck Grietken moet ruijmen

-       Item nederwarts gecomen tegen erve van den voorscreven Verschout noortwarts ende suijtwarts tegen erve de kynderen Jan Gerart Jan Lamberts gevonden eenen damme oft werff daer mede de A vereynt twee voeten ende noch westwarts aen de selven dammen oick twee voeten moet aen beijde syde worden geruymt door de kijnderen voorscreven

-       Item aen erve van Arijen Fredrix tot Dinter Willem Aerts Sterck ende Corst Symonts tot Roeij in de A gevonden verscheijde bossen

 

 

De notulen van het dorpsbestuur van 23 april 1776 schrijven:

 

-        Alsoo klagten syn gedaen en men ondervonden heeft dat in de rivier ofte van tyd tot tyd vellen van beesten werde gelegt en die uyt den kalkkuijlen en cuypen werde gehaalt daer by werde geschraapt, gespoelt en de hair daar van komende worde ingeworpen en want sulx niet en behoort en ingevolge placaat van haar Hoog Mogenden dato 17 februari 1745 verboden om ossen, koijen, kalveren of enig ander kreng in meren, rivieren, grachten,  sloten of andere wateren te werpen. Dat wordt bij deze nogmaals per ordonnantie verboden op een boete van 3 gulden.

 

Ook kon het gebeuren dat er vlas geroot werd, wat ook verboden was. De notulen van de vergadering van de municipaliteyt van 3 augustus 1800 schrijven:

-        Op klagten van ingesetenen dat er lieden syn die vlas roten, in de rivier d’ Aa leggen waer door het water stinkent en onbruykbaer word gemaekt, is geresolveert, off sschoon de vergadering niet sou kunnen denken dat iemans soodanige daad strydig tegens de wetten soude durven doen, tot geruststelling van een ieder, dat gecommitteerdens deese vergadering langs gemelde rivier op morgen namiddag sullen komen ten eynde inspectie daer over te nemen.

 

En op 24 augustus 1803:

 

-        Is door de schout-civiel ter kennisse dezer vergadering gebragt, dat hij int zeekere onderrigt is daer er reeds eenige dagen alhier in de rivier d’ Aa verscheyde vlas rooten gevonden zijn en is nu nog dagelyks meer en meer werden toegebragt, waardoor de rivier en haaren loop gestremd, het water vuyl, stinkend, ongezond en bedorven, en de visschery in dezelve totaal geruineerd word. De vergadering gelast de schout-civiel ten spoedigste alle de vlas rooten uit de rivier te doen wegruijmen. A. van den Broek en Johannes J. van den Tillaar worden gecommitteerd om met de schout-civiel heden de rivier te inspecteren en hem te assisteren.

 

Overlast van water uit de Peel

 

Dorpsrekening 1724-1725:

-        D' Heere en meester Antonij van Heurn advocaet comt voort coucheren vant request (..) neffens die van Schijndel en Erp over ’t water uyt de Peel aen haar Hoog Mogenden gepresenteert voor 3-1-10

-        En den secretaris daar over voor vacatie in Den Bos, naar Rixse en in Den Haage per ordre van den stadthouder voor 1/3 Veghel 7-18-0

 

Op 29 januari 1730 werd er in Veghel een corporele vergadering gehouden  om te proberen iets te doen aan de overlast van het water afkomstig uit de Peel.

 

-         De secretaris wordt gemachtigd om naast de gevolmachtigden van andere plaatsen te onderzoeken hoe iets te doen tegen de frequent voorkomende overstromigen van de Aa, te wijten aan water dat uit de Peel komt, en zich vervolgens tot Staten Generaal of Raad van State te adresseren. Tevens wordt president Roovert van den Groenendael gemachtigd om met assistentie van de secretaris, alle mogelijke middelen aan te wenden om een request te presenteren aan Staten Generaal en de Raad van State wegens de schade veroorzaakt door de innudatie van de beemden en hoijlanden, en de slegte geldingen der granen, boter, etcetera.

 

 

Het vegen van de Aa door de inwoners

 

In de keuren van Veghel van 1559 werd over het vegen van de Aa bepaald:

 

-        Artikel 33: dat een jgelick syn pandt aen die Aa soo vegen, wyen, diepen ende graven sal naer de ordonnantie begrepen by onsen genadigen here ende der stadt van Den Bossche, dat die nabuiren van den anderen panden daer egenen schade by en lyden op den breuck in der selver ordonnantie begrepen soo verre als dat pandt egeen sonderlinge steenrootsen en heeft.

