Baden, waden en verdrinken
Martien van Asseldonk,
september 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Kinderen baadden en zwommen in de Aa.
Op 2 juli 1661 had het dorpsbestuur ondervonden:
-
‘die ongerechtheyt die jonggesellen offte kynderen der ingesetenen
aengaende het baijen off te wassen int revire de Aa op de gemyne
passagie van de brugge tot grootte schandalie der selver voor de geene
die daer passeren.’
Dat de jeugd in hun blootje baadde was niet het probleem. Wat moesten ze
anders als ze hun kleren droog wilden houden, want zwembroeken of
onderbroeken waren nog onbekend. Het probleem was dat het publiekelijk
bij de brug gebeurde. Dat werd voortaan verboden ‘ontrent de brug, soo
verre strect het brouhuis Matys Peters ende eynde van Dirck van der
Hagen bemt’. Dus graag een beetje uit het zicht. Dat hielp kennelijk
niet, of het jaar erop was men het verbod alweer vergeten, want op 11
juli 1662 ordonneerde het dorpsbestuur:
‘alsoo daer groote foute sijn geschiedende onder de kinderen int baden
ende ondecken haerder lichamen hetwelck is tot verergeringe ende
schandael van alle de passanten, mitsgaders strijdich tegen alle
eerbaerheijt’. Weer werd verboden om ‘ontrent de Vechelsche brugge sich
selven te ontblooten ofte sijne lichame te ontdecken om ter plaetsen
voorscreven publieckelijck te baden ofte swemmen’.
Dat mensen wel eens te voet de Aa overstaken blijkt ook uit
een ordonnantie uit 1665:
Mijn heeren schoutent ende schepenen en ordonneren dat niemandt van de
nagebueren kinderen sullen moghen hen begeven om door de Aa ofte ander
water te moghen waijen ofte te swemmen en dan alleen door de brugge
staende voor mevrouwe van Erp huijs, om alsdan een idereen sijnen wegge
te haelen opten witten donderdagh naer ouden gewoonte, 26 februari 1665.
‘Wegge’ was een soort brood. Op Witte Donderdag werd er door de vrouwe
van Erp brood uitgedeeld aan de Veghelse kinderen. Hier kwam de jeugd in
grote aantallen op af. De schout en schepenen verboden om op die dag te
voet de rivier over te steken, men moest over de brug.
Dat te voet door het water oversteken van de Aa was niet zonder gevaren.
Hier en daar zaten er flike gaten in de bodem. Als men daar in stapte en
niet kon zwemmen, dan kon het wel eens verkeerd afgelopen, zoals in 1687
met Jan Thijssen gebeurde.
-
Op
13 juni 1687 visiteerden twee schepenen met Antonij Spierincx,
chirurgijn, het lichaam van Jan Thijssen. Die was afgelopen dinsdag naar
de markt in Eindhoven geweest. Op weg naar huis kwam hij in Veghel aan
de Aa. ‘Dat aldaer omme die door te passeren ende den naesten weg naer
sijn huijs te nemen sijne schoenen, kousens en broeck heeft
uijtgetrocken, dog soo het schijnt, dat int doorgaen van de grondt is
geraeckt ende in eenen wiel getreden en gevallen en alsoo onnoosel
verdroncken.’ Het lichaam werd in de Aa gevonden ‘ontrent de erffenisse
van Hendrick Jan Aerts daer de passagie naer sijn huijs was.’
Hij was niet de enige.
-
Op 16 augustus 1721 verklaarden de schepenen van Veghel dat zij vandaag
‘het dood lighaam van seekeren Lambert Jan Hendrik Rutten op gisteren in
de riviere de Aa alhier verongeluckt, en op heden naar veele aengeevende
devoiren gevist,’ op verzoek van de hoogschout, ‘door Theodorus Vos,
meester chirurgijn alhier, hebben doen visiteeren, aen welck lighaam
geene de minste quetsure, blauwe placken oft contusie en zijn bevonden,
oversulx notoir ende in waarheyt dat den gemelten persoon in tselve
water is verdroncken.’
-
Op 7 juni 1755 verklaren de
vice-president en een schepen dat ze die dag rond 5 uur ’s middags naar
het huis van Welter Jan Ariens van Vorstenbosch aan het Zijtaert waren
gegaan, ‘en aldaer met de voeten in de rieviere de Aa int waeter vonden
leggen het doodt lighaaemtje van Johannes, soone Jan Willem Burgers, out
zoo men seijde ontrent nege jaeren.’ Ze lieten het ‘lighaemtje, daer uyt
gehaelt zynde’ visiteren door ‘Petrus Schippers, chirurgeyn alhier, edog
aent voorscreven lighaemtje egeene de minste wonde, quetsuure, off
blauwe placken gevonden, maer alleen dat het was opgeswollen door het
waeter, waer door de leevende geesten zijn vervlogen, en alsoo notoir
door ’t waeter de doodt is gevolgt.”
