De Eerdse Pad en de Eerdse Dijk
Martien van
Asseldonk
11 november 2014
Deze gegevens
mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Op onderstaande
kaart staan de Eerdse Pad en de Eerdse Dijk getekend. Beide wegen waren
georienteerd op de Veghelse kerktoren (de dunne blauwe lijn en dunne
rode lijn verbinden het pad en de Dijk met die kertoren). Het pad is
kaarsrecht, wat ongebruikelijk is voor een voetpad. Dat komt omdat de
Eerdse voetpad in 1731 recht getrokken werd.
Het voetpad naar Eerde
De oudst gevonden
vermelding van dit pad komt uit de dorpsrekening van 1659-1660:
-
voor een vonder betaelt ende geleeght op den Eertschen padtt 10 stuyvers
Op 2-9-1662 geboden de schepenen van Veghel dat de rotten de paden op
orde zouden brengen. Onder de Veghelse paden wordt dan ook genoemd:
optten Eertschen padt.
De Eerdse voetpad wordt enkele keren genoemd in de bronnen, zodat we de
ligging van kort na 1800 precies kennen. Percelen in de Putten (Aan de
Schutsboom 1 t/m 4) grensden in 1810 aan de Eerdse Voetpad.
Aan kant van Eerde lag aan de noordzijde van een perceel (Heikopen, nr.
45) in 1802 'het Eertse voetpat'.
Op de kadasterkaart van 1832 is nog een deel van het oude traject van
het voetpad naar Eerde door de Dubbelen getekend.
In 1731 wilden de schepenen van Veghel het Eerdse voetpad, dat tot toen
nog een krom en laaggelegen pad was, rechttrekken en verbeteren. Dat
leidde tot protesten.
Op 27-6-1731 legden Dirk Aart Donckers, Adriaan van den Tillaar en
Antonie Kivits, wonend te Veghel, op verzoek van de schepenen van Veghel
een verklaring af (regesten notarissen).
Afgelopen zondag 24 juni 1731, 's morgens tussen 7 en 8 uur, stonden ze
in de keuken bij Bastiaan van der Werk, gerechtsbode alhier, waar toen
een menigte ingezetene kwamen praten over een aan te leggen voetpad naar
het gehucht Eerde. Ze zaten daar, murmureerden en spande samen om dit
plan van de gemeente tegen te houden. Bij deze groep waren onder andere
Jan en Hendrik van de Wiel, Jan Smits, Francis van Eert, Jan Rombouts
van Sutphen, Lambert van de Ven, Jan Geerits en nog anderen. Dirk Aart
Donckers en Adriaan van den Tillaar zagen dat deze groep met veel haast
en geweld door de deur de kamer binnen vielen, zodat plots de gehele
kamer propvol liep. Ze barste vervolgens in harde taal uit. Johan Peters
van de Wiel riep: “wij seggen U,
wij zijn met drie rotten, wij willen niet verstaen, datter een voetpat
gemaakt wort, want als hij al gemaakt is, sullen wij hem met gewelt
weder vernietigen”. Deze
woorden werden door anderen bekrachtigd. Dirk Aart Donkers en Antonij
Kivits verklaarden vervolgens dat Johan Peters van de Wiel, met klappen
in zijn handen, nog tegen de regenten zei:
“bent gij schepenen, gij bent
maar gemeentebedervers”. Er
werden nog meer dergelijke opmerkingen geuit.
Op 30-06-1731 verklaarden Jan Tonis van Schijndel en Hendrick Hendricx
van der Heijden uit Veghel op verzoek van de regenten van Veghel:
gezien
te hebben dat de kuilen op woensdag 20 juni gegraven voor het maken van
een voetpad door de gemeenteheide richting de kerk van Eerde, weer op
zondag 24 juni waren dicht gegooid door Jan Rombouts van Zutphen, Jan
Peters van de Wiel, Willem Stoots, Jan Geerits van de Ven, Jan Janssen
Smits en Francis Michielssen van Eert. Ook de merktekens welke uitgezet
waren zijn weg gehaald. Ze hebben nog gevraagd waarom ze dat gedaan
hebben, waarop de daders zeiden daar geen pad te willen hebben.
