De schouw
Martien van Asseldonk
6 januari 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Al in de veertiende eeuw werden boeten voor overtredingen
betreffende de gemene gronden, straten, wegen en waterlopen zowel door
de rentmeester als door de schout geïnd. In de Blijde Inkomste van
Filips de Goede van 1427 was bepaald dat de bruggen en wegen onderhouden
moesten worden door degenen die hiertoe verplicht waren. Bij nalatigheid
zouden de hoofdsteden waaronder de werken gelegen waren, het onderhoud
kunnen laten doen op kosten van de nalatigen. In 1502 gaf de aartshertog
aan de borgemeesters, schepenen en raad van 's-Hertogenbosch het bevel
om zorg te dragen dat de wegen in goede staat gebracht werden en de
rivieren geruimd werden. Om te controleren of wegen begaanbaar waren en
het water voldoende af kon vloeien, werden deze jaarlijks gecontroleerd.
Dit werd het schouwen genoemd. Bij tekortkomingen werden de
onderhoudsplichtigen boeten opgelegd.
De onderhoudsplicht van de wegen en waterlopen was alom in de
dorpskeuren geregeld. Dat werd althans in 1628 betoogd door de stad
's-Hertogenbosch en de vier kwartieren in een geschil met de raad en
rentmeester-generaal der domeinen betreffende het recht van
schouwvoering. Het stadsbestuur gaf een inventarisatie van
onderhoudsplichtigen zoals die viel af te leiden uit diverse keuren en
ordonnanties. Den Dungen had op 1 oktober 1610 een speciale ‘charte’
gekregen ‘nopende haere dycken, waterlaeten, wegen ende straeten’. In
Oirschot, Oerle, Gestel, Strijp en Stratum, Woensel, Aalst, Zeelst,
Veldhoven, Blaarthem, Dommelen, Hoogeloon, Hapert en Casteren en anderen
plaatsen in het kwartier Kempenland was men van oudsher gewoon omstreeks
maart de jaargeboden en keurboeken te verkondigen. Hierin werd iedereen
bevolen de straten, stegen en wegen ‘loffelyck te maecken’, de rivieren
en waterlopen te vegen en uit te diepen en zijn grond grenzende aan de
straat te omheinen. In 1327 bevestigde de hertog de uitgifte van de
gemeint aan de inwoners van Oss, Berghem en Duren en stond hun toe
straten en wegen binnen deze dorpen aan te leggen, te verbreden, of op
te heffen. Op 14 maart 1350 werd een charter aan de vrijheid Oisterwijk
gegeven met daarin het recht de schouw te voeren over de wegen, stromen
en rivieren tussen Oisterwijk en 's-Hertogenbosch. Men nam in 1628 aan
dat alle dorpen van de Meierij dergelijke keuren en rechten gehad
hadden, al kon dat niet altijd aangetoond worden, omdat vanwege de
oorlogen en verwoestingen stukken waren verloren gegaan.
In het betoog van de stad en de vier kwartieren van 1628 werd
het recht van schouw gerelateerd aan de onderhoudsplicht van wegen en
waterlopen. Deze plicht berustte toen bijna overal bij de plaatsen die
algemene dorpskeuren uitvaardigden en niet bij de beheersorganisaties
van de gemene gronden. Oorspronkelijk waren de leden van de rechterlijke
ressorten bevoegd keuren te maken op de jaargedingen. In de zeventiende
eeuw werden ordonnanties enigszins te vergelijken met de oude keuren op
willekeurige momenten gemaakt door regentencolleges, die overigens niet
allemaal uit openbaar rechterlijke ressorten voortkwamen. Zo is
begrijpelijk dat de regenten van Diessen in 1679 de schouw over stromen
en wegen voerden, hoewel de inwoners van Diessen geen eigen schepenbank
of gemeint hadden. Santvoort geeft in zijn in 1741 gepubliceerde
Manuaal bij een aantal
algemeen bestuurlijke ressorten uitgaven voor de schouw, terwijl de
betreffende dorpen met andere plaatsen in een schepenbank
participeerden, zoals Casteren, Goirle, Soerendonk, Udenhout en Zeelst.