-
Op 10 juli 1757 verklaarden de president
en een schepen dat heden ‘is gevisiteert geworden het doode lighaam van
Hendrik soone Bartel Janse van den Heuvel, out soo men seyde 16 jaeren,
woonende alhier, op gisteren in de riviere de Aa alhier verdronken, en
aen welke lighaem door voorscreven chirurgeyn geen de minste wonde,
quetsuere off blauwe plecken syn bevonden, dan alleen dat het selve was
opgeswollen door ’t waeter, en alsoo noitoir doo ’t water de doodt is
gevolgt.’
-
Op 20 augustus
1763 verklaarden schepenen van Veghel dat zie op die dag ’s morgens
vroeg hadden vernomen ‘dat seeker vrouwspersoon, die (soo aen ons is
gesegt geworden) genaemt was Alberdiena Hendrik Staijackers, out ontrent
21 jaeren, woonende tot Gemert in de gepasseerde nagt alhier in de
riviere de Aa ontrent den soogenaemde Hooge Vonder soude syn verdronken.
Dat wy ons daer ontrent begeven hebbende, het voorscreven doode lighaam
hebben doen opvissen en, gevonden synde, laeten transporteren in de oude
raedtcamere binnen deese dorpe.’ De schepenen lieten het lichaam
visiteren door ‘Petrus Schippers, meester chirurgeyn en inwoonder alhier
is gedaen doen visiteren, en daer aen geene de minste wonden nog
contusie te hebben bevonden, dan alleen dat was opgeswolle vant water,
waer door notoir de levende geesten syn vervlogen.’
Behalve in de Aa verdronken er ook veel mensen in poelen, sloten en
grachten. Veelal waren dat peuters en kleuters:
-
Op 25 mei 1686
gingen twee schepenen met Anthoni Spirincx,
chirurgijn te Veghel, naar ‘eenen kuijl opt Vechelse broeck naer de
Heijde alhier’, omdat Jan, het tien-jarig zoontje van Claes Gerrits van
Soest ‘aldaer willende baeijen, door flouigheijt is verdroncken.’ Het
kind werd uit het water gehaald ende het selve in arrest genomen tot
naerder order, ende het selve bij de voorscreven chirurgijn al om
gevisiteert, verklaerende sen selve den voornoemde overledene egeen
letsel te hebben als door het water versmoort, het welcke de doot heeft
veroorsaeckt.’ ‘Verder verklaeren wij schepenen dat den voorschreven
Claes Gerrits als vader is een behoeftig persoon, gaende daeghelijckx
alhier langst onse nabeuren huijsen om almoesten.’
-
Schepenen en vorster van Veghel verklaarden op 8 september
1698 op verzoek van de hoogschout dat ze die voormiddag naar het huis
van Jan Jansen van Dungen op het Middegaal waren gegaan ‘en aldaer
gevonden het doode lighaem van Teunisken, weduwe Jan Jansen van den
Dungen, mitsgaders ten selve huijsen Jan Paulussen, Hendrick Gijsberts,
ende Geertruijt, weduwe Leunis van Helvoort, de welcke ons verklaarden
dat sij het gemelte doode lighaem den 7 deser maant des voormiddags
ontrent negen uuren hebben gevonden, naer dat de geheele nagt daar na
gesogt hadden, alhier in de Middegaelse velden, tegens de Kleijne Geer,
staande regt over eijndt in eene sloodt, leggende met hooft en armen
boven water op de kant van de wal, niet anders hebbende konnen oordeelen
als dat int soecken van een kalf gemelte Teunisken Jansen door die
graeve hebbende willen gaen en door swackheijt en haeren ouderdom van
ontrent vier en zeventig jaeren, de wal niet en heeft konnen opkomen, of
opklimmen, en alsoo door koude is verstijft en verongeluckt. Soo sij
verklaerde en oordeelde, en ons oock geen andere teeckene die de doot
mogte hebben veroorsaackt aant lighaam sijn gebleecken.’
-
Op 23 juli 1710 verklaarde
meester Anthonij Spieringhs, chirurgijn van
Veghel, op verzoek van de hoogschout ‘dat hij heeft gevisiteert het
doode lichaem van het kint van Sijmon van Arduijnen op den 21en
deser loopende maent julij 1710 overleden, ende het selve lichaem
bevonden vol water te wesen, soo dat natuurlijck verdroncken is ende
anders geen quetsuere bevonden.’
-
Op 20 november 1712 verklaarde meester Antonij
Spierincx, chirugijn van Veghel, op verzoek van de hoogschout, dat hij
heeft ‘gevisiteert het doode lichaem van het kindt van Henrick opte
Kreeckelshof’ en verklaart ‘dat geene quetsure aen het lichaem heeft
konnen bevinden dan dat het dick van buijck was ende niet anders kan
sustineren als dat het int water is verdroncken.'