Op 4-7-1731 vergaderden de schepenen van Veghel over het voorval
(resolutieboeken).
Is de vergaderinge voorgedragen dat alsoo eenige onordentlijkheden door
een partije ingesetenen sijn begaan over het weeren ende affsteeken van
den voetpat naar het Eerde, als over het beledigen der regenten en in ’t
fancoen verleent, als mede wegens het t’ zamen rotten ende indringen in
de vergaderinge der regenten, het toedoen der cuijlen welcke bij
regenten tot de te maaken voetpat waren affgesteeken, de baakens tot
dien verstroijt, enfin alles door haar buijten ordre gebragt. Soo wert
alhier geexhibeert seecker request ende diensvolgens gevraagt oft men
sulx sal presenteeren.
Aen de Edel Mogende heeren Raden van Staten der Vereenigde Nederlanden.
Geven in alle onderdanigheyt te kennen schepenen regenten van Veghel,
quartier van Peellandt, Meijerije van ’s Bosch, hoe dat van tijt tot
tijt clagten gedaan wierde over den crommen en laagen voetpat loopende
van het gehugt van d’ Eerde naar het dorp, dienende niet alleen tot
dagelijcx gebruijk maar ook tot een kerck en weeckelijxse marckt weg
naar de booter marckt tot Veghel voorschreven die bij wintertijde
onbruijkbaar en des avont onvindbaar is. Hebbende verscheijde voorvallen
geweest dat niet alleen buijten lieden, maar ook inwoonders des avonts
daar van aff dwaalde en uuren lanck in de heijde doolde.
Dat de supplianten, dese drooge soomer sajsoen waarnemende, gereserveert
hadde tot gemack van een ider dien pat off wegh regt van daar over de
heyde naar het dorp, ter breete van ses voeten te doen opgraven en
maken. Hebbende tot den eijnde den selve op den 20 junij 1731 aff
gepaalt ende met cuijlen affgesteecken om vervolgens door eenige rotte
van onse ingesetenen naast die cant woonende te doen opgraven. Soo en
gelijk in alle gemeentens werken hier en alomme gebruijckelijk is.
Dat tot voltrecking van dien de supplianten op sondag daar aen wesende
den 24 junij neffens den secretaris des smorgens tusschen seven à acht
uren ten huyse van de vorster bij den anderen waaren om de publicatie
wanneer de rotten opt werck soude comen te reguleren en opgestelt
wesende.
Even voor de proclamatie gebeurt is, dat een meenigte persoonen in de
camer van de supplianten indrongen hebbende aan haar hooft seekeren Jan
Rombouts van Zutphen, Jan van de Wiel, Lambert van de Ven, Jan Jans
Smits, Francis van Eert, Jan Geertits van de Ven en andere, welcke
zeijde: “Wij verstaan niet dat
gij regenten daar eenen voetpat sult maken en wij seggen u, indien hij
all gemaakt is, soo sullen wij hem weder ter neder stooten,” en meer
andere woorden.
Dat aen selve de supplianten seijde van aen nimant nadeelig te wesen
ende maar een geringe saake is, want het voor ider man geen twee uren
arbeijts kan bij brengen. Bovendien is het een ordre is van den landen
dat alle weege ende voetpaden behoorlijk ende regt tot gemack van alle
passagiers moeten worden op ende bequaem gemaekt, ende dat sulx bij
placate schepenen is gedemandeert, daar bij den gront nu geheel droog.