Al deze plaatsen hadden wel een eigen dorpskas en bestuur.
De bevoegdheden van de onderrentmeesters ten aanzien van de
schouw waren afgeleid van de onderhoudsplichten van de lieden onder de
rechterlijke ressorten waarvan zij het onderrentmeesterschap pachtten.
Het is aannemelijk dat nederzettingen die samen gerechtigd waren in de
gemene gronden al in de late Middeleeuwen consensus bereikten over de
vraag welke gemeenschap verantwoordelijk was voor het onderhoud van
welke delen van wegen of waterlopen. In Sint-Oedenrode waren
bijvoorbeeld in 1625 de inwoners van Nijnsel en Vressel volgens een
kerkgebod verantwoordelijk voor het onderhoud van een voetpad en
bijbehorend brugje achter de Eerschotse kerk. In Oirschot waren de
plichten die de inwoners van de herdgangen hadden in het onderhoud van
wegen omschreven. De inwoners van de herdgang Kerkhof dienden de dijken
en straten te onderhouden van de steenweg tot aan het gasthuis. De
inwoners van Kerkhof en de Heuvel onderhielden de straat tussen twee met
name genoemde huizen. Daar waar een heer het toezicht had op het
onderhoud van de wegen en waterlopen door zijn onderdanen, was er een
verband tussen de grens van de heerlijkheid en het punt tot waar de
onderdanen de wegen en waterlopen onderhielden, dit in verband met het
innen van boeten.
Wat de wegen tussen de privé-gronden betreft werd in Helmond
in 1482 verordonneerd dat ieder die grond had die grensde aan een weg,
deze weg tot het midden moest onderhouden. Dit was een meer voorkomende
regel. In Veghel werd bij gronduitgiften in de achttiende eeuw steeds
bepaald dat kopers verplicht waren de aangrenzende weg tot het midden te
onderhouden. In een resolutie van de
Raad van State van 8 juli 1760 werd bepaald dat kosten voor de reparatie
van wegen niet in de dorpsrekening mochten worden gebracht, maar
omgeslagen dienden te worden over de inwoners.
De verantwoordelijkheid voor het vegen van de Aa en de Dommel
werd vanaf de vijftiende en zestiende eeuw steeds meer in detail
geregeld. In principe waren de plaatsen aan deze rivieren
verantwoordelijk voor het schoon houden en het op diepte en breedte
houden van de rivieren, zodat het water voldoende kon afvloeien. In 1498
schreef 's-Hertogenbosch de dorpen aan de Aa gelegen aan om te
vergaderen over het lage waterpeil in deze rivier, omdat stroomopwaarts
de doorstroming was belemmerd. In 1531 schreef 's-Hertogenbosch de
dorpen aan om de Aa te vegen. In 1535 maakte de stad samen met
gedeputeerden uit Peelland een verordening op het vegen van deze rivier.
In april 1545 stelde Karel V op verzoek van stad en meierij van
's-Hertogenbosch vast hoe hoog de molenaars het water mochten opstuwen
op de rivieren de Reusel, de Aa en de Dommel. De molenaars stuwden het
water te hoog op waardoor de landbouw schade leed. Wie geen vergunning
kon tonen om visgeweren in de rivier te leggen moest deze verwijderen.
In bepaalde gevallen moesten bruggen worden verbreed of verhoogd en
moesten ‘overslagen’ worden gebouwd om bij regenval het water te kunnen
omleiden. Op 5 juni 1551 stuurde de stad 's-Hertogenbosch een drietal
boden uit naar verschillende dorpen met een oproep ‘omme elck in zynen
bedryve die stroomen der Aa ende Dommele op te vegen ende te reynigen
omme die wateren hueren ganck te moigen hebben’.
Bij het voeren van de schouw over wegen en waterlopen en van
de grenzen van de gemeintes werden de onderrentmeesters geassisteerd
door plaatselijke functionarissen. Wie waren dat? Voorzover te overzien
is, werd de schouw in grote gemeintes die zich over meer plaatsen
uitstrekten door de gezworenen of heemraden gevoerd. Dit werd onder
andere vastgesteld in 1690 in het reglement van de Grote Aard van Oerle.
