Het eerste raadhuis van Veghel

Martien van Asseldonk, 6 oktober 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

In 1654 werd in Veghel voor het eerst een raadhuis gebouwd, waar de regenten vergaderden. We vinden de uitgaven voor de bouw verantwoord in de dorpsrekening van 1654-1655. Oudere vermeldingen van onkosten gemaakt voor een raadhuis of raadkamer ontbreken.

 

-        betaelt aen Dirick Jacobs voor nagel aent raethuys belooptt 4 stuyvers 1 oirt

-        Alnoch aen Lambert Henrickx betaelt van vyer kerren leems te halen tot behoeff van de raetcamer, belopt 8 stuyvers

-        betaelt aen Jan Henrick Ariens ter somme van 6 gulden 10 stuyvers verschoten aen calck, stenen ende vracht tot behoeff vande raetcamer

-        betaelt aende weduwe Peter van Venroij binnen Den Bos van gecochte deelen, gebruyckt aende raetcamer 4 gulden XIX stuyvers

 

Toen na 1648 in de Meierij de kerken aan de protestanten werden gegeven heeft men in veel dorpen het priesterkoor met een muur van de kerk afgescheiden, waardoor een raadkamer ontstond. Omdat er in 1654 een 'raethuys' wordt vermeld was dit in Veghel niet het geval. In Veghel werd in 1654 een apart gebouw neergezet om als raadhuis te dienen.

 

In de bronnen het eerste raadhuis van Veghel vaak wordt aangeduid als 'raadkamer'. Dat suggereert dat het een klein gebouwtje was van slechts één kamer.

 

 

Onderhoud

 

In de dorpsrekeningen tussen 1655 en 1719 vinden we uitgaven vermeld voor het onderhoud en verwarming van de raadkamer. De kosten voor verwarming waren een vaak terugkerende uitgave. Enkele voorbeelden:

 

-        1655-1656: vuytgegeven aenden schutter van brant opte dragen opde raetcamer 14 stuyvers

-        1658-1659: betaelt Joorden Jansen, borgemeester, een kerre peeltorff ende gebracht in de raetcamer, ad 1 gulden 2 stuyvers

-        1662-1663: betaelt voor twee kerre torff ende een kersse gebruijckt in den raetcamer 2-4-0

-        1663-1664: betaelt aen Jacob van der Haghen over getuijgen te leijen voort dorp dat de bemden waren ondert water staende ende dat voor wethouderen van Schijndel met noch eenighen clot die hij hadde gecocht om int raethuijs te gebruijcken, samen ad 9-19-8

-        1665-1666: aen de soldaten als in de ratcamer 2 kersen clot 5-0-0

-        1711-1712: Betaelt voor brant in de raetcamer 1-10-0

 

 

Er zat glas in de vensters:

 

-        1669-1670: vant repareren van de glaes in de raetcamer 0-8-0

-        1679-1680: aan Jan van Driel glaesemaecker voor glaesen aan de school en raadthuijs 13-0-0

-        1691-1692: voor reparatie van de glaesen in raadt en schoolhuijs 2-2-0

 

 

En het dak was met leien gedekt:

 

-        1655-1656: betaelt aen Jasper de leydecker vant decken vanden tooren ende oock mede een luyke te maken aende raetcamer, comt 8 gulden

-        1715-1716: Aen Matthijs Boermans wegens vracht van leijen en steentjes tot de raetkamer 1-15-0

 

 

De schoolmeester werd betaald voor het schoonmaken, open en sluiten van de raadkamer:

 

-        1659-1660: betaelt aen de schoolmeester Sterckman van de raetcamer een jaer te suyveren 2 gulden 10 stuyvers

-        1661-1662: betaelt aen meester Sterckman ter somme van 2-10-0 ende dat voor het openen ende toedoen der raetcamer, mitsgaders het uijtvegen ende suijveren der selver

 

 

Stoelen:

 

-        1687-1688: betaalt aan Frans Huijbers van Keer voor ses geleverde stoelen int raadthuijs 6-10-0

-        1705-1706: den 4 september 1705 betaalt voor nieuwe stoelen int raadthuijs 6-0-0

 

 

Plavuizen op de vloer:

 

-        1684-1685: betaelt aen Hendrick Jan Welten voor plavuijsen int raadt en schoolhuijs, mitsgaders arbeijtsloon 2-0-0

 

 

Vermeldingen na 1720

 

In 1720 werd een Veghel een boterhuis of waaggebouw gebouwd. De eerste verdieping van dat gebouw ging dienst doen als raadhuis. In eerste instantie veronderstelde ik dat de oude raadkamer op de plaats gestaan heeft van het tweede raadhuis, en dat de oude raadkamer in 1720 afgebroken werd. Maar uit de bronnen werd duidelijk dat de oude raadkamer in 1720 niet afgebroken werd, maar in dienst bleef als wachthuisje. Ook werd de lokatie duidelijk, de oude raadkamer van Veghel stond op het kerkhof ten noorden van de kerktoren. Mogelijk is het kleine gebouwtje bij de Aabrug op onderstaande tekening de oude raadkamer.

