Het voetpad en de oude en nieuwe dijk naar Sint-Oedenrode
Martien van
Assedonk
10 november 2014
Deze gegevens
mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Het voetpad naar Sint-Oedenrode
Het voetpad naar
Sint-Oedenrode wordt genoemd in de ordonnantie van de Veghelse schepenen
van 2-9-1662. De rotten worden dan bevolen om de voetpaden te
verbeteren. Hieronder wordt ook genoemd 'den
Rootschen padtt'.
In de
dorpsrekening van 1740-1741 staat de volgende uitgave vermeld:
-
aan Leendert Hermans voort opmaken van den voetpat na Roij 0-18-12
Het pad komt niet
overeen met de Oude Rooise dijk, want in een ordonnantie van 1760,
waarin wordt beschreven welke rotten welke wegen en paden moeten
onderhouden, worden de Oude Rooise Dijk en het 'voetpat na Rode'
afzonderlijk genoemd. Het pad moet dan worden onderhouden door de rotten
Leest, Doornhoek en Biesen, dat geeft een indicatie van de ligging.
Omdat de rotten verantwoordelijk waren voor het onderhoud liep het pad
minstens gedeeltelijk door de gemeint. Gebaseerd op deze overwegingen
identificeren we het Rooise Pad als de weg die in 1791, als percelen aan
weerszijden van die weg worden uitgegeven, 'Roijse Dijk' genoemd wordt.
De Rooise Pad
volgde de hoger gelegen gronden of waterscheiding tussen twee
afwateringsgebieden. Dat is waarschijnlijk een heel oude route.
In 1760 is nog
sprake van een voetpad. Dat zal wel een kronkelig pad geweest zijn, net
zoals het voetpad naar Eerde en het voetpad naar Uden waren. In 1791
wordt het pad een dijk genoemd. Het werd kennelijk tussen 1760 en 1791
recht getrokken en verbeterd. Dat gebeurde in 1790, gezien de volgende
vermelding in de dorpsrekening van 1790-1791:
-
1790-1791: betaelt aen de weduwe H. Gerbrandts voor leverantie van
genever aen de rotgesellen gegeve op ordre van regenten int maken van
eenen nieuwen dyk na Volker en eenen na den dyk na Rode, samen 13-4-0
Het recht trekken
van dit pad zal gebeurd zijn vanwege de plannen om daar percelen van de
gemeint uit te geven. Die percelen werden in 1791 aan particulieren
verkocht.
De Oude Rooise dijk
In 1741 brak er
een oorlog uit tussen Frederik II van Pruisen en troonopvolgster Maria
Theresia van Oostenrijk rondom de erfenis van de Oostenrijkse keizer. In
1745 verplaatste de strijd zich naar de Zuidelijke Nederlanden.
Oostenrijkse en Franse troepen verbleven soms binnen Staats-Brabant. Van
de bevolking werd gevraagd of zij de legers van voedsel wilden voorzien
of als voerman met de troepen mee wilden gaan. Op 18 oktober 1748 werd
in Aken de vrede getekend. Maria Theresia werd daarbij als keizerin
erkend.
Tijdens
deze oorlog hadden de wegen en bomen op het platteland van de Meierij
veel te lijden gehad. Een plakaat van 13-2-1749 (Henk Beijers, plakaten)
begint met een klaagzang over de toestand van de bomen in de Meierij,
die veel geleden hadden van de legers.
daarna wordt de slechte toestand van de wegen en sloten onder de
aandacht gebracht.
Dat ook de heyrbaanen en andere gemeene weegen, straeten en steegen,
sodanig syn uytgevaeren, dat naauwelyks meer kunnen worden gebruykt of
nae ordentelyke baanen, weegen, straeten en steegen gelyken en dat de
slooten daer langs heenen gegraeven, meest alle zyn toegemaekt en
sodanig verstopt of verant, dat het waeter daer inne geene loosing en de
schot kan hebben; en dat de molenpaden en andere voetpaden naauwelyks
meer te onderscheyden ende te bekennen zyn.
Dat meede op veele plaetsen geene heyrbaenen of dyken zyn opgeschooten
over de vroentens, heyden, broeken of gemeentens, lynrecht van het eene
dorp naer het ander, so als geordonneert is by het reglement van haer
Ed: MoG: de Heeren Raden van State der Vereenigde Nederlanden wesende
van dato den 29 october 1696.
