De Tweede school in Veghel (1797-1810)

Martien van Asseldonk

16 mei 2014

(Onder embargo. Dit is een voorstudie voor een boek over Veghel. Verboden te gebruiken zonder toestemming van de autheur.)

 

De eerste dorpsschool van Veghel stond vanaf 1597 in Veghel in de Straat bij de kerk. In de zeventiende eeuw werd er ook school gehouden in de Kapel in Eerde en in de schuilkerk net over de grens met Uden. Deze scholen stonden respectievelijk op Rooise en Udense grond en tellen daarom niet mee als Veghelse scholen, al werden in beide scholen wel veel Veghelse kinderen onderwezen. De tweede Veghelse school zou uiteindelijk in 1810 in Zijtaart gebouwd worden. Tussen 1797 en 1810 werd door verschillende particulieren school gehouden, waarvan de volgende namen bekend zijn: Lambertus van der Heijden, Manus van der Pol, Maria Nouwens en Andries van Geelkercken. Verder werd in 1808 gepoogd een tweede dorpsschool op te richten voor de gezamenlijke gehuchten Havelt, Ham, Heuvel en Beukelaar in 1808, en in 1797 en opn ieuw in 1809 door de gezamenlijke gehuchten Zijtaart, Zondveld, Biezen en Doornhoek.

 

Op 20 mei 1799 stuurde de municipaliteit Veghel een antwoord op vragen van ‘de agent vant nationaale opvoeding der Bataafsche Republiek’, met het doel om het onderwijs te verbeteren. De municpaliteyt stuurde de volgende informatie:

 

-         Binnen deese gemeente sijn geen andere schoolen dan den nederduijtsche school, waarin de jeugd word onderweesen door Lambertus van Buul, die een salaryse en censseren geniet van den landen jaerlijks eene somme van twee hondert gulden, en daar boven voor ’t onderwijsen van ieder der leerlingen per maand twee stuivers, en voorts ’t geen uyt den aanstelling van den schoolmeester door den municipaliteit genoten word.

-         De ordonnantien en schoolreglementen in voorige tijden daar van geweest, sijn bij publicatie van de provisioneele repreesentanten van het volk van Bataafsch Braband dato 4 september 1795 voor vervallen verklaard, en daar by tot nadere voorsiening in de eerste plaats onmiddelijk onder het opsigt van deselve, en in de tweede plaats onder het bestuur der municipaliteiten gestelt, elk in haare gemeente.

-         Het getal der leerlingen welken soodanig één schoolmeester alleen alhier onderwesen heeft sijn circa ruym vierhondert, onder deselve bevonden sig circa veertig leerlingen welke minvermogend zyn en de laste uyt het gemeene fons der armen betaalt wordende.

-         De gebouwen bestaande in schoolhuyse, de wooning en school syn plaatselijken eygendomme de welke den schoolmeester bewoond.

 

Wat betreft het verzoek om suggesties voor verbetering stelt de municipaliteit voor:

 

-         te weten dat den schoolmeester tot onderwijs der neederduyts te leeren leesen en schryven, cyferen etcetera over zoo een aantal leerlingen, waar onder mogelyk de helft derselve sijn die een uur of minder van de school in deese gemeente woonen, niet genoegsaam is, en dus dat na evenredigheid der leerlingen ook behoefde soo veel onderwysers te sijn waar door de jeugd tot bekwaamheid kan worden gebragt waer van veele het tans moeten ontberen, dewijl het voor één man onmogelijk is dit aantal leerlingen nae behooren dagelijks te konnen onderwijsen.

-         Dat het ook seer nuttig sou weesen dat voor den platten lande aanstelt onderwysersen der France taal, waar door niet alleen vinden dat die taal als hoogst nodig ieder te pas koomende zoude worden en geployeert, maar veele ingeseetenen onthouden soude worden van het doen van extra ordinaire costen ontrent haare kinderen welke denselven nu buyten slands of elders moeten brengen willen sy soodaanig een taal magtig worden.

 

De gemeente zag dus in 1799 de noodzaak van een tweede school in. Er was in 1796 een tweede klaslokaal aan de Veghelse school gebouwd, en Lambertus van Buul onderwees in twee lokalen. Wat het aantal scholieren betreft noemde het gemeentebestuur op 17 maart 1808, dat het er ongeveer 300 waren en dat minstens 90 % van de boeren hun kinderen, zodra het vee van stal ging, hun kinderen van school hielden. Deze boerenkinderen gingen alleen in de winter 3 of 4 maanden naar school. In 1799 had de gemeente er belang bij om een zo hoog mogelijk aantal leerlingen te noemen en in 1808 een zo laag mogelijk aantal.  De aantallen kunnen dus een beetje gekleurd zijn.