Egter wat minnelyk onderrigting dies aengaende gedaan wierde,
vreugteloos, door dien
opgemelte persoonen persisteerde sulc niet te willen gedoogen. ’t Is
verders sulx dat op den selven 25 junij wesende sondag des naarmiddag de
baakens ende de cuijlen die door de supplianten tot het graven van
opgemelte werck ende voetpat affgesteeken waren, door Jan Rombouts van
Zutphen, Jan Peters van de Wiel, Jan Jans Smits, Jan Geerits van de Ven,
Francis van Eert ende Willem Stoots, alle inwoonderen alhier, zijn
toegedaen ende gevult, ook de baakens eweg genomen, en alles door haar
buyten ordre gebragt.
Ende de wijle de supplianten in haar goet voornemen (ter obedientie van
de placaten ondernoomen) hier door verhindert zijn geworden, streckende
niet alleen tot vilipendie van de justitie, placaten de regeeringe ende
goede policie, maar ook mede tot groot nadeel ende ongerieff van eenen
ider.
Dat ook bij vervolg van tijt de supplianten tegemoet sien dewijle door
sommige belhamels de ingesetenen traag tot het gemeene werck ende
inobedient werden gemaakt, soodanig dat op ordre off proclamatie van de
magistraat niet meer sullen passen, daer door niet alleen desen wegh,
maar alle andere gemeene weegen ongemaakt sullen moeten blijven.
Wel is waar dar de stadthouder van de quartierschout van Peelant,
Balthasar Repelaar, ingevolge haer Hoog Mogende placaet van 18 maij 1673
eenige der grootste ende voornaamste aenleijders ende instooteren van
dat werck heeft doen calangieren om ingevolge wel gemelte placaat tegens
haar te procederen. Dog dat egter de supplianten daar op niet alleen
connen berusten maar vermeene onder ootmoedige reverentie dat niet
alleen de voornoemde aenleijders ende haer bekende aenhangers ten dage
ende tijde voorschreven present alle daar over behoorde te werde
gemuleteert ende gecorrigeert, en dat andere ingesetenen best ter
exempel konde dienen.
Soo hebben de supplianten het haer pligt geagt U Edele Mogenden vant
geene voorschreven kennis te geven ende oitmoedelijk te versoeken de
quartierschout te gelasten met de begaane calangie niet alleen voor te
gaan ende vervolgens de dispositie van regten ende placaten van den
lande tegens de voorschreven persoonen te prcedeeren, maar daar en boven
haar te ordonneeren den gemelten voetpat soo als affgesteecken ende
affgepaalt was alleen en buijten costen vant gemeene op te maken ende
sulx binnen den tyt van drye weecken, anders naar verloop van dien ten
haren lasten publiecq te mogen besteeden en daar toe de nodige ordre aen
de quartierschout te geven.
Ende daer en boven de voorschreven aanleyders als hoofde van de andere
die dat goet werk hebben verhindert te condemneeren in de costen die de
supplianten wegens het stellen der baakens aff teeckenen ende graven der
cuijlen tot de pat, mitsgaders het afflijden der attestatie en
presenteeren deser requeste met de verclare van dien, ende dewijle onder
oitmoedige reverentie het maken van desen pat mits dit droog ende
bequaem saisoen meerder haest vereyst.
Volgens een
uitgave in de dorpsrekening van 1731-1732 wonnen de regenten van Veghel
dit geschil:
-
Op de regte contra de onwillige ingesetenen int graven van den dijck by
haare Edele Mogenden gedegniteerdens comparitie belegt, deselve mede
geassisteert ende is den saake ten voordeele affgedaen, vacatie 3-10-0
Hierna werd het voetpad recht getrokken en als de schepenen hun zin
gekregen hebben, dan is dat gebeurd door degenen die er tegen
geprotesteerd hebben.
Vergadering op 28-8-1760 van schepenen, borgemeesters, twaalfmannen,
armmeesters en kerkmeesters van Veghel, mede present alle rotmeesters.