-
Op 29 augustus 1713 verklaarden twee schepenen
en de vorster met meester Antonij Spierincx, chirurgijn van Veghel, op
verzoek van de hoogschout dat zij op 29 augustus zijn verzocht ‘om visie
ende oculaire inspectie te nemen over de doode lichaemen van Willem
Willems Zantvoort ende Martten Jan Tijssen, doot gevonden ende gevist
alhier uijt een kluijtven met een baggerback daer op ende neffens
drijvende, met intentie uitgegaen om te baggeren, gelegen op de Boeckt,
gemeenlijck genaemt Jan Aert Claessen Ven. Ende naer gedane visitatie
geene quetsuren hebben konnen bevinden, oordelende dat deselve door
ongeluck daer uijt sijn gevallen, ende alsoo verdroncken.’
-
Op 14 april 1718 leggen meester Anthonij Spierincx en Jacobus Moons,
chirurgijns en inwoners van Veghel op verzoek van de hoogschout een
verklaering af. Ze ‘hebben naukeurigh gevisiteert het doode lichaem van
Jenneken van der Heijden, huijsvrouwe van Andries Vorstenbosch ende
geene wonden ofte quetsuren aen haer lichaem connen bevinden als dat het
lichaem vol water was, waer van de levende geesten sijn vervlogen, ende
waerop de doot heeft moeten volgen.’
-
Op 5 mei 1718 verklaarde Ariaen Aert Donckers op verzoek van de
hoogschout ‘dat dingsdagh lestleden sijnde den derden meij ontrent de
clocke vijf uren des achtermiddaegs op het gerucht dat hadde gehoort dat
het soontie van de Baron Raveschot soude verdroncken sijn in de gracht
van de huijsinge van de Heer predicant Cornelius Kraijenhof, daer naer
toegegaen is. Ende daer comende op het aenwijsen van de soon van Gerrit
van Schaijck heeft met een haeck daer naer gevist ende hetselve gevonden
in de voorsscreven graft ontrent de brugh. Hetwelck den eerste schepen
bovengenoemt op eede amptshalve gedaen verclaert gesien te hebben dat
den voornoemde deponent het voorscreven soontie uijt het water op de
kant heeft getrocken in presentie van veele omstanders. Hendrina Ariaen
Jan Tijssen verklaart dat zij ‘op het geroep van het dochtertie van de
Baron Raveschot buijten de deure is geloopen om te hooren wat daer te
doen was. Hoorde alsdoen seggen:
“Mijn broer Lonis leijt daer int water.” Ende daer naer toe loopende
om te helpen heeft vermits de breedte steijlte ende diepte niet konnen
doen. Ende heeft hem niet konnen sien, als dat het water bemuert was.’
Meester Anthonij Spierincx, chirurgijn en inwoner van Veghel, heeft ‘ten
overstaen van bovengenoemde schepenen nauwkeurigh gevisiteert het doode
lichaem van Lonis, soontie wylen de Heer Baron Raveschot, ende geene
wonden ofte quetsuren aen het lichaem konnen bevinden dan dat den buijck
vol water was door welcke water de levendige geesten sijn vervloogen ’t
welcke de oorsaecke des doots is geweest.’
-
Op 17 augustus 1722 verklaarden de schepenen ‘dat wij op gisteren tegen den
avont uijt seecker sloot en water liggende bij Lambert Doncquers alhier,
hebben sien en doen ophalen het soontje van Andries Kluijtmans, mede
woonagtig alhier, genampt Adriaen, out ontrent drije jaaren, en also het
selve doot ende apparent verdroncken was, doen breengen int huijs van
den vader, aldaer digte bij gestaan. Welck doot lighaam heden dato
ondergescreven ter inquisitie vant hoog offitie tot s’ Bosch door
Theodorus Vos. meester chirurgijn alhier, naaukeurig hebben doen
visiteeren, maar aant selve lighaam egene de minste blaauwe placken,
contusien off andersints bevonden, oversulcks notoir ende naar alle
apparentie int selve water verdroncken.’
-
Op 1 oktober 1725 gingen de president-schepen en een schepen naar het
huis van Marten Hendrik Dictus ‘ende aldaer in seeker cuijl int waater
vinden leggen Annemarie, dogtere Martten voorscreven, out ontrent drie
jaren.’ Ze lieten het lichaam visiteren door meester ‘Jacobus Moons,
chirurgijn alhier, edog geene de minste wonden nog quetsuren aen’t selve
lighaem bevonden, dan wel dat het selve was opgeswollen van ’t waater,
waer door de leevende geesten sijn vervloogen, ende alsoo notoir door
het waater de dood is gevolgt ende daer inne verdronken.’