 

 

De school van Lambert van der Heijden

 

Lambert van der heijden woonde in het huis dat in de reconstructie van Veghel Wielse Hoef nr. 19 heeft gekregen.  Vanuit Zijtaart gezien stond dit huis net aan de overkant van de huidige Zuid-Willemsvaart tussen waar de Pastoor Clercxstraat en de Hemel op de kanaaldijk uitkomen. Het eerste bericht dat hij school hield dateert van de vergadering van de municippalityet van 27 januari 1798. De notulen schrijven:

 

-         Alsoo by publicatie van de provisioneele repreesentanten van Bataafs Brabant van 4-9-1795 het voorig school reglement van de Staten Generaal van 31-3-1725 was vervallen, echter het schoolweesen als een zaak van het uyterste gewigt en aanbelang voor het algemeen bij provisie en tot naarder voorsiening in de eerste plaats onmiddellijk bleef onder het opzigt der provisionele representanten van het volk van Bataafs Braband en in de twee plaats onder het bestuur der municipaliteiten, elk in hun gemeente, en met deesen verdere last dat niemand eenige school kan of mag houden dan met voorgaande kennis geeven en goedvinden der onderscheijde municipaliteiten ten welker last, al meede een wakent en stip opzigt over de schoolen gestelt word.

 

-         Desalniettemin was het de municipaliteit ter ore gekomen ‘dat lieden zig op den buijten den bij ons aangestelden en geapprobeerden schoolmeester L. van Buel welke publicq en zelvs teegen het goed vinden van de municipaliteit schoolhouden en dus ook dat onder hunne kinderen aldaar ter school laten gaan.’ Het wordt verboden om school te houden, ‘’t zij bij dag, of avond, ten zij deselve behoorlijk daar toe gequalificeert zijn.’ Ook mag niemand zijn kinderen of dienstboden naar dergelijke scholen sturen.

 

 

Op 11 oktober 1798 kwam schoolmeester Lambert van Buel de vergadering binnen. ‘Denselve doet sijn klagten aan de vergadering dat er buijten syn school door Lambert van der Heyde school word gedaan. Versoekende voorsiening tegen hetselve en dat de resolutie voorheen door de municipaliteit daer ontrent genomen mag worden geëxecuteert.’ De municipaliteit informeert Van Buel dat ze over zijn klacht zal overleggen. Het is niet zonder betekenis dat deze klachten steeds in de wintermaanden geuit werden. Als het vee van stal gingen hielden verreweg de meeste boeren hun kinderen thuis, de meeste boerenkinderen gingen alleen gedurende de wintermaanden naar school.

 

Lambert van Buel stuurde, toen de municipaliteit niet meteen ingreep, een klacht aan het intemediair administratief bestuur van het voormalig gewest van Bataafsch Braband. Hij schrijft dat hij schade ondervind van het school houden door Lambert van der Heijden. Hij verwijt de municipaliteit nalatig te blijven om op te treden tegen Lambert van der Heijden, ondanks zijn klacht van 11 oktober 1798. Van Buel vraagt het intemediair administratief bestuur om de municipaliteit te gelasten op te treden tegen Lambert van der Heijden. De municipaliteit werd om commentaar gevraagd.

 

De municipaliteit antwoordde op 8 december 1798 wat geïrriteerd. Van Buel schrijft dat niemand buiten hem in Veghel school mag houden, maar dat ziet hij verkeert, want dat mag wel met toestemming van de municipaliteit, als dat ‘sou strekken dan tot gerieff der ingeseetenen, of tot meerder en geschikter onderwijs der jeugt’. Op 27 januari 1798 had de municipaliteit Lambert van der Heijden verboden om school te houden, omdat  hij niet gequalificeerd zou zijn, en omdat de municiapliteyit dat  Van Buel ‘voor een ieder ingeseeten tot onderwysing van de jeugt geschikt was’. Van der Heijden bleef toen echter doorgaan met school houden, ‘totdat eyndelyk de municipaliteit haere resolutie heeft dien gelden en bij een commissie uyt de haare sig vervoegt bij den gemelde Lambert van der Heijde, die toen juijst beesig synde met schoolhouden, aan den selve geinterdiceerd verder te continueeren, met haar neemende verschyde syne boeken waar in de jeugd door hem in onderweesen wierd en die tans nog ter raadcamere berusten, wordende door gemelde Lambert van der Heyden belooft geen verdere school meer te sullen houden.’

