Putten en brandkuilen
Martienvan
Asseldonk, 4 oktober 2014
Deze gegevens
mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Privé putten
De boerderijen en
de meeste burgerhuizen hadden een eigen put voor drinkwater. Deze putten
worden bij archeologische opgravingen vaak teruggevonden. Omdat ze een
eind de grond in gingen bleven de resten van putten over het algemeen
relatief goed bewaard. Uit die opgravingen bleek dat een put zo'n 20 tot
25 jaar meeging. Tot in de late middeleeuwen werden de meeste putten
gemaakt van uitgeholde eikenbomen. Toen die schaars werden ging men over
tot putten met planken beschoeisel.
In een acte van 21 januari 1541 wordt een stenen genoemd:
‘enen huyse, hostat ende hoff’ met toebehoren, gelegen in Veghel
aen die Straet bij de kerk,
met de ½ van de stenen put gelegen tussen dit goed en het goed van
Danels soene wylen Danelt Danelssoen.
In het
schutreglement van Veghel van 1804 worden putten gemaakt van graszoden
('put rossen') vermeld. Het brandreglement van 1744 schrijft voor dat
putten aan de bovenkant een opstaande rand van minstens 2 voeten moesten
hebben om ongelukken te voorkomen:
Voorts behoren alle de putten, geene uijtgezondert, met een bequaem
kuijp van vitsel, hout, of steen werden voorzien, ten minsten van 2
voeten hoog,
Op 24 november 1713 verklaarde enkele inwoners van Veghel dat:
'.. Schulfers, ende dat hij door de glaesraemen wierp naer den eersten
deponent met een puthaeck die raeckte daermede den deponenten zwaeger in
de zijde'
Een puthaak was een stok van ongeveer 70 centimeter lengte met een klein
ijzeren haakje aan het einde om een emmer aan te hangen. Op de volgende
foto is zo'n puthaak te zien.
Foto van een put achter het huis op later adres Pastoor Clercxstraat 76
in Zijtaart
Niet alle huizen in de straat hadden een eigen
put en soms gaf dat wel eens problemen. Op 20 maart 1732 werden er
verklaringen afgelegd waarbij de put in het huis 'De Roscam' (Kesie nr.
2) genoemd wordt. Enkele inwoners van Veghel verklaarden dat zij de
vrouw van
Daniel van Kilsdonck te hebben horen zeggen:
“Ik waarschu de naburen dat sij
geen water uyt mijnen put haalen als wij daar uyt sijn.”
Water voor het blussen van brand
In een akte van
20 november 1723 wordt een brandkuil vermeld op een particulier ef
(Kesie 1):
huijs, schuur, brantkuijl, hoff etc. gestaan en gelegen in Veghel,
genaamd in het Bont Peert.
Op 5 januari 1736
wordt de 'Cappelcuijl', gelegen ongeveer ter plaatse waar nu de haven
is, voor het eerst vermeld.Twee
schepenen van Veghel verklaren dat zij op die dag om 4 uur ’s middags
gegaan waren 'Over de Brugge, aen den Cappelcuijl en aldaar in den
selven cuijl int water gevonden het lighaamke van een arm kint genaamt
Ludovicus soone Jan Denissen alhier, out ontrent vijff jaren.
De kuil staat nog getekend op een kaart uit 1825, getekend ter
gelegenheid van de aanleg van de haven en het havenkanaal. Uit de
tekening blijkt dat de kuil met sloten in verbinding stond. Met de
aanleg van de haven in 1825 is de kuil verdwenen. De regelmatige haast
rechthoekige vorm wijst er op dat het een kunstmatig aangelegde kuil was
en geen natuurlijk water of ven.
Mogelijk werd de kuil in het begin van de achtiende eeuw aangelegd om in
geval van brand te kunnen beschikken over voldoende bluswater. Het eerst
formele voorschrift om poelen te graven om over bluswater ter
beschikking te hebben dateert overigens pas uit 1751. Ook zal de kuil
voor andere doeleinden gebruikt zijn, bijvoorbeeld als drenkplaats voor
het vee.
Het
brandregelement van 1744 schrijft voor:
-
Om te meer wateren in gereetheid te hebben, zo wert geordonneert dat
elke eijgenaer van huijs daer aen of bij een put zal maken binnen den
tijd van een maend na publicatie dezes, zullende anders de regenten er
een op kosten van de gebrekigen maken laten.
-
Voorts behoren alle de putten, geene uijtgezondert, met een bequaem
kuijp van vitsel, hout, of steen werden voorzien, ten minsten van 2
voeten hoog, tegen al ongeluk, daer anders bij avond of ontijden voor
mensch, kind, ofte vee te dugten is.
En het
brandreglement van 1751:
-
En op dat in dusdanige gevallen geen water soude manqueeren sullen de
respective rotmeester door haere rotgesellen doen graeven waterpoelen
daer den officier en regenten haer ordineren sullen.
-
Ook sal om deselve reden tot ieder coppel huijsen in aen off ontrent de
straet alhier staende daer nog geen put en is er een worden gegraeven
ten coste van de eijgenaers dierselver huijsen binnen den tyt van agt
maenden nae publictie deses.
-
Moetende de selve tot voorkoninge van ongelukken met eene behoorlyke
kuijp ter hoogte ten minsten van twee voeten ’t sij van planken, van
russen, off vitsel werden voorsien en gesecureerd alles op peene van
drie gulden
Op 12 augustus 1780 werd in een vergadering van officier en schepenen
voorgesteld dat het goed zou zijn als men
'teynden in de straat by off ontrent Peter van de Leemput off
elders' een put met pomp liet maken om water te kunnen hebben wanneer
ongelukke moge komen in cas van brant dewyl daar ontrent geen water te
vinden is. De vergadering besloot om zo snel mogelijk een nieuwe put met
pomp te laten maken.