 

Er wordt waarschijnlijk verwezen naar de hiervoor genoemde ordonnatie betreffende de Aa uit 1535. Verder blijkt dat inwoners volgens de keuren van 1558 ieder een bepaald deel van de Aa moesten vegen.

 

Op 19 september 1665 ordonneerden de schepenen dat de nagebueren van Veghel 'sullen hebben wt de reviere de Aa te vegen het kruijt een igelijck sijn pandt ende voorders alle bosschen ende dammen de Aa verhinderende te ruijmen, mitsgaders den Beeckgraf, waterlaten ende straten op sijn wyde ende dipten te macken, dat daer door niemandt eenen comme te vervallen in schade, wandt daer op geleth sal worden van de hoghe overigheyt'.

 

Er is een lijst van huizen en bewoners van Veghel uit 1709 bewaard gebleven, met achter elk huis hoeveel roeden elk huis moest vegen, dat was 3 of 4 roeden.

 

Op 25 augustus 1725 schrijven de notulen van het dorpsbestuur, dat niet iedereen zijn deel van de Aa goed veegt en dat er ook wat onduidelijkheid was wie voor welk deel verantwoordelijk was. De schepenen bepalen dat de percelen die aan de Aa grenzen voortaan verantwoordelijk zijn voor de Aa voor zover die aan hun percelen grenst:

 

-        Want hoe langs hoe meer clagte werden gedaen dat de riviere d’ Aa op veele plaetse verengt ende versant dat het waater geen cours kan hebben, ook door de meenigte bossen welkers tacken op de revier syn hangende en alsoo de stroom beletten,

-        daer by coomende dat een ider sijn loth niet nae behooren van overeyt veegt ende suijvert tot de aerde toe, ook niet de canten van weederzeyden derselver reviere van lissen, riet als andersints tot op de gront reynigt en prompt aff veegt,

-        dat de sorge aen voornaementlijk de reviere te houden op haere behoorelijke breete, diepte en vooral van bussen ende damme, mitsgaders het veegen de regenten eet en amptshalve aenbevole is, op dat het waater sijn afftreck hebbe en daer door de goede ingezeetenen hare lande niet werde overstroomt,

-        ende niet alleen sulx maer de bedreygde hooge schouw, die anders genoodsaekt is daer inne te voorsien, ’t gene een merkelijke oncosten soude nae sigh sleepen,

-        dat de regenten voorleedene zondag wel strictelijk hebben doen publiceeren dat een ider sijn loth in de reviere ordentelijk zoude uijt veegen, ende van alle oncruijt reijnigen, ten eijnde de schouwe op dijnsdag daer op soude werden gevoert gelijk geschiet is, dogh in ’t begaan van die veele abuijsen gevonden,

-        als voor eerst dat ider rotmeester sig op hare posten zoude hebben te laten vinden, ende de looten niet geveegt wesende aenwijsen, dat daer van verscheijde niet sijn gecomparteert en off schoon al sommige daer waaren, verclaerde niet te weeten wie dese off geene loote mogte maaken, ende oversulx vooral noodsaekelijk waare, dat alle eenen ider dagen van den schouwe mogt op zijn post staan, soo en gelijk op alle plaets aen de Maascant als elders gedaen wort,

-        mijn heeren scheepenen gehoort hebbende die geene welke voorleedene dijnsdag tot de schouw waren gecommitteert ende hare consideratie daer ontrent aengemaekt hebben goet gevonden te ordinneren, gelijk sij ordonneeren bij ende mits deezen, hoe ende wat ontrent het schouwe van de reviere in toecoomende tijden sal werden geobserveert en behoort gedaen te worden.

-        Als voor eerst dat alle eygenaers liggende met hare landerijen aen off langs de reviere alle tacken off bosschen eenigsinds over ’t water hangende sullen moeten affhacken, alle santschellen off plaaten diepe en uijtwerpen ende de reviere alwaer deselve verengt breeder en weijder maaken.