De President brengt in dat volgens de resolutie van 9-7-1760 van de Raad
van State en uit krachte van dien de houtschatten en
onderrentmeesterschappen verpagt zijn, en waar bij scherpelijk zijnde
gestatueerd op wat wijze de pagters gehouden zijn te schouwen, dat ook
op de gemeentens dijken nauwkeurig acht moet geven, dat die behoorlijk
worden gemaakt en onder andere in den 17e artikel verklaart,
dat alle de fouten staande ten laste van de gemeentens door regenten
niet mogen worden in rekening gebracht, maar dat de moeten worden
verhaald op de rotmeesters en rotgezellen. Opdat de rotten weten waar en
inhoevere ieder het zijne behoort en onderhouden, is deze vergadering
bijeen om een verdeling te doen, die met palen zal worden afgetekend.
Vergadering besluit als volgt (onder andere):
Deese drye laeste rotten (het rot de Hoogeynde, het Dorshout rot en het
Eerts rot) moeten den voetpat na het Eert lopende te samen onderhouden.
Uit de
dorpsrekeningen:
-
1772-1773:
betaalt aen Hendrik van de Logt voort maken
van een gelopen gat in den pad na t’ Eerde 0-4-0
-
1781-1792: betaalt aan Gijsbert Hoofs, Hendrik Clerx, Dirk van Heeswijk
en Lambert Clerx voor arbeytsloon in ‘t aanspaijen
en begraven van de voetpat na ’t Eert lopende
-
1803:
betaald aan de bovengenoemde persoonen de
somme van 13-0-0 voor verdient arbeidsloon wegens het werke aan den
Eerdse pad
-
1806: verdiepen van de loop aan den Eerdschen pad 3-15-0
Een beroving. Op
30-3-1798 legde
Johannes Waggelmans, inwoner van Veghel, een verklaring af. Hij
verklaarde dat:
dat laastleede sondag avond synde geweest den 25 maart tussen circa agt
à negen uuren, comende den comparant van Schyndel na herwaarts
onderwegen sijnde op het soogenaamde Eerds padje of dijkje, ongeveer op
de helft leggende tussen het Eerd en Veghel, dat hij circa een schoot
ver van sig aan sag komen een persoon hebbende aan een blaauwe keel en
van ter seijde op het broek naast den Schijndelsen dijk meede een
persoon, ook aan hebbende een blaauwe keel. Dat den comparant zyn weg
vervolgde, den eerste persoon soodra hij bij hem comparant was, hem
comparant met syne eenen hand bij de borst vattende, en met de andere
hand hem comparant een mes op sijn hard setten, seggende:
“Geeft alles af wat je hebt, en
verroert uw niet, of ik sal u kapot maaken.”
Dat den comparant toen toesprong en die persoon een dou op de borst gaf,
waar door zij beijde met elkanderen in den sloot vielen, alsoo die
persoonen onder het vallen hem comparant greep, staande dus met haar
beyde in den sloot teegenover elkanderen. Dat doen direct den tweede
persoon, welke hij comparant van ter seijde had sien aankomen er bij
quam, syn mes ook trekkende hem comparant verscheijde sneede door sijn
kamisool, rok en hoed, en ook in het hooft kreeg, dat den comparant toen
van den tweede persoon met sijn arm wierd vastgebonden en den eerste
persoon het mes weer op de borst setten en seijde:
“Geef af.” Dat den comparant
daar op seijde: “Neem maar af wat
ik heb en laat mij dan los.” Waerop den tweede persoon hem uijt sijn
sak haalde neege gulden twee stuijvers, sijn mes en zijn pijp met het
pijpedopje, waar op den gemelde persoonen hem comparant verlieten en
neemende haaren weg door ‘t broek op ‘t Schyndels gat. Eyndelyk
verklaart den comparant de persoonen niet te kennen, mits hy comparant
soo ontstelt was en de persoonen beijde haaare hoeden neerslaande na
beneeden in de oogen hielden, dog dat hij comparant wel hoorde dat sij
haar spraak veranderde ende taal gelijk was aan een inlander, of soo als
hier in ‘t gemeen gesprooken word.