 

Hierna hoorde men lange tijd niets van het schoolhouden door Van der Heijden, totdat Van Buel er op 11 october over kwam klagen. De municipaliteit besloot toen om er verder over te overleggen, omdat ‘men ondervond dat seer veele ingesetenen den gemelde Lambert van der Heyden int voortvaaren en uytoeffenen vant school doen ondersteunde, ja, selvs dat de municipaliteit bij veele welke voor dat schoolhouden waaren hatelijk wierdende loven of de municipaliteit ’t welsyn van ‘t heelal in haare gemeente niet bevorderde.’  Dit ondezoek had enige tijd nodig, en het verwijt van Van Buel dat de municipaliteit nalatig is, is onterecht. Het verzoek van Van Buel moet worden afgewezen, omdat dit er op gericht is het gezag van de municipaliteit volgens de publicatie van 4 september 179 ‘den bodem in te slaan’. Er is verder niets op de ‘bediening, gedrag, zede, als andersints van gemelde dorps schoolmeester’ aan te , ‘maar in teegendeel alle lof meriteert’, terwijl Lambert van der Heijde ons als onbekwaam en ongeschikt voorkomt. Gelieve daarom het daarheen te sturen dat Van der Heijden gelast wordt om op te houden met scshool houden.

 

Op 24 december 1798 vergadert de gemeente over het antwoord van  het intermediair administratief bestuur van ’t voormalig gewest van Bataafs Braband van 12 december 1798. De municipaliteit van Veghel werd gelast ‘Lambert van der Heyde en anderen die sonder derzelver voorkennis en consent onderneemen school te houden en de jeugd te onderwijsen’ met kragdadige middelen het school houden tegen te gaan, en om binnen agt dagen na ontvangst van de brief het intermediair administratief bestuur te informeren welke stappen genomen zijn. Op dat moment was Lambert van der ‘ doodelyk siek’ en hij kon daarom geen school houden. De munbicipaliteyt besloot  af te wachten ‘hoe het met syne siekte afliep.’

 

Jan Johannis van Zutphen en Johannis Jan Tillaer werden gecommitteerd om voortaan alle klachten over het schoolwezen te behandele n en ‘bysondere klagten bekomende ons voor te dragen’. Hiermee houden de berichten over school houden door Lambert van der Heijden op.

 

 

De school van Manus van der Pol

 

Wat later werd er toch weer school gehouden in die buurt, en wel door Hermanus van der Pol. Herman woonde met drie anderen in het huis dat in de reconstructie van Veghel adres Kesie 10 heeft gekregen. Hij gaf in de winter van 1798-1799 les in het huis waar Jan Hendrik van den Tillaar woonde (Donk 10), die dat gehuurd had van Lambert Antonij van Doorn. Het huis stond een goeie 100 meter van het huis waar Lambert van der Heijden les gegeven had. Vanuit Zijtaart gezien stond het huis aan de overkant van de tegenwoordige Zuid-Willemsvaart, ongeveer ter hoogte van waar de Hemel op de kanaaldijk uitkomt. Het les geven door Manus van der Pol was kennelijk een reactie op het sluiten van het schooltje van Lambert van der Heijden.

 

Op de vergadering van de municipaliteijt van 14 februari 1799 deelt de president-schepen dat hij gehoord heeft dat ‘ aan de Leest ten huyse van Jan Hendrik Tillaar een publique school ter onderwijsing van de jeugt is opgerigt, en dat die uytgeoeffent word door Manus van der Poll’. Omdat van der Pol daar geen toestemming voor heeft, besloot de vergadering hem het school houden te verbieden.

 

 

De klacht van Van Buel uit 1801

 

Op 30 mei 1801 vergaderde de municipaliteit over een verzoek van schoolmeester Lambert van Buel aan het departmentaal bestuur van de Dommel. Hij verwijst naar zijn klacht in 1798 en op het besluit van de municipaliteit van 4 december 1798 om krachtdadig op te treden tegen het school houden zonder formele  toestemming. Van Buel schrijft dat hij gemerkt heeft dat ‘de municipaliteit ten eenemaal werkloos blyft om aan de voorschreven orders te obiedeneren, van dit notoir gevolg dat daar door de zoodanigen welke zich buyten den suppliant het onderwys der jeugd aanmatigen allenzinds konde geschieden der maate dat zulx in plaats van niet tegen te worden gestuit hand over hand toeneemd.’ Hij vraagt het departementaal bestuur om de municipaliteit te gelasten om op te treden.