Verder wordt de slechte staat van de bruggen en de gemene gronden onder
de aandacht gebracht. Omdat de oorlog nu voorbij was, moest alles
gerepareerd worden. Wat betreft de wegen:
Dat in dit gemelde voorjaer, so drae het begint te droogen, en de
gronden het toelaeten, of sulks eenigsints mogelyk sal wesen, als dan de
groote heyrbaanen, leggende door de heyden, vroentens, broeken en
gemeentens, van het eene dorp nae het andere tonnerond sullen moeten
worden opgemaekt, dat is in het midden op het kruyn ten allerminste
volle vier Rynlantse voeten doorgaens werden opgehoogt en ten wedersyden
dosseerent gewyse aengevult.
Dat aan wedersyden van die heyrbaanen langsheenen naast de oude slooten
buyten-waarts sal moeten werden gegraeven doorgaande en sonder eenige
intermissie, eenen nieuwen sloot, booven ten minsten breet seven voeten
en diep vyf a ses voeten, om met de daer uyt komende spys, de oude
slooten verders te vullen en te dempen en de daar van overschietende
aarde te gebruyken en te doen vervoeren tot de aanhoging van de voors.
seer noodsaekelyke vier voeten rynlants, sonder de gravinge dier nieuwe
slooten te moogen overslaan of nalaaten, alwaar sig hoogtens mogten
ontmoeten, aaangesien die hoogtens, tusschen beyde blyvende, notoir het
water daar in besterven moet en beletten de verderen afloop van dien,
sullende om die rede op sodanige plaatsen de evengemelte nieuwe slooten
nae proportie so veel dieper en waterpas moeten worden uytgehaalt.
Sullende ook geensints volstaan kunnen met die heyrbaanen op voorige
hoogte te brengen en de slinkens of laagtens tot die voorige hoogte aan
te vullen, maar moet de kruyn of rugge van die heyrbanen tot meergeseyde
vier rynlantsche voeten aangehoogt en alle de uytgered elaagtens tot
die hoogte gevult en opgevaaren werden, ten eynde by natte saijsoenen
commodieuselyk met alle karren te konnen gebruijken, dat geen water
daar op kan of vermag te staan blyven, maar door de wederseydse slooten
sijnen aftrek hebben.
En alwaar in die heyrbaanen dwarse overwegen gevonden en die
noodsaakelyk tot gerief moeten dienen, so sullen die overweegen
dosserende, te rekenen van de heyen, vroentens, broeken en gemeentens
naa den dyk of heyerbaan toe afgegraeven moeten worden ter diepte als de
slooten of desnoods aldaar door de gemeentens buysen of kookers, ook
steenen rioolen, of beeren gelgt moeten worden, dat absolut het water
door die slooten sonder de minste verhinderingh syn afloop kan en moet
hebben.
Alle binneweegen, welke dienen tot baanen en niet breet genoeg syn tot
commodieuse verwysselingen van rytuygen of geladen swaare karren, sullen
na luyd van de placaten, en gegevene ordres, volgens de laeste groote
schouw de anno 1746, dat is tot 24 voeten, alomme verbreed moeten
worden, welke men bevind en zeer wel weet, dat tot dato niet verbreed
syn geworden en daar langs heen te graven tot bevryding de rlanderyen,
een doorgaande sloot ten wederseyde, breet ten minste boven vyf voet en
nae proportie diep, welke slooten en verbreede van die weegen van de
landeryen, indifferent aan wien die toegehooren, genomen sal moeten
worden, mids na redelykheyt aan de eygenaaren door de regenten
vergoeding sal moeten gedaan worden.
Dat ook alwaar de heyerbaanen door de heyen, vroentens, broeken en
gemeentens tot dato zyn opgeschoten, conform haar Ed: Mog: voors: ordres
daar by vervat, van 't eene dorp na het ander te moeten wesen, nu voor
eerst koomende october deses jaars 1749 sullen moeten lynregt gemaakt
worden en nae behooren in staat weesen sonder eenig versuym of letsel
ter contrarie te mogen allegeren, of sal en sullen alle die nieuwe op
te schieten heyerbaanen door den Raad en Rentmr. Generaal, ten overstaan
van leenmannen, voor alle man aanbesteet worden, ten costen van de
regenten van de gebreekige dorpen.
Dat alle heyerbaanen door heyen vroentens en broeken van ouds reeds op
volle 40 voeten breete synde, te rekenen van de twee binnekanten der
slooten, voor dit jaar 1749 en sulx voor primo october, sullen konnen
volstan ter oirsake van hunne groote breete, loco vier voeten, met een
doorgaande verhooging van eene goede rynlandse voet, te doen op den
hoogsten kruyn, welk in ieder heyerbaan zig sal bevinden en sullen alle
de laagtens tot die hoogte moeten aangekart worden.