De acht gezworenen van de Bodem van Elde voerden volgens verklaringen
van de schepenen van Sint-Oedenrode uit 1717 en van de gezworenen van de
Bodem van Elde uit 1732 de schouw over wegen, waterlopen en grenspalen
in de Bodem van Elde en ontvingen er alle boeten. In plaatsen met een
schepenbank en een eigen gemeint, zoals Veghel, werden de verschillende
schouwen meestal door de gezworenen, schepenen en eventueel enkele
geburen samen gevoerd. In 1379 bepaalde hertogin Johanna in het handvest
voor Veghel en Erp dat als straten, stegen of de gemeint ergens
‘aangegraven’ werden, de gezworenen en de meerderheid van de schepenen
en geburen daar tegen op moesten treden. Artikel 15 van het reglement
van Loon op Zand bepaalde dat voor de naschouw niet meer dan de vier
oudste schepenen, de drossaard, de secretaris en de vorster aanwezig
mochten zijn. Ook elders werd de schouw door gezworen met schepenen
eventueel met andere plaatselijke functionarissen en inwoners gevoerd.
In de heerlijkheden voerden de heren zelf de schouw in plaats van de
kwartierschout of de onderrentmeester. In Heeze en Leende gebeurde dat
omstreeks 1741 door de ‘leenmannen der leensale van Heese, Leende en Ses
Gehuchten’.
De Veghelse keuren
In de keuren van 1559 zijn enkele bepalingen opgenomen over
wegen, de Aa en dergelijke.
Wegen:
-
dat nyemant dat velt toewercken en sal daer gemeynen wegen gaen, hy en
sal se doen en met enen hecken daer voor hangen, op enen Carolus gulden.
-
dat nyemant egeen gemeyn straten affvlaggen off graven en sal op enen
brueck van vyff Carolus gulden al waert oick tegen syns selffs erve.
-
dat nyemant op gemeyn straten ende stegen ander luyden erven en sal
mogen hoiden off euwen syn coyen, perden off andeere beesten op een
Bosch pont, behoudelick die ghene die haer landt gelegen aen die gemeyn
straten sullen mogen euwen sonder misdoen.
-
dat een jegelick die straten openen sal tegen syn erff daer gemeyn wegen
gaen, dat men met hoywagens daer door mach varen ende houwen die taxkens
van bomen op een Bosch pont, ende off hy dat nyet en doet soo mach een
jegelick die affhouwen sonder misdoen.
De Aa:
-
dat een jgelick syn pandt aen die Aa soo vegen, wyen, diepen ende graven
sal naer de ordonnantie begrepen by onsen genadigen here ende der stadt
van Den Bossche, dat die nabuiren van den anderen panden daer egenen
schade by en lyden op den breuck in der selver ordonnantie begrepen soo
verre als dat pandt egeen sonderlinge steenrootsen en heeft.
-
dat nyemant egeen schutselen setten en sal in onser Aa van St.
Gertruyendach tot Bamisdach daer naer op enen Carolus gulden, ende die
gewien vuytter Aa naer der ordonnantie daer op geraembt.
Hekken:
-
dat nyemant schapen dryven en sal binnen banschouwen int velt op enen
Carolus gulden.
-
dat nyemant door die heckens off ynden int velt dryven, varen off gaen
en sal, hy en sal se toeluycken op een halff pont ende daer sal een
jegelick aff mogen beceuren.
Landweer:
-
dat nijemant en sal gaen over die landtweer van Vechel ofte die
inslichten op enen Philippus gulden, beheltelick nochtans den here syn
actie van crimineel, ende daer sal alleman aff mogen beceuren.