-
Op 16 mei 1727 gingen de schepenen naar het
huis van
Jan Jan Rutten alhier ‘ende
aldaar aen seeker sloot int water gevonden Johanna, dogtere Jan Jan
Rutten vooorscreven, out ontrent drye jaren. Ze lieten het lichaam
visiteren door meester Theodorus Vos, chirurgijn alhier, edog egeene de
minste wonden, nog quetsure oft blauwe placken gevonden, dan wel dat het
selve was opgeswollen vant water, waar door de leevende geesten sijn
vervloogen, ende alsoo notoir door het water de dood is gevolgt ende
daar inne verdroncken.’
-
Op 23 november 1730 verklaarden twee schepenen
van Veghel dat zij ‘heden, ontrent drije uure naardemiddag te hebben
begeven in seecker gehucht alhier genaamt de Stadt, oft Franckevoort,
ende aldaer in een sloot oft gragt van de weduwe van Jan Adriaen
Huyberts int water gevonden het lighaam van Goortje Belis Tunisse,
weduwe van Peter Jans van Uden, die daar digt bij woonagtig was, out
ontrent 28 jaren.’ De schepenen lieten het lichaam visiteren door
‘meester Theodoris Vos, chirurgijn alhier, edog geene de minste wonde,
quetsure, contusien, oft blauwe placken daar aan bevonden, dan wel dat
het selve lighaam was opgeswollen vant water en alsoo door en int water
de levendige geesten vervloogen en notoir daar inne verdroncken is.’
-
Op 5 januari 1731 gingen twee schepenen
‘over de Brugge, aen den Cappelcuijl, en aldaar in den selven cuijl int
water gevonden het lighaamke van een arm kint genaamt Ludovicus soone
Jan Denissen alhier, out ontrent vijff jaren.’ Ze lieten het lichaam
visiteren door ‘meester Theodorus Vos alhier, edog geene de minste
wonde, quetsure, contusie oft blauwe placken daer aen bevonden, dan wel
dat hetselve lighaam was opgeswollen van ’t water, ende alsoo notoir int
selve water verongelukt.’
-
Op 29 april 1732 gingen schepenen van
Veghel naar ‘den geheugte alhier genaamt opt Derp, en aldaar op de cant
van seekere sloot langs den weg met de voeten aant waater vinden liggen
het doodt liggaamtie van Hendrik sone Peter Peters alhier, oudt bij de
drie jaaren.’ Ze lieten het lichaam visiteren door ‘meester Theodorus
Vos, chirurgijn deser plaatsen, waar aan geene de minsten quetsuren,
blouwe placken, of eenige contusie hebben gevonden, dan alleen
opgeswollen en ganssch dik vant water, en alsoo naar alle apparentie int
selve water verdronken.’
-
Op 16 juni 1732 verklaarden schepenen
‘dat wij op gisteren tegen den avont ons hebben begeven in den gehugte
alhier genaamt d’ Eerd, ende aldaar in den sloot met water loopende
langs de woonhuijsinge van Jan Tonis voorscreven hebben vinden leggen
het doot lighaamtje van Joannes, soone Jan Tonis Voets voorscreven, out
ontrent drije jaren. Ze lieten het lichaam visiteren door ‘meester
Theodorus Vos, chirurgijn deese plaatse, waer aen geene de minste
quetsure, blauwe placken off eenige contusie hebben gevonden dan alleen
opgeswollen en geheel dick vant water, en alsoo naar alle
waarscheijnelijckhyt int selve water verdronken.’
-
Op 16 juni 1732 verklaarden schepenen
‘dat wij op heden dato ondergescreven ontrent vyff uuren nademiddag ons
hebben begeven in den gehugte alhier genaamt aen den Doorenhoeck, ende
aldaer tegens over de huijsinge van Jan Willem Panhuijsen in seeckere
sloot met en int water vinden leggen het dood lighaamtje van Joannes,
soone Jan Willem Panhuijsen voornoemt,’ oud ongever 3 ½ jaar. Ze lieten
het lichaam visiteren door ‘meester Theodorus Vos, chirurgijn alhier,
waar aan geene de minste quetsure, blauwe placken off eenige contusie
hebben bevonden dan alleen geheel opgeswollen vant water, ende alsoo
notoir in de bovengemelte sloot met water verdroncken.’
-
Op 28 maart 1736 gingen schepenen naar
het huis van Jan Tonij Hoppenaers, aan de Santsteegt, ‘ende aldaar in
seecker gragt oft sloot met de voeten int water vinden leggen het doot
lighaam van Joannis, soone van voorscreven Jan Tonij Hoppenaers, out,
soo men seijde, even seven jaren.’ De schepenen lieten het lichaam
visteren door meester Theodorus Vos, chirurgijn alhier, dog geene de
minste wonde, quetsure oft blauwe placken aent selve lighaam bevonden,
dan wel dat het selve was opgeswollen vant water, waar door de levende
geesten sijn vervloogen, ende alsoo notoir door het water de dood is
gevolgt, ende daer inne verdroncken.’