Dat men ook ter weder zeyde, die oude slooten, in plaats van nieuwe daar
naast te graven, deselve maar egaal door sonder eenige intermissien
lynregt, op voorige breete boven sal afsteen of waar nodig is met rossen
aan vullen en weer op voorige diepte uyt graven en veegen of wel
deselven aan de buyten zeyden, egaal lynregt verbreeden en verdiepen,
namaten het werk en de gronden sulx vereyschen, op dat aan het door geen
overwegen of tusschen beyde synde hoogtens, den vrijen aftogt belet kan
worden in de naaste togtsloten te lossen.
Dat de goede spys uyt die oude slooten komende, sal dienen om de
heesters ten wederzeyde op de kanten van die oude slooten in kuylen en
verband als belast is te moeten planten en het sand en magere grond van
dien, tot aanhoging der heyerbanen en dyken, waar toe het selven (soo
veel mogelyk) daar op te schieten en te sligten.
Dog alsoo het te verdenken is, dat meer goede spys, als mager sand uyt
die oude slooten sal komen, soo sal men al het manquerende doen halen
en laten aankarren van de naast by gelegene hoogtens en bulten der
heyen, te weten suyver mager sand en geen heyrossen, daar toe te mogen
nemen, ook geen kuylen te mogen maken, maar voor de voet het sand te
moeten op layen.
En alwaar in de broeken en vroentens geen mager heysand te vinden is,
soo sal men aldaar een of meer groote lang ovalige diepe weeteringe voor
de beesten doceerends gewyse en niet styl moeten graven en die goede
aerde gebruyken tot inplanting des heesters gelyk hie rvoor is gesegt en
het magere sand tot verhoging van die heyerbanen, welk alle tonnerond
moeten aangehoogt en docerend gemaakt worden, en wel soodanig, dat de
binne kanten der wederzeydse slooten alom en doorgaans een volle voet
hoger moeten syn, als de gronden der heyen, vroentens en broeken
bennen, waar die heyerbanen door heen syn gegraven.
En aanbelangende alle die heyerbanen door de heyen, vroentens en broeken
synde, welk de compleete volle breete van 40 voeten niet hebben tusschen
de binne kanten der slooten, blyft den selve derde Art. in syn volle
waarde, om zig daar na te moeten reguleren, gelyk daar by is
geordonneerd geworde.
En ten respecte van alle heyerbanen uyt de heyen vroentens en broeken na
de dorpen gaande, synde tusschen voorhoofden van erven, alwaar niet
gevoeglyk mager heysand kan aangevoerd en nogtans insgelyks een of meer
rynlandse voeten na derselver situatie verhoogd moeten worden, soo sal
men die weder zeydse slooten daar langs heen, lynregt egaal door van die
voorhoofden af graven en verbreeden tot soo veel voeten, als tot die
ophooging nodig sal wesen en die slooten namaten verdiepen, gelyk het
werk en gronden sal vereyschen.
De wegen moesten voor 1-10-1749 in orde zijn. Op 25-9-1749 vergaderden
in Veghel
de schepenen, borgemeesters, achtmannen, H. Geest en Kerkmeesters en een
notabel getal geërfden over het bevel om een nieuwe dijk aan te leggen
naar SInt-Oedenrode.
De vergaderinge is bekent dat den heere Raedt en Rentmeester Generael
nevens heeren leenmannen der Leen en Tolcamer te ’s Bosch de schouwe
hebbende gevoerd en daer bij geordonneert dat een nieuwen dyck ter
breete van 40 voeten moet worden gegraeven langs den schutsboom linie
regt door het Broek op de Santsteegt.
De inwoners zagen dat niet zitten en stelden voor om de bestaande
Biesense dijk te verbeteren
Dat men haer Edel Agtbaren bij de herschouwe onlangs alhier geweest
heeft voorgedraegen het groot nadeel voor de ingesetenen door desen te
nieuwen maeken dyck en het aenleggen van verscheijde brugskens, oock
schaeden voort weyden van de koebeesten en paerden als andersints te
leijden, en om die en meer andere redenen voorgestelt dat in plaetse van
daer den dijck te maeken den selven mogt werden genomen over den
Biesense dijck en soo over de hooge heijde op de Coevering.
De Raad en rentmeester Generaal der Domeinen ging daar mee accoord onder
voorwaarde dat ook Sint-Oedenrode dit goed zou vinden. Op dinsdag 23
september 1749 waren schepenen Mighiel Bouwmans, Jan van den Tillaer met
secretaris Gerardus de Jong met de regenten van Sint-Oedenrode naar de
Coevering gegaan, naar het begin van de aan te leggen dijk. Ook de heer
J.L. versterre was aanwezig, 'aen wien eenen plack heyde genaemt de Laer
toebehoort, en alwaer soo den dijck op den Biesensen Dijk aencomende
doorgeleyt soude moeten werden'. Aan de regenten van Sint-Oedenrode werd
gevraagd of zij het er mee eens waren dat de dijk in plaats van op de
Santsteegt op een andere plaats aangelegd zou worden, en of zij daar ook
aan mee wilde graven, voor zover die dijk op Roois grondgebied kwam te
liggen. De regenten van Sint-Oedenrode antwoordden dat zij het er mee
eens waren als Veghel de dijk op een andere plaats en door het Laarsvelt
van heer Versterre aan zou leggen, maar alleen als die door Veghel
alleen aangelegd zou worden. Versterre ging accoord om de dijk over zijn
grond te laten lopen en 'dat sijn wel Edele de waerde van dien stelde
aen de genereusiteyt van regenten van Veghel'.