De schouw in Veghel van wegen en waterlopen
Uit de Veghelse dorpsrekeningen blijkt dat de Raad en
Rentmeester Generaal soms zelf de schouw over de wegen en de Aa deed:
-
1614-1615: alnoch sijn Marten Donckers, Goijert Franssen ende Claes
Geerits geweest tot Erp bij den rentmeester Fierlans ten eynde hij wilde
comen visiteren de revier, verteert 0-11-8
-
1641-1642: opden
5en junij aenden knecht vanden schouteth doen men de Aa schoude, om dat
den selven de schepenen ende borgemeesters met de schuijte hadde
gevuert, gegeven 6 stuyvers
-
1715-1716: Iten wert bij desen overgeleghty door Joost van der Pol een
quitantie van sestig gulden betaelt aen meester Pieter Versterre den 28e
februarij 1716 bij moderatie voor het voeren van de groote schouw anno
1710, doch welcke penningen hij verclaert opgehaelt te hebben uijt de
vercochte niewe erven, dus memorie
-
1731-1732: Item hebben de rendanten betaalt aen Claes Jans Raademakers
voor plancken als andere arbeijt aen de schuijt waar mede de heeren der
Leen en Tolcamer int begaan der schouw door de rivier sijn getrocken,
als gelevert touw ende nagels te samen 2-11-0
-
1749-1750: Door den
Heeren Raad en Rentmeester Generaal en Leenmannen te S’ Bosch de hooge
schouwe binnen desen dorpe gevoert hebbende
Veelal werd de schouw over de wegen en waterlopen gevoerd door
de onderrentmeester:
Uit het archief van de Raad en Rentmeester generaal der Domeinen:
-
Op 25-6-1649 werd de schouw over de Aa gevoerd door onderrentmeester Jan
Dierckx van Duijnhoven
-
Op 5-7-1650 voerde Jan van Duijnhoven de schouw over de 'straten,
steegen, voetpaden, weegen'
-
Op 29 en 30-5-1770 voerde onderrentmeester Hendrik Gerbrandts de schouw
over de wegen
-
Op 21-8-1770 voerde onderrentmeester Hendrik Gerbrandts de schouw over
de Aa
-
Op 29-5-1771 voerde onderrentmeester Henricus Gerbrandts de schouw over
de Aa
-
Op 3-6-1772 voerde onderrentmeester Henricus Gerbrandts de schouw over
'alle weege, straete, steegen, riviere de Aa'
Uit de dorpsrekeningen:
-
1649-1650: Optten 26en junij aen Jan Diricx betaelt als geautriseerde
vanden hoogen rentmeester Pieck van wegen het schouwen der gemynen
wegen, voetpaden als waterlopen voor syn vacatie gegeven VII gulden X
stuyvers ende int schouwen vertert tot Thomas den Werdt ende aent Eert
door de groote hitte tsamen 12 ½ stuyvers
-
1654-1655: Optten 7en september betaelt aen Jan Dircx van Duynhoven
onder rentmeester ter somma van 15 gulden voor syn vacatie int begaen de
wegen ende revire der Aa ende doen Jan Aerts ende Peter Claessen hem het
gelt tot Erp gedragen ende doen vertert 28 stuyvers
-
1657-1658: Opten 16en junij aen den onder rentmeester Jan
Diricx van Duynhoven gegeven 25 gulden van keuren ende breucken van de
Aa ende wegen te schouwen
-
1659-1660: Item den onderrentmeester Jan Dircx van Duynhoven alhier
geweest ende gevaceert de leegh schouwe end voor keuren ende breucken
betaelt 23 gulden
Ook de
schepenen, borgemeesters ende geswoorens, soms
kortweg aangeduid als regenten waren betrokken bij deze schouwen.