-        Dat voorts een ider sijn loth soodanig diep en over de gront van oncruijt moet veegen dat niets van de schouw heeren daer van kan gesien worden

-        Dat ook alle lissen, riet en andere grove groente van weederseijde de reviere staande kort over de aarde moeten affmaijen off affsneijden

-        Alles op eene pene en breuke van seven stuyvers naer gewoonte, waer voor de beschouwde volgens costuijmen locaal aenstonts door den geregts dienaer sal worden uijtgepant

-        Ende wanneer de naeschouw gedaen wort en alnog een ider sijn loth ’t zy off van bossen, dammen, oncruijt niet gereijnigt verbeuren twee mael soo veel ende daer en boven te cost en van den gebreekigen werden besteedt op eenen dobbele weerpenning, ende meede paraet daer voor werden geëxecuteert.

-        Ende op dat alles in ordre en met vrugt geschiede, ordonneeren meede alle rotmeesters tijde van de schouw op hare posten te zijn op eene boete van eene gulden eene stuyver, gelijk ook alle eem iegelijken der inwoonders bij hare loote tyde als de schouw werd gevoert moeten laten vinden op peene van nog seven stuyvers, als voor te verbeuren en sullen soo wel de rotmeesters als derselven rots gesellen aldaer soo lange moeten verblijven totdat de schouw voorbij is gegaen.

 

 

De dorpsrekening van 1731-1732:

 

-        in junij opt speciael versoeck van de regenten ende ingesetenen ten ’t voeren van de hooge schouw op de rivier d’ Aa, naar alvoorens ampele publicatien aan eenen ider geerffdens dagen en uure beteeckent te hebben, tot affmeeten en afsteeken, mitsgaders pertinente aenwijsinge hoe verre een ider de riviere behoorde te verbreeden en verdiepen, daer mede voor ’t minste met alle deselve langs de rivier besig geweest vier volle dagen 14-0-0

-        betaalt aen Claes Jans Raademakers voor plancken als andere arbeijt aen de schuijt waar mede de heeren der Leen en Tolcamer int begaan der schouw door de rivier sijn getrocken, als gelevert touw ende nagels te samen 2-11-0

 

Dorpsrekening 1749-1750:

 

-        Wijders gevaceert tot het verdeelen van d’A met de rotten.

 

 

De nieuwe regeling dat de mensen die langs de rivier gegoed zijn verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de Aa was ook in 1800 nog in gebruik. Uit de resolutieboeken:

 

-        Op 16 september 1800 zal de rentmeester der domeinen een inspectie over de weegen, rivieren en waterlopen doen. Het gemeentebestuur besluit ter voorkoming van zware boetes om daarvoor zelf ook een schouw te doen. Alle geërfdens die langs de rivier gegoed zijn worden verzocht om aanwezig te zijn, 'ten eynde sij soude konnen worden aangeweesen waer en hoe de rivier behoord verbreed te worden en de bosse geruymt'.

-        Bij de schouw door de rentmeester werden een aantal inwoners beboet. Die protesteerden daartegen, want tijdens de voorschouw door de gemeente was hun stuk van de Aa nog goedgekeurd. Verder schrijven ze: 'Het is seeker dat de geërfdens langs de rivier geen verpligting hebben het vuijl off onkruijt uyt de rivier te doen. De schouwing werd gedaan in een tijd dat met geen mogelijkheid zonder grote kosten en arbeid en met levensgevaar de ondieptens uit de diepen. Het is seeker dat meest de ondergetekende legging der erven die rivier meer als haar breete heeft. De meesten van de ondergetekenden zijn op meer dan een plaats langs de rivier geërft en dikwils op een plaets met ses tegelijk toebehooren en mogelijk maer door deese off geene een persoon genoemt'.

 

 

Het vegen van de Aa door de gemeente

 

Volgens de dorpsrekeningen nam ook het dorp verantwoordeijkheid voor het vegen van de Aa:

 

1651-1652:

-        gegeven aen Willem Jan Aelbers om dat hij het zant vuijtt die Aa hadde gevoert 10 stuyvers

-        gegeven aen Dierck Jansen om dat hij het zant vuijtt die Aa hadde gevoert 10 stuyvers

-        gegeven aen Gerijt Coenen om dat hij inde Aa hadde gegraven 10 stuyvers

1791-1792:

-        Betaalt volgens ordonantie en quitantie aan Antony van de Velden en Johannis Vermeulen voor arbeytsloon int afgraven en uytgraven van de rivier d’ Aa langs de gemeente leggende 4-5-0

 

Vanaf 1729-1730 werd elk jaar betaald voor het verwijderen van het onkruid bij de brug. Enkele voorbeelden:

 