-
Op 31 maart 1736 verklaarden schepenen
dat ze naar het huis van Peter Claassen van Valderen, aan het Heselaar
zijn gegaan,’ ende aldaar in seecker gragt oft sloot met de voeten int
water vinden leggen het doot lighaamke van Hendrick, soontje van
voorscreven Peter Claessen, out, soo men seijde, zedert den achtsten
februarij in sijn vierde jaar.’ De schepenen lieten het lichaam
visiteren door ‘meester Theodorus Vos, chirurgijn alhier, edog geene de
minste wonde, quetsure oft blauwe placken aent selve lighaam bevonden,
dan wel dat het selve was opgeswollen vant water, waar door de levende
geesten sijn vervlogen, ende alsoo notoir door het water de dood is
gevolgt, ende daer inne verdroncken.’
-
Op 22 februari 1737 verklaarden schepenen
dat ze om 8 uur ’s morgens naar het huis van Hendrik van de Laarschot
aan de Leest zijn gegaan, ‘en aldaer tegenover voorscreven huijsinge in
seecker gragt oft sloot met de voeten int waater vinden leggen het dood
lighaemke van Annemij, dogtere Hendrick van de Laarschot voorscreven,
out, soo men seijde, ruijm vier jaaren.’ Ze lieten het lichaam visiteren
door Theodorus Vos, meester chirurgijn alhier, edog geene de minste
wonde, quetsure oft blauwe placken aent selve bevonden, dan alleen dat
het selve was opgeswollen vant water, waar door de levende geesten syn
vervloogen, en alsoo notoir door het water de dood is gevolgt ende daer
inne verdroncken.’
-
Op 19 april
1737 gingen de schepenen ’s middags rond 3 uur naar het huis van
Jan Hendrix van den Oever, op het Zytart, ‘en
aldaer ter seijde voorseyde huysinge in een gragt off sloot met de
voeten int water vinden leggen het dood lighaamke van Adriaen soone van
Jan Hendricx van den Oever voorschreven, out soo men seyde bij de vier
jaren.’ De schepenen lieten het lichaam visiteren door Theodoris de Vos,
meester chirurgijn alhier, edog geene de minste wonde, quetsure off
blauwe placken aant selve bevonden, dan alleen dat het was opgeswollen
vant water, waar door de levende geesten zijn vervloogen, en alsoo
notoir door het water de doodt is gevolgt.’
-
Op 20 maart 1738 gingen twee schepenen naar
het huis van Claas Jan Claessen, aan den Heuvel, ‘en aldaar agter
voorschreve huijsinge in een gragt off sloot met de voeten int water
vinden leggen het dood lighaamke van Dirck soontje Hendrik Goort van den
Broek, out ontrent vijff jaren, woonende ter aalmoese bij voorscreven
Claes Jan Claessen. De schepenen lieten het lichaam visiteren door
Leonardus Moons, chirurgijn alhier, dog geene de minste wonde, quetsure
off blauwe placken aent selve bevonden, dan alleen dat het was
opgeswollen vant water, waar door de levende geesten sijn vervloogen, en
alsoo notoir door het water de doot is gevolgt ende daer inne
verdroncken.’
-
Op 14 april 1742 verklaarden de president
en een schepen dat zij die dag in de namiddag om zeven uur naar het huis
van Peter Janse Loijmans over de Brugge zijn gegaan, ‘en aldaer voor
voorscreven huijsinge in een sloot met de voeten int water vinden leggen
het doodt lichaemtje van Peeter soone Peter Janse Loijmans voorscreven,
out soo seijde ontrent twee jaeren.’ Ze lieten het ‘lichaemtje daer van
gehaelt zijnde’ in hun aanwezigheid visiteren door Petrus Schippers,
meester chirurgijn alhier, edog aen voorschreven lichaemtje geene de
minste wonde, quetsure off blauwe placken bevonden, dan alleen dat het
was opgeswollen vant water, waer door de leevende geesten zijn
vervloogen en alsoo notoir doort water de doodt is gevolgt.’
-
Op 7 maart 1746 verklaarden twee
schepenen dat ze op die dag rond drie uur ’s middags naar het huis van
Adriaen Bouwens op het Zontvelt waren gegaan, ‘en aldaer in vooscreven
huijsinge vinden leggen het dood lichaemke van Adriaen soone Lambert
Adriaen Boudewijns, out twee jaeren, ’t gene geseyde Adriaen Boudewijns
op gepasseerde zaturdag verclaert uyt seeker gragt off sloot aen syn
woonhuys leggende uyt het waeter te hebben gehaelt, dog soo hij sijde
nog leevendig in huysch te hebben gebragt.’ De schepenen lieten het
lichaam visiteren door ‘Petrus Schippers, meester chirurgijn alhier,
edog geene de minste wonde, quetsure off blauwe placken aent selve
bevonden, dan alleen dat het was opgeswollen vant waeter, waer door de
leevende geesten sijn vervloogen, en alsoo notoir door ’t waeter de doot
is gevolgt.’