De naam Eerdse Dijk voor het Eerdse pad
Het lichtblauw
gearceerde perceel grensde op 13-4-1680 aan de westzijde aan 'de
gemeijnte van Vechel ende scheijt de poterie op den halven Eertsen
Dijck'. Hier moet het Eerdse voetpad bedoeld zijn.
Op 7-1-1617 wordt
die grens beschreven als: 'schietende
recht wuyt over den deyck meden broeck westwaerdts'.
De blauwe lijn is het voetpad naar Eerde vanaf 1731. Eerder lang dat
voetpad hier ook ergens, maar dat slingerde toen nog. Het kan zijn dat
het deel van het voetpad nabij de cutuurgronden al eerder verbeterd zijn
in een dijk.
Een vermelding
uit de dorpsrekening van 1711-1712:
-
Aen Cornelis Boermans wegens den Eertsen dijck met mijn paert en kar
gerepareert
De Eerdse Dijk
In het overzicht van dijken en wegen die op
28-8-1760 genoemd worden om gerepareerd te worden, wordt de Eerdse Dijk
nog niet genoemd. Bij de beschrijving van in 1805 uitgegeven wordt in de
Putten nabij de oliemolen naar deze dijk verwezen als 'een
nieuwe dijk door de Putten.'
Ook iets verder
naar het westen werden rond 1805 percelen uitgegeven:
De in 1807
uitgegeven percelen grensden aan 'de dijk naar Eerde, door de koper
geheel te maken en te onderhouden'. Maken kan 'nieuw maken' (aanleggen)
of 'opmaken' (repareren) betekenen.
Het in 1805
uitgegeven perceel (op bovenstaande kaart onder het woord Eerde) grensde
met een zijde aan een nieuw te maken en te onderhouden dijk van 26
voeten breed. En het in 1805 uitgegeven perceel rechtsboven op de kaart
grensde bij de uitgifte aan een geheel te onderhouden nieuwe dijk.
Van het in 1804
uitgegeven perceel vonden we geen beschrijving van aangrenzende dijken
of percelen. Wel wordt dit perceel aan de noordzijde begrensd door de
lijn die op de kerktoren gericht is. Dat betekent dat in 1804 het
traject voor de nieuwe dijk al uitgezet was.
In de dorpsrekening van 1805 wordt vermeld:
den 31 december 1805 aan Jan van Zeelland voor
het stoppen van een doorbraak op het Eerds dijkje 0-4-0
De conclusie is
dat de Eerdse Dijk rond 1804 nieuw aangelegd is. Waarschijnlijk betreft
de volgende aanbesteding van
29-8-1804 de Nieuwe Dijk naar Eerde. De 'aldaar laast verkogte nieuwe
erven' lagen in de Heikopen bij Eerde. Het feit dat het te maken traject
in 8 vakken was verdeeld, wijst ook op een behoorlijke lengte.
Aanbesteding van het maken van eenen dijk of weg strekkende van de
nieuwe steegd agter de olymolen door de putten tot aan de aldaar laast
verkogte nieuwe erven, volgens de nabeschreeve conditie.
-
Deeze besteeding zal geschieden in fakken zo als dezelve afgeteekend
zijn en aangeweesen zullen worden.
-
De breedte van den dijk en van de slooten ter wederzyds afgesteeken en
op de vereyste hoogte opgezet zynde zullen de aanneemers zig daar na
moeten reguleeren om deselve slooten dezelve na den eijsch moetenn
uitgraven ter diepte van vyf voeten loot regt van de hoogte van den
bovenkant neederwaardts te meeten en wel in zodanige regelmatige
schuijnte dat dezelve onder op den boven (lees: bodem) een vierder der
boven breedte behouden.
-
De aarde en boven rus uit gemelde slooten koomende zal niet buiten maar
alle op den dijk moeten neergeschoten worden en daar meede den dijk, te
weeten ieder in zyn fak, tonrond ophogen na den eijsch, en wel zo als
zuks desnoods door of wegens [de besteeders] zal worden aangeweezen,
zullende eerst den rus en bovengrond uit de slooten over den dijk moeten
sligten en daarna boven over de verder specie. Ook zullen de aanneemers
wel moeten agt geeven op de tegenswoordige hoogte en laagte van de aan
te leggen dijk ten einde daar na de aarde te sligten of te verschieten
om dezelve boven op eene egaale hoogte te brengen.