 

Het departementaal bestuur vroeg de municipaliteit om binnen 8 dagen te reageren. De vergadering antwoordde:

 

Dat wij vermeenen de addressant in geen deese eenige grond heeft sig over ’t gedragh der municipaliteit te beklagen. Dat denselven sig speciaal bedient van de resolutie dato 12 october 1798 en doet voorkomen off wij de pligt daar bij ons opgelegt niet behoorlyk doet naleeven, immers is daer by de magt gegeven dat met voorkennis en consent andere mogen school houden en de jeugd onderwijsen.

 

Overtuygt synde dat binnen deese gemeente uyt hoofde der veelheyt van de jeugt en uijtgestrektheyt der plaats selver met geen mogelykheid een enkel persoon de jeugt die binnen deselve is en behoord te onderweesen worden alleen kon onderwijsen. Dit leert de ondervinding en dit sal den addressant selfs seer wel weeten dat dikwyls wanneer denselve schoolhoud en doet verscheydene van de te moetene onderweesene worden jeugt eeveneens soo als deselve in school komen en soo weder vetrekken sonder eenige de minste onderwijs te hebben, off mogelyk te hebben kunnen ontfangen.

 

Dat nu de ouders dier jeugt, die geen onderwijs bekomt off kan bekomen off na her gedagte geen genoegsaame voortgang int leeren maakt, soeke iemand die deselve int particulier onderwijs kan niet mispreesen worden, ten minste wij vinden ons beswaert om dit tegen te gaan. Eendeels dat sulx een groote haet onder onse ingesetenen sou verwekken. Anderdeels teffens de schult te weesen van meenige jeugt, welke ouders deselve bij den addressant niet soude willen laten onderwijsen en liever als dat doen ongeleert te laten, off sig te rekenen te ver van school te wonen, ongelukkig te maken. En ten laaste dat wij begrypen dat ieder ouder van syn kind meester is om het te laten onderwijsen door wien hij begeerd daer enkel en alleen naer ons insien de publique school is ingericht om de jeugt aldaer te konnen laten onderwijsen.

 

Ter verantwoordiging van ons en ter bevordering van ’t onderwijs der jeugt meede brengende, versoeken wij dat Uw lieden behaegen mag om dienende dan desselfs consideratie en advies het by het departementaal bestuur daer heen te derigeeren dat des addressants versoek mag worden geweesen van de hand en hem integendeel mag worden gelast syne bediening met soodanige vleyt en iever waer te nemen dat de ouders overtuygt worden dat haere kinderen beeter bij den addressant dan bij anderen in wetenschap toenemen, synde alleenlyk de eenige weg tot maintinu van des addressants bediening tot voorkoning van des addressabts nadeel in’t particulier en tot nut van ’t algemeen.

 

Wie er school gehouden had en hoe de zaak verder afliep vermelden de bronnen niet.

 

 

Bij de aanstelling van schoolmeester Lambertus Buel op 27-1-1796 bepaalde het dorpsbestuur dat hij voortaan niet een vast bedrag van de armentafel zou krijgen voor het onderwijzen van de arme kindern, maar een bedrag per leerling per maand. In de komende jaren zou schoolmeester Lambertus van Buel de volgende bedragen declareren ‘voor het leeren van arme kinderen, leverantie van boeken, papier etcetera, als mede van ’t begrave van arme persoonen’.

 

Zomer

Bedrag (guldens – stuivers – penningen)

 

Winter

Bedrag (guldens – stuivers – penningen)

28-7-1796

9-2-8

16-1-1797

6-15-8

5-8-1797

14-4-8

4-1-1798

6-11-8

19-7-1798

12-9-8

7-1-1799

6-3-0

7-7-1799

11-12-8

1-1-1800

5-10-8

3-7-1800

8-12-12

3-1-1801

3-1-8

5-7-1801

5-13-0

 

 

13-6-1802

9-0-8

6-1-1803

7-3-0

3-7-1803

17-1-4

13-1-1804

8-4-0

1-7-1804

19-12-4

6-1-1805

10-4-8

23-6-1805

20-12-8

 

 

1-7-1806

21-1-12

5-1-1807

21-3-8

19-7-1807

21-3-8

7-1-1808

10-7-6

8-7-1808

29-12-2

 

 

 

 

Uit de tabel blijkt dat er in de zomer meer kinderen naar school gingen dan in de winter. Van de bedragen moet men een onbekend bedrag voor de kosten voor schoolboeken en de vergoeding voor het begraven van lijken nog aftrekken, zodat de bedragen niet evenredig zijn met het aantal kinderen. Als men die extra kosten schat op 3 gulden dan volgt daaruit dat het aantal schoolgaande kinderen in de zomer drie tot vier keer zo hoog was als het aantal kinderen in de winter.