-
Op 31 maart 1746 verklaarden twee
schepenen dat ze op die dag rond 6 uur ’s middags naar het huis van
Hendrik Hendrikx van Kilsdonk, aan de Hooge Eynde waren gegaan, ‘en
aldaer niet verre van voorscreven huijsinge in een sloot vinde leggen
het doodt lichaemtje van Dirk soone van voornoemde Hendrik Hendrikx
Kilsdonk, out soo seyde drye en een halff jaer.’ De schepenen lieten het
lichaam visiteren door ‘Petrus Schippers, meester chirurgijn alhier,
edog geene de minste wonde, quetsure off blauwe placken aent selve
bevonden, dan alleem dat het was opgeswollen vant waeter, waer door de
leevende geesten sijn vervloogen, en alsoo notoir door ’t waeter de
doodt is gevolgt.’
-
Op 9 april 1746 vrklaarden de president
en een schepen dat zij die dag ’s middagd rond vijf uur waren gegaan
naar het huis van Lambert Jansse Versteegden op den Biesen, ‘en aldaer
agter voorscreven huysinge in een sloot met de voeten int water vonde
leggen het doodt lighaemtje van Jennemaria dogtere van voorscreven
Lambert Jansse Versteegde, out soo seyde ontrent drye jaer. Zie lieten
het ‘lighaemtje daer uyt gehaelt synde’ visiteren door Petrus Schippers,
meester chirurgeyn alhier, edog aen voorscreven lighaemtje geene de
minste wonde, quetsuere, off blauwe placken aent selve bevonden, dan
alleen dat het was opgeswollen vant water, waer door de leevende geesten
syn vervlogen en alsoo notoir door water de doodt is gevolgt.
-
Op 16 juli 1746 verklaarden schepenen dat
zij die dag rond 5 uur ’s middags naar het huis van Lambert Janssen van
den Oever, staande bij de capelle int Eerde, zijn gegaan ‘en aldaer voor
voorsreven huysingen in een kuijlke off sloot met de voeten bovent water
vinde leggen, het doodt lighaemtje van Geertruij dogtere Jan Geerits
Verwetering (niet verre van daer woonagtig) en out soo seijde ontrent
vier en een halff jaer. Zie lieten het ‘lighaemtje daer van gehaelt
sijnde’ visiteren door Petrus Schippers, meester chirurgeyn alhier, edog
aen voorscreven lighaemtje geende de minste wonde, quetsuere off blauwe
placken bevonden dan alleen dat het was opgeswollen vant water, waer
door de levende geesten syn vervlogen, en alsoo notoir door het water de
doodt is gevolgt.’
-
Op 2 mei 1749 gingen de president en een
schepen ’s middags om zes uur naar het huis van Philip Jan Philipse aan
het Beukelaer, ‘en aldaer niet verre van voorscreven huysinge in een
sloot met de voeten int waeter vinde leggen, het doodt lighaemtje van
Johannes soone Philip Jan Philipse voorscreven, out soo seyde ontrent
drye jaeren.’ Ze lieten het ‘lighaemtje daer van gehaelt sijnde’
visiteren door Petrus Schippers, meester chirurgeyn alhier, edog aen
voorscreven lighaemtje geene de minste wonde, quetsuure off blauwe
plecken bevonden dan alleen dat het was opgeswollen vant water, waer
door de levende geesten syn vervlogen, en alsoo notoir doort water de
doodt is gevolgt.’
-
Op 21 juni 1750 gingend e schepenen ’s
middags om drie uur naar het huis van Jacobus van Hooff aan den Heuvel,
‘en aldaer niet verre van voorscreven huijsinge met de voeten int water
vinden leggen het doodt lichaemtje van Anthonij soon Lambert Jans den
Jongen, out soo syde drie jareen. Ze lieten het ‘lichaemtje daer uyt
gehaelt zynde’ visiteren door Peters Schippers, ‘chirurgijn alhier, edog
aen voorschreven lichaemtje geene de minste wonde quetsuure off blauwe
placken gevonden, maer alleen dat het was opgeswollen vant water, waer
door de leevende geesten zyn vervlogen, en alsoo notoir doort water de
doodt is gevolgt.’
-
Op 13 maart 1751 verklaarden de president
en een schepen dat ze die dag ’s middags rond 5 uur naar het huis van
Lambert Willems van Doorn op den Heuvel, aent Havelt zijn gegaan,’ en
aldaer agter en digt bij voorscreven huijsinge in een wascuijl met de
voeten int waeter vinden leggen het doodt lighaemtje van Maria dogtere
Lambert Willems van Doorn voorscreven, out, soo seijde, drie jaeren’. Ze
lieten het ‘lighaemtje daer uyt gehaelt sijnde’ visiteren door ‘Petrus
Schippers, chirurgeijn alhier, edog aent voorscreven lighaemtje egeene
de minste wonde, quetsuere off blauwe plecken bevonde, maer alleen dat
het selve was opgeswollen vant waeter, waer door de levende geesten syn
vervlogen en alsoo notoir doort waeter de doodt is gevolgt.’