Dorpsrekening 1713-1714:
-
Item de schou (schepenen, borgemeesters ende geswoorens}
door deselve gevoert op de wegen, betaelt voor de cosumptie als
voorschreven 9-0-0
-
Item begaen door deselve de schou op de riviere de A voor verteeringe
ijder man als boven 9-12-0
-
29 september de schouw begaen op de straeten ende de riviere de A is
door deselve verteert 8-8-0
-
3 october de schou begaen op de dijcken en voetpaden, is verteert 6-0-0
Dorpsrekening
1715-1716:
-
In maij de schouw gevoert (door de regenten) over de riviere de A en den
Beeckgraef, is geconsumeert over het doen derselve 8-8-0
-
In junij de schouw gevoert door de regenten op alle straten, stegen ende
wegen, ende is alsdoen verteert 9-0-0
-
26e september de schouw begaen op de Watersteeght ende aldoen betaelt
wegens consumptie 9-0-0
-
Item alnoch begaen de schou op de Watersteeght ende is alsdoen verteert
9-0-0 mogelijk voor- en naschouw
De schouw over de Aa vond in de regel in de periode mei-juli
plaats en de schouw over de wegen wat later in juli-october, aldus de
volgende dorpsrekeningen:
1723-1724:
-
26 mei de rivierschouwe
-
12 julij de riverschouw
-
19 november schouw op voetpaden, vonders
1725-1726:
-
29 mei en 14 juli schouw op de riviere
-
15 juni schouw over de wegen, straten en dijcken
-
Schouw op de Aa
-
In october op de schouw van de loopen
-
Naschouw van de straat schouw
1726-1727:
-
4 juli de schouw over de riviere d’ Aa
-
26 september de schouw op de loopen en voetpaden
1727-1728:
-
29 juli de schouw op de riviere
-
October de straatsschouw
1728-1729:
-
12 juni en 28 juli schouw over de riviere de Aa
-
26 augustus schouw over alle deijcken en weegen
1729-1730:
-
12 junij op de schouw op de riviere 9-14-0
-
28 julij op de visitatie van dien 3-0-0
-
26 augustus op de dijcken 9-0-0
Er was soms een voorschouw, waarbij
de geburen een waarschouwing kregen, en een naschouw waarbij
boetes uitgedeeld konden worden als men de waarschuwing niet of niet
goed had opgevolgd.
De ban- en en molenschouw
De Kilsdonkse molen mocht dus alleen gebruikt worden in de periode van 1
oktober tot 17 maart. Nog in de achttiende eeuw ging het voltallige
dorpsbestuur van Veghel elk voorjaar op 17 maart naar de watermolen om
de sluizen op te trekken. Daarbij werd gegeten dan wel gedronken en de
kosten daarvan vinden we terug in de dorpsrekeningen uit die periode.
Enkele voorbeelden:
-
1681-1682: Betaalt aan Cornelis van der Haegen van vertering doen de
Kilsdonckse meulen geopent wierde gelyck van outs 7-10-0
-
den 17en maert 1713 de banscou gevoert door schepenen,
borgemeesters ende geswoorens als van oudts twee schellingen ijder man
voor sijne consumptie toegesecht, facit 8-0-0
-
17e maert 1715 de molenschouw gevoert van de Kilsdoncqse
moolen, betaelt wegens consumpte 9-10-0
-
17 maart 1723 op de banschouw en trecken van der sluijs aen de
Kilsdoncksen water molen 7-10-0
In
1727 machtigden de Staten-Generaal de Leen- en Tolkamer om namens hen
het toezicht op de dorpsrekeningen uit te oefenen. Die instantie verbood
om de kosten gemaakt voor verteringen tijdens de schouwen in de
dorpsrekening op te nemen. Het dorpsbestuur betoogde in 1729 dat het op
17 maart vooral om de sluis van de Kilsdonkse watermolen ging en dat
voeren van de banschouw bijzaak was:
Namentlijk dat op den 17 maart 1729 wegens het optrecken van den sluyse
ende ’t begaan der banschou is verteert 7-10-0, zijnde dit een oude en
gepriviligeerde dag dat alle de leeden de sluijse onder Dinter gaan
optrecken en dan wel in passant quasi off de gemeentens heckens wel
hangen besigtigen, egter het oogmerck is alleen het optrecken van die
sluijse, soo vertrouwen dat haar Edel Agtbare dese post sullen
passeeren.
Hierna mocht deze post in de dorpsrekening opgenomen blijven.
Uit bovenstaande verklaring blijkt dat tijdens de banschouw
gecontroleerd werd of de 'gemeentens hecken wel hangen'. Vermoedelijk
werden hiermee de hekken van de particuliere erven bedoeld die aan de
gemene gronden grensden.
De keuren van 1559:
-
dat nyemant door die heckens off ynden int velt dryven, varen off gaen
en sal, hy en sal se toeluycken op een halff pont ende daer sal een
jegelick aff mogen beceuren.