 

Kerk b.jpg

 

 

 

Vermeldingen van de oude raadkamer na 1720 zijn:

 

Dorpsrekening 1740-1741:

 

-        Voort maken van de glasen in de oude raatcamere

-        Timmerman voor gedane arbeyts in de oude raatcamere

-        Metselaar in de oude raatcamer

-        Vragt van deelen gebruyckt tot de oude raatcamer tot Uden affgehaalt

 

 

In 1757 brandde de toren en een deel van de kerk af vanwege blikseminslag.

 

-        Dorpsrekening 1758-1759: na voorgaande publicatie hebben regenten op den 30 september 1758 publicq besteedt het vernieuwe van een leije dak boven het out raathuys en leverantie van plancken etc. daar toe noodig, staande ten noorde van den affgebranden toorn, alles door dit ongeluk gedestrueert, breeder by de conditie, en is aangenoomen by Peter van Wyk voor 94-0-0

 

-         Resolutieboek: op 16 februari 1759 getuigden de schepenen:‘t werk vant vernieuwen van het dak en de glazen van het oudt raedthuys staende ten noorden van den thoorn tot Veghel, geruïneert door het afbranden van den thoorn, werd op 30-9-1758 publiek aanbesteed en aangenomen door Peter van Wijck, meester leidekker uit Gerwen. De schepenen getuigen dat het werk af is.

 

 

Uit een resolutie op het waken van 31 december 1785:

 

-        en wanneer deselve eenige vagebonden, dieverij off geweldenarije kwamen te ontdekken, sullen sij gehouden weesen aanstons allarm te maken, ’t sij met eenen hoorn off ander instrument, sullende de naast bij synde wakende rotten op ’t eerste gehoor haer na de plaatse vant alarm begeven om indien mogelyk soodanige booswigten op te brengen in de wagt die gehouden sal worden int oude raadhuijs op de kerkhoff.

-        En de wagt die gehouden sal worden als voor  in de oude raadkamer sullen geen lieden mogen kommen off ingenomen worden dan wagtdoende persoonen op peene dat deselve wagt telkens sal verbeuren voor ieder persoon een gulden tien stuyvers.

 

 

Op 11 april 1789 verklaarden 'Lonis van der Lisse, medicyne doctor, mitsgaders Hendrikus Schippers, meester chirurgijn, beyde practiserende alhier tot Veghel':

 

-        dat wij op heden ter requisitie van het Hoog officie der stad en meijerije van S’Bosch en ter preesentie van schepenen commissarissen van Veghel hebben gevisiteerd en geschouwt het doode lighaam van Hendrikus Roefs, leggende alhier in de Oude Raadcamer aan de groote kerke, en dat wij aan het selve doode lighaam geene uyterlyke wonden hebben konnen ontdekken, maer daer aan bevonden hebben dart aan het selve waeren alle tekenen van een drenkeling die door het water is versmoord, en waar aan reets de beginselen van bederff onderheevig was.

 

 

Op 22 maart 1798 verklaarden Jacob Jacot, Cornelis van den Elsen, Hendrik Voets, Jacobus Tijsse Tillaar, Godefridus Frankevoort, en Arnoldus Tomas Donkers, allen inwoners van Veghel:

 

'zeeker geapprehendeert persoon, alhier in de wandeling genaamt Johannes Leen Lijssen, bewaard te hebben op order van regenten deeser plaats in de oude raadcamer alhier, laastleede zaturdag avond den 17e deezer loopende maand maart tot des anderen dag smorgens zijnde gepasseerde zondag. Dat gemelde Johannes Leen Lijssen des snagts ontrent twaalf à een uur strooij vroeg om op te leggen ‘t welk hem door den 2e comparant (Cornelis van den Elsen) wierd besorgd, waar op den geapprehendeerde van tijd tot tijd ging liggen, en dan weeder op stond, somwijlen door de wagt ging, ‘t geen hem wierd toegelaaten, mits den selve gevleugelt (geboeid) was, dog meestal bij het vuur zat. De geapprehendeerde des ‘s morgens bij het aanbreeken van den dag weeder op ‘t strooij was gaan leggen, terwijl de comparanten alle bij het vuur met elkanderen zaten.