Dorpsrekening
1808:
-
volgens ordonnantie en quitantie betaald aan Aard van Doorn voor 14 ½
kan jenever voor de rotgezellen van de straat wegens het verdiepen van
den zoogenaamden brandsloot agter de hoven van de zuidzyde der straat
6-5-8
-
aan Willem Verbruggen, Jan Peter Ketelaars en Hendrik Jan van Cleef voor
verdient arbeidsloon van hey nader opwerken van de gemelden sloot 8-11-8
Op 31 maart 1818
werden de nagelaten goederen van Gerardus van den Heuvel, in 1815
overleden, en Petronella Adriaan van de Ven, in 1805 overleden,
verdeeld. Huis Straat nr. 12 werd toen omschreven als:
een huis met
stallingen, wagenschuur en verder getimmerte te Veghel in de straat
gelegen, belendende de ene zijde de gemeentelijke pastorij, andere zijde
mevrouw de Kuijper voor de steenweg en achter de brandgraaf
De Put op het kerkhof
De put op het
kerkhof wordt een 'gemeentens put' genoemd. Het was een dorpsput, voor
het gerief van kerkgangers en passanten. De put wordt niet vermeld in de
kerkrekeningen, en pas vanaf 1744 in de dorpsrekeningen. Kennelijk werd
deze put in 1744 of kort daarvoor gebouwd.
Dorpsrekeningen:
-
1744-1745: betaalt aan Jan Eymbers voort opgraaven van de grip om de
kerckhoff en voort veegen van den put aldaar 0-14-0
-
1745-1746: betaalt aan Jan Baltusse, meester metselaer, voor verdienste
aan den gemeentens put op de kerkhof 0-15-0
-
1749-1750: aan Jan Baltusse, meester metselaar, voor arbeijtsloon soo
aan de pastorije, aant schoolhuys en put op den kerckhoff, tesamen met
de uperman, betaalt 8-17-0
-
1759-1760: betaalt aan Joannis Willems, timmerman, wegens verdienste en
verschotte gedaan aan den waterput opt kerckhoff 2-17-0
-
1766-1767: betaalt aan Willem Nauwens, timmerman, voort leveren van
hout, eijser en maken van eenen gemeentens draij haspel aan de kerkhoff
met het verwen volgens accoort 3-0-0
-
1771-1772: voor nagels, duymveere, pulhaak aen de put op de kerkhoff
-
27-3-1777: bestek: den
aennemer sal de oude put cuyp moeten afbreken en alle andere defecten
dat aan het steen werk is ordre verstellen, alsdan sal hy weder de put
cuyp moeten in uniform na de oude bewerken ofte soo het sal geordoneert
worden.
-
1777-1778: voor eysers en krammen aen de gemeentens put en aen de palen
omt heywerk aen de kerkmuur vast te maken 1-1-0
-
1777-1778: betaelt aen Jacobus Somers, timmerman, voor een spon aen de
gemeentens put, paalen leveren en heyen in de grondt op den hoek van de
kerkmuur naest de Aa, en aent schoolhuys gewerkt 12-0-0
-
1794-1795: Nieuwe put swengels aan de gemeentens put
-
1807: schoonmaken van de put op de kerkhof 0-12-0
De Put bij de school
In 1750-1751
wordt de put bij de school voor het eerst vermeld in de dorpsrekeningen.
In 1757-1758 werd op kosten van het dorp de put bij de school vernieuwd.
In 1782-1783, dat is 25 jaar later, werd er een nieuwe put aangelegd.
Oudere vermeldingen van bouw of onderhoud van een put bij de school
ontbreken in de dorpsrekeningen. Het is aannemelijk dat er vanaf de bouw
van de school in 1597 of kort daarna een put bij de school en het
schoolhuis is geweest, de schoolmeester en de kinderen zullen behoefte
hebben gehad aan water. Mogelijk was aanvankelijk de schoolmeester
verantwoordelijk voor het onderhoud van deze put en nam het dorp in de
achttiende eeuw deze taak met de bijbehorende kosten over. Zo'n
verandering kan het gevolg zijn van onderhandelingen bij de aanstelling
van een nieuwe schoolmeester; in dit geval Gillis de Bruijn in 1740.
Vermeldingen van de put bij de school:
-
1750-1751: aan Mighiel Boumans voor gelevert stroij aan de pastorije,
putmick voort schoolhuijs 6-4-0
-
1757-1758: betaald ‘aan Joannis Willem Hendrix voor geleverde harde
steen 200 met voort aanhalen vant sant alles aan de put aldaar aant
schoolhuys gebruykt’, ‘item publicq besteedt het maken van eenen nieuwen
putswengel’
-
1766-1767: betaald ‘aan Gerbrandts voor een swengel aan de put vant
schoolhuys’
-
9-4-1776: Bestek: als dan nog te maken op den put van ’t privaat een
eyke raam
-
1782-1783: betaald ‘voor 3700 steenen gebruykt aen de nieuwe put aen de
schoolhuysinge alhier, Voor twee mudden kalk voor de put aent
schoolhuys’
-
1782-1783: betaald voor een ‘houvast
en nagels aen de put vant schoolhuys, voor een rad in de put vant
schoolhuys, swengel en steyger en voorspon en arbeytsloon’
-
1783-1784: betaald aan de ‘metselaer, voer lesse van kalk, werke aen de
put aldaer met den uperman’
|