-
dat nyemant dat velt toewercken en sal doer gemeynen wegen gaen, hy en
sal se doen en met enen hecken daer voor hangen, op enen Carolus gulden.
-
dat nijemant van alle die ghene die hoij haelen in die bunders weder sij
van binnen off van buytten Vechel syn, dat sij die ijnden off gaten daer
sij door varen nijet opbreecken en sullen sy en maecken se wederomme
toe, soo sy te voren waren, op een Bosch pont.
De keuren van 1785:
-
iemandt hoy haelende in de buenders, ’t sy ingeseten of vreemde, sullen
verpligt syn de heckens of eyndens toe te maken wanneer daer in of uyt
vaeren op peene van drie gulden.
Het schutreglement van 1804:
-
Een ieder zal gehouden zyn de hekken gaten naast de gemeene straten en
vooral die welke op de gemeentes broeken en weiden uitschieten met
behoorlyke draaijbomen, hekkens of anderzinds telkens moeten sluiten of
vrijen, voor zoverre buiten de banhekkens geleegen zijn op peene van
vyftien stuivers.
De hiervoor genoemde bepaling in het schutreglement van 1804 is
interessant. Binnen de banhekken was het minder van belang om de hekken
van particuliere gronden te sluiten. De reden zal geweest zijn dat daar
in principe geen beesten los liepen en op de gemeint wel. Hieruit blijkt
dat de banhekken de gemene gronden scheidden van de privé gronden.
De woorden banschouw en banhekken werden ook wel in elkaars verlengde
gebruikt.
-
Keuren van 1599:
dat nyemant schapen dryven en sal binnen banschouwen int velt.
-
Keuren van 1785:
niemandt sal eenige schapen of ander vee mogen hoeden of wyde binnen de
bandtheckens anders dan op syn eye erf.
-
Schutreglement van
1804:
niemand zal van nu voortaan zyne schaapen binnen de erven of banhekkens
daar die hangen op de gemeene herbaanen of straten moogen laten graazen
of weyden.
Deze banhekken worden in de dorpsrekeningen niet genoemd, omdat over het
algemeen de eigenaren van belendende percelen verantwoordelijk waren
voor het onderhoud. Men vindt ze wel vaak vermeld in de
schepenprotocollen. Als er bij transporten een hek genoemd wordt dat
door twee verschillende eigenaren werd onderhouden, is er een goede kans
dat dit hek op een weg tussen die twee percelen stond. Enkele
voorbeelden.
-
10-8-1530: Het huis met toebehoren is belast met een cijns van 2 oude
groten aan de landsheer. Ook dient Hanrick 4 ‘roeyen’ van de landweer te
onderhouden en een ‘velthecken’ bij de ‘hostat’ mee te onderhouden.
-
7-2-1531: het onderhouden van een deel ‘vanden hecken ende vanden wang
int Davelair’
-
22-6-1532: Het onderhouden van een deel van ‘enen hecken te hangen by de
voirseyt ecker, soe verre den ecker daer inne verbonden is’.
-
16-5-1534:
‘een
huys, hostat ende hoff’ met toebehoren, genoemd ten Hoeff, gelegen in
Veghel in die Nederbiest,
belast met
het onderhoud van de ½ van ‘enen hecken’ met toebehoren ‘hangende byden
huyse voirscreven’
De banschouw en de molenschouw werden alleen door de regenten
uitgevoerd. De hogere overheden en de onderrentmeester kwamen daarbij
niet van pas. Een andere naam voor de banschouw was hekkenschouw.
De bunder- of tuynschouw
Vermeldingen van de bunderschouw uit de dorpsrekeningen:
-
1645-1646: Optten 26en aprill is gedaen de schouw vande
buenders ende doen verteert tsamen 6 gulden 4 stuyvers
-
1658-1659: Item comt Jan Rolofen van Kilsdonck dat den borgemeesteren
ende schepenen aldaer hebben geweest als wanneer sy de schouw op de
bunders hadde gedaen, aldaer verteert 8-4-0
-
1713-1714: Den 27en april door deselve de buenderschou gevoert, voor
consumptie als voorscfreven betaelt 8-10-0
-
1715-1716: Den 25e dito april de buenderschou door de regenten gevoert
ende is geconsumeert 8-8-0
De dorpsrekening van 1729-1730 vermeldt:
-
den post van 22 april is de soogenaemde bunder- of tuynschou 9-12-0
Wat de tuinschouw was blijkt uit het resolutieboek:vergadering van de
municipaliteyt op 29-4-1798.