 

En verklaren de twee eerste comparanten (Jacob Jacot en Cornelis van den Elsen) afsonderlijk dat den geapprehendeerde eensklaps zeer schielijk en onverwagt met een snelle vlugt na de andere seijde der oude raadcamer vloog, daar de geweeren van den comparanten ter needer waren geset, den eerste comparant (Jacob Jacot) dit meede dadelijk ziende sprong over een der banken welke voor het vuur stonden, na den geapprehendeerde toe, niet schieliijk genoeg sijnde om den geapprahendeerde (die sig had weten los te krijgen) het gebruijk der geweeren te kunnen beletten, nam hy geapprehendeerde een snaphaan die zoo als aan de comparanten verseekert is met een swaare scheut gemeten hagel gelaaden was, en dat geweer op den eerste comparant aanleijde, dog niet teegenstaande dit, den eerste comparant eevenwel teegen dat geweer inliep en den geapprehendeerde soo digt op het lyf kwam en struijkelende vallende voor den geapprehendeerde needer, wanneer hij geapprehendeerde met dat geweer den eerste comparant sloeg, soo dat het geweer in stukken ging.

 

Den eerste comparant (Jacob Jacot) vervolgens weeder opgekoomen sijnde den geapprehendeerde bij de haire greep en teegens de muur vasthield, den geapprehendeerde alsoo het geweer kwijt geraakt zijnde den tweede comparant (Cornelis van den Elsen) is toegesprongen en den geapprehendeerde ook aangreep, dog den geapprehendeerde nog niet wel kunnende meester worden, vervolgens meede den 4 en 5e comparanten (Jacobus Tijsse Tillaar en Godefridus Frankevoort) tot hulp gekoomen zyn, met zeer veel moeijten den eersten comparant los kreegen die door den geapprehendeerde met de hairen wierd vast gehouden, waar op den eerste comparant den geapprehendeerde de touw daar hij meede gebonden was geweest, om de keel sloeg en alsoo den geapprehendeerde meester geworden zijnde, welk toen direct aen den eerste comparant (Jacob Jacot) om vergiffenis vroeg, zeggende een kranke zin gehad te hebben, en daar op denzelve handen en voeten gebonden en alsoo tot smorgens bewaard. En verklaard den derde comparant (Hendrik Voets) het slaan met het geweer op den eerste comparant (Jacob Jacot) door den geapprehendeerde gesien te hebben en vervolgens toegeloopen en de andere geholpen.

 

Verders verklaaren de vierde en vyffde comparanten (Jacobus Tijsse Tillaar en Godefridus Frankevoort) dat sij slaaperig geweest zijn, off ten minsten sluijmerende waaren, verbaast over het geval, dat sij voor ogen sagen, dog hadde niet gesien vant vatte van ‘t geweer off diergelijke voor en aleer zij de eerste en tweede comparanten (Jacob Jacot en Cornelis van den Elsen) met den geapprehendeerde besig sagen, waar na sij ook syn gekoomen en haar geholpen hebben. En verklaart den zesde comparant (Arnoldus Tomas Donkers) dat hij nieuwschierig synde in de wagt was gekoomen, dat den gemelde geapprehendeerde als voor bewaart wierd, en ging sitten naast den geapprehendeerde. Dat den geapprehendeerde, met naeme Johannes Leen Lijsse, aan hem comparant vroeg: “Heb je niet een mes in de sak?” Dat den comparant daar op antwoorden: “Wat zeg je?” Waar op gemelde geapprehendeerde ‘t selvde nog eens vroeg, en daar op direct sonder meer woordenwissling gehouden te hebben met den geappprehendeerde, hij comparant opstond en uijt de wagt ging.'

 

 

De dorpsrekening van 1793-1794 vermeldt:

 

-        Volgens ordonantie en quitantie betaalt aan de weduwe Heynsberge voort opruymen van de oude raadkamer om de wagt voor de troupes in te houden de somme van 1-16-0

 

 

Dorpsrekening van 1805:

 

-        Den 30 januari 1805 voor een kar klot tot brand in de oude raadkamer voor de burgerwagt 2-6-0