-
Op 18 maart 1755 verklaarden schepenen in
Veghel dat ze dag ervoor ’s middags om 6 uur naar het huis van Antony
Hurkmans aent Heselaar zijn gegaan, ‘en aldaer met de voeten int waeter
vinden leggen het doodt lichaamtje van Goort, soone Antonij Hurkmans
voorscreven, out zijnde ontrent vier jaeren. Ze lieden het ‘lichaemtje
daer uyt gehaalt zynde’ visiteren door ‘Petrus Schippers, chirurgijn
alhier, edog aent voorscreven lichaemtje egeene de minste wonde,
quetsure off blauwe plack gevonden, maar alleen dat het was opgeswolle
vant water, waer door de leevende geesten zyn vervlogen, alsoo notoir
door ’t waeter de doodt is gevolgt.’
-
Op 9 september 1755 verklaarden de
vice-president en twee schepenen dat zij de dag ervoor tegen de avond
waren gegaan ‘aent velt toebehoorende Jan Martens, geleegen aent
Schutsboomsbroekke, en aldaar met de voeten int water vinden leggen het
doodt lichaem van Willem Melisse van Santvoort,’ oud 45 jaren. De
schepenen lieten het ‘lichaem daer uyt gehaalt zijnde’ visiteren door
‘Petrus Schippers, meester chirurgijn alhier, edog aent voorscreven
lichaem egeene de minste wonde, quetsure off blauwe placken gevonden,
maar alleen dat het was opgeswollen vant water, waer door de leevende
geesten zyn vervlogen, en alsoo notoir door ’t water de doodt is
gevolgt.'
-
Op 7 mei 1756 verklaarden de president en
vice-president dat ze die dag ’s middags rond 6 uur waren gegaan
‘ontrent de woonhuijsinge van Lambert Melters van Boxmeer, staende
binnen desen dorpe van Veghel aent Heeselaer, en aldaer met de voeten in
een sloot in waeter vinde leggen het doodt lighaemtje van Jacob soone
Geerit van Orten, out soo seijde ontrent vier jaeren. Ze lieten het
‘lighaemtje daer uyt gehaalt sijnde’ visiteren door ‘Petrus Schippers,
meester chirurgeyn alhier, en daer aen bevonden een kleyne separatie van
het epidermus op beyde de wangen en beyde de schouders, dog sonder
verder iets gecontiseert te sijn, en anders geen plakken, maer dat het
was opgeswollen door het waeter, waer door de levende geesten sijn
vervlogen, en alsoo notoir door het waeter de doodt is gevolgt.’
-
Op 27 maart 1759 verklaarden de president
en scshepenen dat ze op die dag voormiddag rond 10 uur naar het huis van
Hendrik Hendrikx Janssen van den Broek aan de Leege Heyde zijn gegaan
‘en aldaer voor voorscreven huysinge in een sloot met de voeten int
waeter vinde leggen het doode lighaemtje van Anneke dogtere Hendrik
Hendrikx Jansse van den Broek, out soo seyde vier jaeren. Ze lieten het
‘lighaemtje daer uyt gehaelt synde’ visiteren door ‘Petrus Schippers,
meester chirurgijn alhier, en daer aen geene de minste wonde, quetsuere
off blauwe plecken te hebben bevonden, dan alleen dat het voorscreven
lighaemtje was opgeswollen doort waeter en alsoo notoir daer door de
doodt is gevolgt.’
-
Op 14 oktober 1761 verklaarden schepenen
dat zij die middag rond 4 uur naar het huis van Wilhelmus van der Putten
aan de Leest waren gegaan, ‘en aldaer mette voeten int waeter vinde
leggen in een sloot het doode lighaemtje van Jennemaria dogtertje van
opgemelte Wilhelmus van der Putten, oudt soo seyde ontrent drie jaeren’.
Ze lieten het ‘lighaemtje daer uijt gehaelt sijnde’ visiteren door
‘Petrus Schippers, meester chirurgyn alhier, dog aent voorschreven
lighaemtje egeene de minste wonde, quetsuere off blauwe plecken te
hebben bevonden, maer alleen dat het was opgeswollen door het waeter,
waer door de levende geesten syn vervlogen.