-        1729-1730: aen Adriaen Nelis Boeren voor het uydoen vant cruyt aen de brugge 0-15-0

-        1731-1732: aen Dirck van der Lande voor ’t uytdoen van ’t cruyt uyt de riviere 1-10-0

-        1738-1739: betaalt aan Adriaen van den Tillaart voort uyt doen van cruyt in de rivier aan den brug 0-19-0

-        1787-1788: Betaelt aen Lambert van den Boogert voor arbeytsloon int uytgrave van de rievier de Aa aen de gemeentens brug en gemeentens erve, uytdoen van het veegsel voor de brug, samen 7 ¼ dagen 3-12-8

 

Vanaf 1802 werd het schoonmaken en onkruid uitvegen van de Aa door de gemeente verpacht. Op 5 mei 1802 brengt de president ter vergadering voor:

 

-        datter voorige vergadering mondeling geraadpleegt was ontrent het schoonmaken der rivier de Aa, welke rotsgewijse ieder huijs altoos per fak hebben onderhouden, min off meer inconverend was dat men voordeeliger en beeter sou kunnen doen wanneer die ten generaele costen van de gemeente bij aanbesteeding wierd gesuyvert. De vergadering oordeelt dat de aanbesteding beter is voor alle ingesetenen en geërfdens en dat voortaan altoos alsoo word gehandelt.

 

De pachtvoorwaarden van 29 april 1802:

 

-        Den aannemer zal zyn aan te neeme fak ten allen tyden van ’t jaar soo meenigmaal door regenten off die geene welke tot schouwing der rivier voorschreven regt hebben by publicatie zal worden bekent gemaakt dat de schouwing daar over zal geschieden op gestelde dagen en uur, moeten schoongemaakt en gesuijvert hebben van alle onkruijt of vuijligheid, zoodanig dat bij schouwing van dien niets aan zal mogen ontbreeken, op peene dat hij aanneemer zoo besteeding, keuren en breuken daar op vallende zal moeten voldoen en betaalen aan die geene welke deselve competeeren

-        Eerste fak beginnende aan de paal en limiete van Erp tot de paal gestelt bij de rivier ontrent den Schopacker. Aangenomen door Bastiaan Smits voor 16 gulden.

-        2 fak van den bovengemelde paal tot de groote brug aan de kerke alhier. Aangenomen door Hendrikus W. van de Ven voor 16 gulden.

-        3 fak van de groote brug tot den paal gestelt bij de rivier ontrent den Arme beemt van Schyndel. Aangenomen door Hendrikus W. van de Ven voor 19 gulden.

-        4e of laeste fak van bovengemelde pael tot de sluys Kilsdonk. Aangenomen door Hendrik Jan van Cleeff voor 19-10-0.

 

De dorpsrekening van 1802 schrijft over deze verpachting:

-        Volgens resolutie van 15 april hebben regenten op 29 april voor de tijd van twee jaar aan de minstbiedende verpacht het schoonhouden van onkruit of het vegen van de rivier d’ Aa, ‘tgeen bevoorens als een last of verpligting der huyse zynde door de bewoners was en moest worden gedaan. Aangenomen door Bastjaan Smits, Hendricus van de Ven en Hendrik Jan van Cleef, betaald voor 1802 de somme van 70-10-0

-        aen Aert van Asseldonk en Peter Verhoeven voor het zetten van paalen tot schyding der vier fakken waar in de rivier tot het veegen derselve voor de besteeding was verdeeld 1-0-0

 

De volgende verpachting is in 1804 en daarna jaarlijks tot en met het einde van de door ons onderzochtte periode, 1810. In 1809 schrijft het resolutieboek: Is goed gevonden het vegen van de rivier de Aa, nu Lodewyks vaart, voor de tijd van een jaar tussen Erp en de grote brug alhier op 26 mei 1809 publiek aan te besteden.