 

Verder is er in 1803, na enkele jaren waarin relatief weinig kinderen de dorpsschool bezochten, sprake van een vrij plotselinge forse toename van het aantal schoolgaande kinderen. Vermoedelijk heeft dit te maken met de acties die Lambertus van Buel vanaf 1798 herhaaldelijk ondernam tegen het illegale onderwijs door particulieren. Dat verminderde zijn inkomsten van het schoolgeld. Kennelijk hadden zijn protesten vanaf 1803 succes. Dit komt overeen met de constatering dat de laatste klacht van Van Buel van 30 mei 1801 dateert.

 

 

De school van Maria Nouwens

          

Op 27 mei 1805 vergaderde het gemeentebestuur over een verzoek van Maria Nouwens om een ‘kleinkinder school’ ofwel ‘matresse school’ te mogen houden. Er zit een aanbeveling bij van de schoolopziener van het district: ‘het gemeentebestuur kan haar zulks als iemand die voor het arresteren van het huishoudelijk reglement school hield, wat mij aangaat, toestaan.’ De vergadering gaat accoord en zal de plaats van het schooltje bepalen.

 

Op 31 juli 1806 krijgt Maria Nouwens haar ‘bet bewijs van algemeen toelating tot schoolhouderesse, overeenkomstig artikel 14 van het reglement voor het lager schoolwezen, met verlof tot het houden van een klein kinder school.’

 

IMG_4578.JPG

 

 

 

De school van Andries van Geelkercken

 

Ook Andries van Geelkercken wil een ‘acte van algemeene toelating als kleinkinder schoolhouder’ krijgen. Het gemeentebestuur wil daar wel aan meewerken en besloot  de schout-civiel en A. van den Heuvel te committeren om bij de schoolopziener om de acte voor Van Geelkercken te vragen. De gecommitteerden doen op 20 oktober 1807 rapport aan het gemeentebestuur dat de schoolopziener ‘difficulteert het verzoek te accordeeren.’

 

De schoolopziener laat de beslissing over aan het gemeentebestuuur. Hij schreef: ‘Indien hetzelve niet ongezond is zyn verzoek te accorderen, vraagt het myne consideratien en ik doe aan het selve rapport zoodanig als omstandigheden zullen medebrengen. Wanneer dit rapport gunstig is verleent het gemeentebestuur gevraagde vryheid, en ik geef berigt of acte naar mate de verzoeker al of geen examen afleggen zal.’

 

Hierop besloot het gemeentebestuur op 3 november 1807 om  Andries van Geelkerken toe te staan om ‘binnen deze gemeente ter plaatse aan hem te designeeren voor soo veel ons aangaat aan kleine kinderen zodanig als bij de wet bepaald onderwijs te geven.’ De schoolopziener wordt verzocht hem daartoe de nodige acte van toelating uit te reiken.

 

In januari of februari 1808 schreven de inwoners van het Beukelaar, de Heuvel, het Haveld en het Ham:

 

Dat zy doer het onderwijs van den voormalige bijschoolhouder Andries Geelkerken met eenige ofschoon slechts zeer gebrekkige voorziening in voerschreven behoeften verkregen hadden. Dat het houden van school aan opgemelde A. Geelkerken door het voormalige departementaal bestuur van Braband verboden zynde, ook het gebrekkig onderwij is komen te cesseeren.’

 

 

Geruchten over een school op het Ham

 

Op 6 december 1804 vergaderde het gemeentebestuur over een brief van de schoolopziener van het 3e district in departement Braband. Er zou gedurende de winter een school op het Ham bestaan, waarvan een opgave nodig zou zijn. Hij vraagt:

-        Wat er van de waarheid dies informatie zij.

-        Of het stellig nodig zij dat die school op het Ham exteere.

-        Of de persoon bij wien deese school word waargenoomen hier toe kan gerekent worden de gevorderde bekwaamheeden te hebben

 

Het gemeentebestuur antwoordde kort: Er is ongetwijfeld eene onwaarheid geïnformeerd, omdat wij na behoorlyk onderzoek die school niet hebben kunnen ondekken, en kunnen derhalve ter beantwoording van de 2e en 3e vragen niet beoordeelen.