De zaak werd op 25 september aan de corporele vergadering voorgelegd.
Die ging accoord om 'den dyck over den Biesen te leggen doort Laersvelt'
en om daar een accoord met de heer Versterre over te sluiten. De
schepenen Bouwmans, Van Asseldonk en Schippers en de secretaris werden
gecommitteerd om de volgende ochtend alle rotten aan het graven te
zetten. Voor zover is te overzien werd de dijk niet over het Laarsveld
afgelegd, maar bleef de weg de gemeentegrens volgen. Het Laarsveld lag
aan de Rooise kant van de gemeentegrens.
In de reconstructie van Veghel wordt de Oude Rooise Dijk een aantal keer
genoemd, zodat we het verloop betrouwbaar hebben kunnen reconstrueren.
Een deel van deze route werd ook wel de Biesense Dijk genoemd. De oudste
datum waarop de Oude Rooise dijk in de schepenprotocollen genoemd wordt
is 1781 (Hemel). De dijk werd deels in 1749 nieuw aangelegd, terwijl
toen deels een oudere dijk (de Biezense dijk) hersteld werd.
Vergadering op 28-8-1760 van schepenen, borgemeesters, twaalfmannen,
armmeesters en kerkmeesters van Veghel, mede present alle rotmeesters.
De President brengt in dat volgens de resolutie van 9-7-1760 van de Raad
van State en uit krachte van dien de houtschatten en
onderrentmeesterschappen verpagt zijn, en waar bij scherpelijk zijnde
gestatueerd op wat wijze de pagters gehouden zijn te schouwen, dat ook
op de gemeentens dijken nauwkeurig acht moet geven, dat die behoorlijk
worden gemaakt en onder andere in den 17e artikel verklaart,
dat alle de fouten staande ten laste van de gemeentens door regenten
niet mogen worden in rekening gebracht, maar dat de moeten worden
verhaald op de rotmeesters en rotgezellen. Opdat de rotten weten waar en
inhoevere ieder het zijne behoort en onderhouden, is deze vergadering
bijeen om een verdeling te doen, die met palen zal worden afgetekend. De
vergadering besluit als volgt:
De nieuwe Rooise Dijk
Op een gegeven moment werd er toch een nieuwe dijk naar Sint-Oedenrode
aangelegd, die de in 1749 voorgestelde korte route door de gemeint
volgde. In de ordonnantie van 28-8-1760 wordt de Nieuwe Rooise Dijk nog
niet genoemd. In de schepenprotocollen wordt deze Nieuwe Rooise Dijk
voor het eerst genoemd in 1794 (Putten). Ter hoogte van de Putten heette
deze Dijk ook wel de Berkesteeg, en ter hoogte van het Heiligt en
Logtenburg de Zandsteeg.
De Nieuwe Rooise dijk wordt voor het eerst vermeld in de dorpsrekening
van 1777-1778:
-
aen M. S. Van Heynsberge voor genever gegeven aen de rotten wanneer den
nieuwen dyk na Rode worde gemaekt, bedraegt 12-12-0
-
aen Lambert Clerx cum suo voor arbeytsloon int bepoten van den nieuwen
dyk na Rode 7-9-0
'Gemaekt' kan
zowel 'aangelegd' als 'gerepareerd' betekenen. De combinatie met het
aanplanten van jonge bomen in hetzelfde jaar maakt waarschijnlijk dat de
Nieuwe Rooise DIjk in 1777 aangelegd werd.
Andere
vermeldingen uit de dorpsrekeningen:
-
1778-1779:
betaelt aen M. S. Van Heynsbergen voor genever
gebruykt door de rotten wanneer de nieuwe dyk na Rode lopende weder
wierde opnieuw opgeschoten 6-15-0
-
1787-1788: betaelt aen de weduwe Gysbert Smits voor haer soon voort
toemaken van een uytgespoelt gat in de gemeentens dyk na Rode 0-15-0
-
1787-1788: betaelt aen Tony Tysse van de Ven voort toemaken van een
uytgespoelt gat op den dyk na Rode voor de twede reyse uytgelopen 0-3-0
|
||||||