 

De problemen met Lambert van der Heijden

 

Voor elk van de vier kwartieren van de Meierij van 's-Hertogenbosch bestonden in de veertiende eeuw onderrentmeesters. Uit de rekening van de rentmeester voor de Meierij van 1403-1404 blijkt dat het ambt van onderrentmeester in dat jaar in drie van de vier kwartieren verpacht was, niet in Peelland. Vanaf 1467-1468 werden de inkomsten van de houtschat en de onderrentmeesterschappen in de Meierij per plaats met een schepenbank (of in combinaties van dergelijke plaatsen) verpacht en waren er per kwartier meer onderrentmeesters. De houtschat was een belasting op gekapt hout. De onderrentmeesters namen in de door hen gepachte plaatsen in plaats van de rentmeester de belangen van de hertog waar voor het beheer van de domeinen, waaronder de gemene gronden. De onderrentmeesters dienden te controleren of de voorschriften van de hertog en plaatselijke keuren met betrekking tot de hertogelijke domeinen nageleefd werden en overtreders te vervolgen. Zij voerden met plaatselijke functionarissen de schouw over wegen, waterlopen en gemene gronden.

 

Vergadering van schepenen op 30-3-1776.  M. van Heijnsbergen, onderrentmeester van de houtschat te Veghel, deelt mee dat ter kennisse van de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen is gekomen dat door het digt aan de rivier planten weders uitschieten in de rivier en busschen maken en dat daar door de rivier verwyld en seer vernauwd wert, waarin behoorde te worden voorsien. Heijnsbergen moet bij het doen van de schouw acht nemen of de rivier wel haar volle breedte heeft. Indien niet moet hij zorgen dat officier en schepenen een keur doen uitgaan. Van deze missive moeten regenten kennis krijgen en iedereen moet er van horen. Gestuurd door Willem Cornelis Ackerdyck, ’s Bosch 16-3-1776. Men dient er op tijd voor te zorgen dat de bosschen werde geruymd en de rieviere op syn behoorlyke breedte werde gemaakt voordat de schouwe werde begaan hetgeene voor de maant juny moet geschieden. 

 

In 1787 was Lambert van der Heijden pachter van de houtschat en het onderrentmeesterschap van Veghel. Op 31 mei 1787 verzocht hij van het dorpsbestuur de verantwoordelijkheid te krijgen voor het voeren van de schouw over de Aa en de wegen. Hij had hiertoe ook een verzoek gestuurd aan de Raad van State. Kennelijk kreeg Lambert zijn zin.

 

Op 10 september 1787 vergaderden de schepenen van Veghel over kalchten ingediend door een aantal inwoners 'over het qualyk schouwen in deesen jaere aangaande de rivier de Aa, als meede dat die selve rivier niet volgens gewoonte in desen nasaijsoene tegen lijmaet geveegt off schoon gemaakt is, gelijk alle andere plaetsen en meede altoos alhier tot Veghel gebruykelyk'. Het dorpsbestuur stuurde de klachten door naar de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen met de volgende begeleidende brief:

 

-        Er zijn klachten over Lambert van der Heijden. Hij had voor het presenteren van zijn request omtrent het schouwen geërfden weten over te halen met de belofte dat de selve de rivier als dan niet meer soude behoeven te vegen. Hij heeft bij het voeren vande schouw niet alleen breuken over het hoofd gezien, en gehele vakken van de rivier overgeslagen, maar zelfs over de beschouwde breuken geen naschouw gehouden. De rivier is met andere woorden grotendeels ongeveegd gebleven.

-        Tot nu toe hebben de regenten maar geen klacht ingediend, in de stille hoop dat de pachter bij het voeren vande schouw over de Aa tegen de hooitijd van den lijmaat de rivier in een behoorlijken staat van water lozing zouden brengen. De schouw geschiedt traditioneel in de laatste week van augustus of begin september, ook in Erp, maar Lambert van der Heijden is laks. De rivier staat dientengevolge hoger dan normaal, terwijl ze in Heeswijk en Dinther water te kort hebben. Hierover zijn klachten gekomen.

-        Bovendien geeft het geen pas dat de regenten zich zulk gedrag moeten laten welgevallen van een ingezetene die geen andere verdienste heeft dan dat hij pachter van de houtschat is. De Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen wordt verzocht om Van der Heijden aan te manen spoedig schouw te houden, met name over de Beekgraaff, die in een zeer slechte staat van lossing is. Tevens verzoek om een gunstige resolutie te slaan op de brief van Veghel van 11 juni 1787, betreffende het verzoek van Van der Heijden.