Alsoo bij het voeren der tuynschouw en het doen der naschouw bevonden is
dat verscheyde lieden niet behoorlyk hebben gevreet en wel bysonder
langs de limieten van Erp en ook op de verkogte nieuwe erve op den Royse
dijk en aan ’t Eert, zo wordt bekend gemaakt, zo zal een nadere dag
worden belegd tot het doen van dien, in consideratie genomen hebbende
dat de commisssie ter dier inspectie gesien heeft dat er nog veel water
in de sloten was, ’t geen wanneer daer uyt is makkelyker en minder
costbaer dan door de eygenaeren sal konnen worden gedaan. Inmiddels
worde teffens deselve gelast soo dra mogelyk is aan ’t werk te gaan.
Het gaat dus om een controle op het vreëen, ofwel het omheinen van
particuliere erven. Ook de bunder- of tuynschouw werd door de
plaatselijke regenten gvoerd, zonder bemoeienis van de hogere overheid
of onderrentmeester.
Uit de volgende vermeldingen blijkt dat de bunderschouw
meestal in april gehouden werd, en dat dit een andere schouw was als de
banschouw.
1720-1721:
-
Hecken schouw
-
Bunderschouw 23 april
1722-1723:
-
Banschouw
-
Beunderschouw 21 april
1723-1724
-
17 maart 1723 op de banschouw, en trecken van der sluijs aen de
Kilsdoncksen water molen
-
15 april de Bunderschouw
-
3 juni de heijschouw
1724-1725
-
17 maart banschouw
-
7 april bunderschouw
1725-1726
-
17 maart banschouw
-
Bunderschouw
1726-1727
-
17 maart Banschouw met schepenen, borgemeesters en gewoorens
-
17 april bunderschouw met voornoemde personen
1727-1728
-
17 maart 1727 over d’ optrecken de sluijsen en begaan de banschouw
-
17 april bunderschouw
1728-1729
-
17 maart 1728 het trecken van de sluijse en ’t begaan der banschouw
-
28 april bunderschouw
Aan het einde van de achttiende eeuw werden de ban- en bunderschouw
gecombineerd. Uit de resolutieboeken:
-
is geresolveert te voeren de ban- en buunder schouw op dinsdag 4 april
1797
-
is geresolveert te doen de ban- en bunderschouw op woensdag 11 april
1798
-
Is gereesolveert de ban- en buunderschouw te doen op woensdag 2-4-1799
De schouw van de grenzen van de gemeint
De grenzen van de gemeint lijken niet zo vaak geschouwt te
zijn. We vonden de volgende vermeldingen uit de dorpsrekeningen:
-
1655-1656: Optten 18en, 19en ende 20en september den heere officie den
onderrentmeester, schepenen, borgemeesteren ende meer andere ende
naburen begaen de reenen des dorps Vechelle ende ter oorsaken van dyen
verteert 29 gulden 15 stuyvers
En mogelijk :
-
1723-1724: 3 juni de heijschouw
De brandschouw
Het brandreglement van 4-12-1751 vermeldt de brqandschouw.
En om sulx te beeter te beletten, soo wort by deesen geordoneert ieder
huyshouden binnen desen dorpe, binnen den tijt van veertien daegen nae
publicatie deeser, te versorgen een goede lantaern in huijs te hebben,
omme haer daer van by avont off nagt in schuuren off stallen te kunnen
bedienen, sullende by het gaen van de brandtschouw een ieder gehouden
sijn hunne lantaern aen de schouwers te vertoonen, en die alsdan
bevonden sal worden geen lantaern te hebben die goed en digt is, sal
verbeuren eene boete van eene gulden, vyff stuijvers.
|