-
Op 15 februari 1763 verklaarden de schepenen
dat zij de dag ervoor om 10 uur voormiddag met de substituut-secretaris
naar de Kempkens waren gegaan, ‘en aldaer op den voetpat by de huysinge
van de kinderen Jan Jacobs van der Meulen (altans ledig staende) op den
rugge vonde leggen het doode lighaem van Peter van Hoorn, inwoonder op
de Coevering onder St. Oedenrode. Dat wy het gemelte lighaem hebben doen
transporteeren in de gemelte ledig staende huysinge en daer van kennis
gegeven sijnde aent Hoog officie der Stadt en Meyerye van S’ Bosch.
Hebben wy ons heden dato ondergeschreve ter instantie vant Hoog officie
voorgemelt begeven ter geseyde huysinge en aldaer het gemelte doode
lighaem door Petrus Schippers, meester chirurgeyn en inwoonder alhier,
nauwkeurig is gedaen doen visiteren, en aen gemelte lighaem egeene de
minste wonde off quetsuere bevonden, dan dat syn klederen aent
onderleyff nat en alnog bevroren waeren, dus preesumtieff aldaer ontrent
int water gelegen en door de koude sterke vorst en wint versteven, de
doodt daer op dal syn gevolgt.’
-
Op 21 mei 1785 verklaarden ‘Nicolaas Ligoris,
medyne doctor, mitsgaders Roedolph Schippers en Hendrikus Schippers,
chirurgyns, alle drie practiserende alhier tot Veghel,’ dat zij hebben
‘gevisiteert en geschouwt het dode lighaam van Gysberdiena Peter Smits,
leggende alhier ten huyse van Hendriena van den Bogaert en dat wij aan
het selve doode lighaan geene uyterlyke wonden hebben konnen ondekken,
maer daar aan bevonden hebben dat aan het selve waren alle tekenen van
een drenkeling die door het water is versmoord.’
-
Op 11 april 1789 verklaarden ‘Lonis van der
Lisse, medicyne doctor, mitsgaders Hendrikus Schippers, meester
chirurgijn, beyde practiserende alhier tot Veghel’, dat zij op die dag
‘hebben gevisiteerd en geschouwt het doode lighaam van Hendrikus Roefs,
leggende alhier in de oude raadcamer aan de groote kerke, en dat wij aan
het selve doode lighaam geene uyterlyke wonden hebben konnen ontdekken,
maer daer aan bevonden hebben dart aan het selve waeren alle tekenen van
een drenkeling die door het water is versmoord, en waar aan reets de
beginselen van bederff onderheevig was.’
-
Op 30 juli 1797
verklaarden ‘Willem Colen, medicyne docter, en
Hendrikus Schippers, meester chirurgijn, beyde practiserende en wonende
alhier,’ dat zij op die dag ‘hebben gevisiteert het doode lighaam van
Hilbertus Bethem, liggende alhier aan ‘t Ven aan de Heyde, in de
huijsinge bewoont wordende bij Gerrit Timmermans, waer den overledene in
de kost was en dat wij aan het selve doode lighaam geene uyterlyke
wonden hebben kunnen ondekken dan twee klyne vleeswontjes als een boven
de regter oog en een benede de linker oog, denkelijk veroorsaakt door
het invallen in het water waer een mant lag. Verders aan dat selve
lighaan alle tekenen van een drenkeling die door het water is
versmoord.’
-
Op 2 november 1797 verklaarden ‘Willem Colen,
medicyne docter, en Hendrikus Schippers, meester chirurgijn, beyde
practiserende en wonende alhier,’ dat zij op die dag ‘hebben gevisiteert
het doode lighaam van Jan van Blakenbroek, leggende ten huijse van
Joseph Vermeulen alhier aen den dijk na Schijndel. Dat wij aan ‘t zelve
dode lighaam geen uyterlyke wonden hebben kunnen ontdekken dan all
teekenen van een drenkeling die door het water is versmoord.’
-
Op 27 oktober 1800 verklaarden ‘Willem
Francis Colen, medicyne doctor, en Hendrikus Schippers, meester
chirurgyn, beyde practiseerende alhier tot Veghel’, ‘dat wij op gisteren
ter requisitie van den preesident waarnemende ‘t officie alhier, hebben
gevisiteert en geschouwt het doode lighaamtje genaamt Johanna, dogterke
van Bartel Lambert Leenders, leggende ten huijse van Bartel voorscreven,
en dat wij aan het selve doode lighaamtje gene uyterlyke wonden hebben
konnen ondekken, maar daer aan bevonden dat het selve had alle tekenen
van een drenkeling die door het water is versmoord.’
-
Op28 juni 1803 verklaarde Willem Francis
Coolen, medicyne docter, practiseerende en woonende alhier, op verzoek
van schout-civiel Gerit van Roy dat ze die dag hebben geschouwd en
gevisiteerd ‘het doode lichaam van het kind van Johannes Jan Donkers,
genaamd Adriaan, oud ontrent twee jaaren, en dat hij daar aan geen
uyterlyke wonden heeft kunnen ontdekken, maar daar aan bevonden de
teekenen van een drenkeling die door het water is versmoord.’ |