 

 

De mislukte poging om een school op het Haveld te krijgen

 

A. van Asseldonk, wonende op het Ham, M. van der Pol, wonende op het Haveld, A. van Son, wonende op den Heuvel, en P. van Lankveld, wonende op het Beukelaar, stuurden een verzoek aan de landdrost  gestuurd  om aan hen ‘te accordeeren eenen openbaaren schoolonderwyzer op een matig tractament.’ Ze motiveren hun verzoek als volgt:

 

Geven te kennen dat zy een billyk belang stellende in het onderwys ende beschaving hunner kinderen, altyd ernstig zyn bereyt geweest om hun een en ander op de meest voegzame wyse te verzeekeren.

 

Dat zy daar toe in de eerste plaats bij den plaatselyke schoolonderwyzer gelegenheid zoude hebben gezogt, in dien desselvs school niet op eenen te zeer afgelegen stond van 3/4  en zelvs van een geheel uur van hunne respective woningen waren verwyderd.

 

Dat zy doer het onderwijs van den voormalige bijschoolhouder Andries Geelkerken met eenige ofschoon slechts zeer gebrekkige voorziening in voerschreven behoeften verkregen hadden. Dat het houden van school aan opgemelde A. Geelkerken door het voormalige departementaal bestuur van Braband verboden zynde, ook het gebrekkig onderwij is komen te cesseeren.

 

Dat zij meenigwerg dringend zyn aangezogt om met hunner mede inwoners in opgemelde gebruikte gemeene zaak te maken. Dat voorschreven gehuchten plus minus bevatten eene hoeveelheid van 150 aparente scholieren, welk zeer aanzienlijk aantal nu van alle onderwijs is verstoten.

 

 

De landdrost vroeg de mening van het gemeentebestuur dat op 3 februari 1808 hierover vergaderde. De vergadering besluit om het lid van het gemeentebestuur Johannes J. van den Tillaar met substituut secretaris Jacob Jacot te committeren om haar bedenkingen met de schoolopziener te bespreken. Op 17 maart 1808 licht het gemeentebestuur haar bezwaren toe in een brief aan de schoolopziener.

 

De gehuchten hebben als argument aangevoerd dat hun huizen drie kwartier tot een uur lopen van de Veghelse school verwijderd staan. Dat klopt niet, omdat men van de Veghelse school via de genoemde gehuchten gemakkelijk in een uur naar de school van Erp kan lopen. Als het waar is wat de gehuchten zeggen, dan zouden hun huizen in de kom van Erp moeten staan. Daar staan ze niet., ‘maar zelvs merkelyk veel digter bij de school van Veghel dan bij die van Erp gelegen zijn.’

 

De gehuchten beweren dat er onder hen 150 leerlingen wonen. Ook dit is overdreven. Veghel heeft ongeveer 3.000 inwoners, wat  goed is voor ongveer 300 scholieren. Het aantal inwoners van de vier gehuchten is slechts 1/5 van datvan heel Veghel. Als zij van ongeveer 600 inwoners 150 leerlingen hebben, dan zou heel Veghel er van 3.000 inwoners 750 moeten hebben, ‘die voer zeker in dezelve niet aanwezig zyn.’

 

De vier gehuchten liggen tussen Veghel en Erp. Als de school op het Haveld of Ham of daar tussenin gebouwd zou worden, dan profiteren die twee gehuchten er van. Voor de Heuvel wordt de afstand tot de school er niet noemenswaardig korter van, en voor het Beukelaar volstrekt niet. Als de school op het Heuvel gebouwd zou zijn, welk gehucht slechts een kwartier lopen van de Veghelse school gelegen is, dan profiteren de inwoners van de Heuvel er wel van. Voor het Haveld en het Ham maakt het niet veel uit, en voor het Beukelaar wordt de afstand tot de school er ook dan niet korter op. Als de school op het Beukelaar, welk gehucht aan de kom van het dorp grenst, gebouwd wordt, dan profiteren de inwoners van het Beukelaar en mogelijk iets van, maar voor de andere drie gehuchten maakt de afstand dan niet veel uit.

 

Hieruit blijkt wel dat deze vier gehuchten  ‘als het ware bij elkander zyn gesleept, mogelijk om daar door als uit een ruimer veld met meerdere waarschynlykheid tot grond van hun verzoek een overgroot getal scholieren aan te voeren.