-
Ter plaatse daar na het oordeel der besteerders meerder aarde uit de
slooten mogt komen als in dat fak tot ophooging van den syk noodig is,
zullen de aanneemers dezelve op aanwyzing der besteeders op den kant van
den zyk ongesligt moeten laaten leggen om over en ten kosten der
gemeente in het een of andere fak daar ‘t nodig is te kunnen worden
vervoert.
-
De aanneemers zullen hun aan te neemen werk uiterlijk voor den 20
october aanstaande compleet volgens deese conditie moeten opgeleeverd en
afgemaakt hebben, op peene van ses stuyvers daags voor iedere dag die
zij naar deesen bepaalde tyd koomen te werken, welke penningen aan hunne
bedongen loon zal worden gekort, of andersints op dezelve als met regt
verworve schuld te verhaalen.
-
De aanneemers zullen ieder gehouden zijn te stellen twee en sufficante
borgen na genoegen de besteeders, welke een voor al en al als aanneemer
principaal zullen moeten gelooven deese conditie in alles na te koomen
en te voldoen op verband als regtens, doch daar aan in gebreeken
blyvende zullen dezelve nimmer als aanneemers van gemeentes werken
worden geadmitteerd.
-
De betaaling der bedongen penningen zal agt dagen nadat den aanneemers
hun werk compleet afgemaakt hebben en door de besteeders goedgekeurd en
gepreesen zynde in contant geld werden betaald doch na den bepaalden tyd
werkende onder korting als voorschreven.
Het werk wordt aangenomen door:
-
Het eerste fak beginnende aan de steegd. Aangenomen door Manus van der
Pol voor 8-10-0. Borgen zijn Antony J. van de Ven en Joseph Vermeulen.
-
Het tweede fak beginnende tynde het eerste. Aangenomen door Johannes
Tonij Vermeulen voor 8-10-0. Borgen zijn Lambert A. van de Ven en Antony
Johannes van de Ven.
-
Het derde fak begonnen aant voorige. Aangenomen door Willem Constans
voor 8-5-0. Borgen zijn Johannes G. Raaymakers en Willem Welten.
-
Het 4 fak beginnende aant voorige. Aangenomen door Roelof van Eyndhoven
voor 8-10-0. Aangenomen door Peter Janse Vervoort en Willem Welten.
-
Het 5e fak beginnende aant vorige. Aangenomen door Joseph
Vermeulen voor 8-5-0. Borgen zijn Piet N. van Kuijk en Johannis
Vermeulen.
-
Het 6e fak beginnende aan het vorige. Aangenomen door Roelof
van Eyndhoven voor 7-5-0. Borgen als bij de vorige.
-
Het 7e fak aangenomen door Joseph Vermeulen voor 6-5-0.
Borgen als voor.
-
Het 8e fak beginnende teynde het voorige en strekt tot aan de
verkogte nieuwe erven. Aangenomen door Jospeh Vermeulen voor 8-5-0.
Borgen als voor.
Dorpsrekening 1804:
-
betaald aan Hermanus van der Pol cum suis de
somme van 63-15-0 in voldoening der aanneem-penningen voer het maken van
eenen nieuwen dyk door de Putten volgens publieke besteeding alhier
gehouden den 29 augustus 1804 by deselve daer voor aengenomen
De Eerdse Dijk vinden we ook nog iets verder naar het oosten vermeld.
Dit traject is wat ouder. De aangrenzende percelen werden veelal in 1791
en 1802 uitgegeven. Vermoedelijk heeft men vanaf het stukje dijk uit
1802 een lijn door het Dubbelen recht op de Veghelse kerktoren
getrokken.
|