 

Resolutie van de Raad van State van 9 febuari 1789 betreffende het vegen van de Aa. Is gehoord de resulutie van de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen van 29-1-1789 betreffende het verzoek van L. van der Heyden, pachter van de houtschat en het onderrentmeesterschappe van Veghel, ten einde haar Edel Mogenden de inwoonders van Vechel, alwaer het veegen van de rivier de Aa door of langs het zelve dorp vlietende was gebragt ten laste van de bewoonders der huysen, zodanig dat een ieder derselve een zeeker gedeelte dier rivier word aen geweesen om te veegen, geliefde egaal te stellen met de andere inwoonders der Meyerye en het veegen van meergemelde rivier aldaar opleggen aan de daar nevens geërfdens. Overleg had niets opgeleverd. Het verzoek van L. van der Heijden kan niet worden ingewilligd, het vegen van de Aa moet als van ouds blijven gebeuren.

 

Ondertussen had Lambert van der Heijden de houtschat en onderrentmeesterschap niet langer gepacht. Aan de vergadering werd op 28 juli 1788 een brief voorgelezen van Gerard Sterk, pachter van de houtschat en onderrentmeesterschappe van Veghel, van 25 juli 1788 rakende het leggen van de tweede schouw over de rivier de Aa. Schepen Peter Verhoeven wordt gemachtigd om naar de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen te ’s Bosch te gaan, om te verzoeken dat Sterk gelast wordt een tweede schouw te doen.

 

 

Problemen met Dinther

 

De dorpsrekening van 1728-1729 schrijft:

 

-        bij den heere van Heeswijk aengaande eenen dam voor sijn Hoog Edele lant ontrent Swanenborg in den riviere leggende te spreeken, vacatie 0-10-0

Die dam zal wel tot hoge waterstanden in Veghel geleid hebben. In 1799 was er een soortgelijk probleem.

 

Vergadering van de municipaliteit op 22 februari 1799. Die morgen was bij de president en de secretaris geklaagd dat de inwoners van Dinther vanwege de hoge waterstand op en in de buurt van het Beugt en Haselbergh op hun grondgebied 'buytengewoone damme, opstoppinge en verhogingen op de weegen, ackers en soogenaamde Haselbergs dykje deede, en dat tot bewaring van dien, de municipaliteyt van Dinther daer op wagten hadde gestelt'. De president en de secretaris waren wezen kijken en zagen dat dit inderdaad het geval was. Ook zagen ze de gevolgen daar van, namelijk 'dat de landerije met koorn besayd, groesvelden, huijsen en weegen in den hertgang Middegael, welke anders na haer gedagten bevrijd konnen blijven, bijna geheel en al onder water syn, en dat de stopping niet alleen die hertgang Middegael, maer de geheele plaats merkelyk benadeeld'.

 

Ze deden hun beklag bij de municipaliteit van Dinther, en spraken af dat vertegenwoordigers uit beide dorpen hedenmiddag daar ter plekke bij elkaar zouden komen. Omdat er maar drie leden van de municipaliteit op de vergadering aanwezig zijn, wordt besloten gezamenlijk naar de afgesproken plaats te gaan.

 

Daar aangekomen kwam er een bode uit Dinther met een brief, dat de vertegenwoordigers uit Dinther verhinderd waren. Verder schreven ze 'dat wy het water voor gemelden dyk zullen tragten te keeren zoolang ons mogelykheid daar toe diende, zoo wy vermeenen zulx ten welweesen onse ingeseetenen verpligt te zyn'.

 

Daarmee nam men in Veghel geen genoegen. Het ging niet alleen om het water voor de Haselbergse dijk, maar vooral om de verhoging van die dijk 'en het maken van een dam dwars door den grooten weg en op de ackers daar neevens', waarover Dinther zweeg. De municipaliteit van Veghel ging naar Dinther om te verzoeken de dammen van de wegen en akkers en de verhoging van de Haselbergse dijk weg te halen. Die zijden dat ze hun best gedaan hadden om de buitengewone toestroming van het water tegen te houden, en dat ze de dammen niet wilden verwijderen.

 

De municipaliteit van Veghel besloot of er een mogelijkheid was om het water, dat minstens een halve voet hoger staat dan normaal, om de opstopping door die van Dinther gedaan om te leiden 'en wel speciaal of op Haselbergh by of ontrent de scheyding van het territoir geen lossing sou konnen syn op de Lijgraaf'. Toen de leden van de municipaliteit van Veghel korte tijd later weer gingen kijken merkten ze op de terugweg ' over de groote herbaan koomende', 'dat het water merkelijk was gevallen en wel soo dat de weg bijna te voet sou konnen worden gepasseerd, daar was voort teegenwoordigen stil te laaten berusten'.