 
Als deze vier gehuchten toestemming krijgen voor een eigen school, dan vrezen we dat ‘den vasten grond zal worden gelegd om ten minsten nog vier, vyf of meerder scholen binnen deze gemeente voor de overige veel meer verwyderde gehugtens, het koste dat koste, op te rigten, want waarom toch zoude deze ook, hoewel met hunne meer verwyderde stand der tans aanwezige schoole wel te vrede, op steun van meerder grond door ’t voorbeeld der suppliannten aangespoord, daar op geen aanspraak maken.’

 

Het oprichten van scholen in afgelegen gehuchten heeft voor hen veel minder gemak en gerief als men in eerste instantie zal denken, vooral omdat in Veghel de kerk en school bij elkaar staan. ‘Immers zyn de meeste scholen op afgelegene gehuchtens, zoodra het vee ten velde gaat voor 2/3 of 3/4 van een geheel jaar van hunne scholieren, zoo niet geheel ten allerminste van 9/10 derzelve ontbloot. Deze uit boere kinderen bestaande tot het hoeden van vee en andere ligten arbeid geschikt, keeren niet eerder dan met den aankomende winther na dezelve weder. En juist is dan de tyd voor het onderwys van hunne godsdienst bepaald, in welke tijd zij dagelyks ter kerke gaande met meer gemak de school alhier int dorp bij de kerk staande kunnen frequenteeren dan die in hun gehucht, in welke zij te verre van de kerk meestal te laat zoude aankomen. Eenige zeer weinige kinderen dan niet er kerke gaande daarvan uitgesonderd, baard onzes inziens om het geringe aantal derzelve geen de minste reflectie, denwelke meer tot de kleine kinder schooltjes dan tot de hier bedoelde behoren.’

 

Het gemeentebestuur wijst verder op het aantal inwoners van Veghel dat kan schrijven, zoals blijkt uit de ‘eigenhandige geteekende stemregisters’. Als men dat aantal vergelijkt met dat van ‘der nabuurige of andere gemeentens in welke 2, 3, 4 of meerder scholen aanwezig zyn’, dan kan niet worden aangetoond ‘dat Veghel uit gebrek aan scholen iets bij die gemeentens ten agteren is.’

 

Een van de inwoners van de vier gehuchten, A. van Son, had het gemeentebestuur al eerder monderling verzocht om een verzoek voor een schoolmeester aan de landdrost van Braband te sturen. Hij had toen een conceptbrief overhandigd. Dat was toen ook al om dezelfde redenen geweigerd.

 

Van de oprichting van een school voor de gehuchten het Beukelaar, de Heuvel, het Haveld en het Ham kwam door dit negatief advies van het gemeentebestuur niets.

 

 

De oprichting van een school in Zijtaart

 

De eerste poging van de ‘Sontvelt, Sijtert, Krijtenborg, Biesen, Leest en Doornhoek om een eigen schoolmeester dateert uit 1797. Zij motiveren hun verzoek als volgt:

 

Dat het voor hunne kinderen zeer ongelege en te ver af is om in de gemeentens school te sende, gekijk ook het groot aantaal kindere deser gemeente te veel is om door een enkel schoolmeester als die deser gemeente behoorlyk te worde onderweesen in leesen, schryve etc.

 

Dat in het naeburig dorp S. Oede Roode wel 3 à 4 schoolmeesters syn die zoo als den eenen van Veghel ‘s lands tractement geniete, dat egter de uytgestrektheid en volksrykheyt van Roode niet zoo merkelyk meerder is als van Veghel, daar een enkel persoon buyten staat is behoorlyk schooldienst voor meer dan 200 kindere die sometyts school gaan.

Om welke rede veele ouders by groote koude en ook bysonder slykagtige weege by winterdag die den voornaamste tyt voor de uythoeke om school te gaan, om welke rede veele ouders besonder van de afgeleege hoek met reede nalaate hunne kindere zoo ver ter school te sende, mits de selve door een al te groot getal niet behoorlijk konne onderwese worde.

Dat ook by de staatsregeling de beschaaving, verligting en goede zeede bevordert alle konste aangemoedigt worde tot welkens eerste trap voor seeker het onderwys in leese en schryven kan diene en ook ieder borger volgens de selve staatsregeling het regt heeft zoodaanig eerlyk frabrik of bedryf aan te vangen als hy zal verkiesen, gelyk zulks ook strekt met gronden van vryheid en gelykheyt.

Zoo heeft ook een borger alhier zoo veel zyn vermoogens zyn des zelfs vernuft en arbijt zeedert korte tyt wel wille schikke om de hugt van het Sontvelt, Sytert, Krytenborg, Leest en Doornhoek en Biese voort te onderwyse tot veel grooter vordering als door de veelheyt in de dorpsschool had henne verwagt worde, dan daar dit anders met vrugt geschiet en zulks egter niet kan blyven bestaan tenzy eenig onderstant of tractement van slands af gemeenswege geschiede.

Waarom de ondergetekende zig persoonelyk tot hunne munisipaliteit wende, versoekende dat de selve van gemeentens weege op eenige wijse daar toe voorsiening doen sal, of wel hun adreseere om van slands weegen een schoolmeester aan te stelle op her gewoone staatstractement en emolumenten in een der voormelde uythoeke deser gemeente daar beste geschikt en gelegen voor de selve soude syn.

 

Aan het verzoek werd geen gehoor gegeven. Een jaar later begon Lambert van der Heijden, opgevolgd door Manus van der Pol met zijn schooltje aan de Leest-Doornhoek, twee van de gehuchten die het verzoek mee ingestuurd hadden. Schoolmeester Van Buel verzette zich daar heftig tegen, omdat dit ten koste ging van zijn inkomsten, hij beurde twee stuivers per kind per maand aan schoolgeld. De municipaliteit steunde Van Buel toen nog, ook omdat Lambert van der heijden en Manus van der Pol niet gekwalificeerd waren. Dit maakt aannemelijk dat een van de redenen dat er in 1797 niet op het verzoek van de gehuchten ingegaan werd, tegenstand van schoolmeester Lambert van Buel geweest is. Het was voor hem vooral een centenkwestie.

 

Omdat er in 1796 een tweede klaslokaal aan de Veghelse school gebouwd was, en hij in de wintermaanden het grote aantal leerlingen niet aankon (de bronnen vemelden 200, 300 dan wel 400 leerlingen), veranderde de houding van het gemeentebestuur in de loop der tijd wel, ook omdat de bevolking de particuliere  bijscholen die in de winter gehouden werden, steunde, en mochten zij niet zelf uitmaken waar ze hun kinderen lieten leren? In 1801 vond het gemeentebestuur het bezwaarlijk tegen deze scholen op te treden en in 1804 ging ze niet in op geruchten dat er ook op het Ham zo’n winterschool zou zijn. Desalniettemin verzette de gemeente zich in 1808 weer wel tegen het oprichten van een tweede dorpsschool op of in de buurt van het Havelt . Misschien speelde mee dat een dorpsschool voor de gemeente kosten voor het onderhoud en de verwarming van het schoolgebouw met zich mee zou brengen, wat bij die particuliere winterschooltjes niet het geval was.

 

Hoe het ook zij, toen de inwoners van Zijtaart, Zondveld, Biezen en Doornhoek in 1809 een tweede poging ondernamen om een eigen school en schoolmeester te krijgen was het gemeentebestuur welwillender dan in 1797. De tijden waren veranderd, het aantal leerlingen dat Van Buel in de winter had was groot, en de particuliere winterscholen waarin door ongekwalificeerde schoolmeesters les gegeven werd bleven wellicht gedoogd, maar waren eigenlijk toch illegaal.

 

Op 18 mei 1809 werd het gemeentebestuur van Veghel door de kwartierdrost van Eindhoven gevraagd om te reageren op een verzoek van ‘H. J. van de Velden, G. L. Verhoeven, A. G. Verbeek, en M. J. van den Tillaer, gezamentlyke inwoonders der gehugten Sondveld, Sytert, Dorenhoek en Biezen‘ om een eigen school en schooolmeester. Op 21 juni 1809 werden A. Van den Heuvel, lid van het gemeentebestuur, en Jacob jacot, substituut secretaris, gecommitteerd om de zaak te onderzoeken. Dit was ruim een jaar nadat dat gehuchten Havelt, Ham, Heuvel en Beukelaar nul op hun rekest hadden gekregen. Dit keer was het advies positief. De commissie antwoordde op 27 juni 1809:

 

Het verzoek tot het oprichten van een schoolhuis en woning was volgens de commissie ‘zeker eene behoefte is die spoedige voorziening vorderd, zoodra op der supplianten billyk verzoek voor de bovengenoemde gehugte een onderwyzer zal zyn gesteld.’ Wat meegespeeld zal hebben is de aanmerkelijk grotere afstand van  bijvoorbeeld Zondveld tot de Veghelse school, vergeleken met de afstand vanaf het Haveld.

 

Het probleem was dat de gemeente een dergelijk schoolgebouw niet kon bekostigen. De gemeentekas stond onder druk vanwege subsidiëring van de armenkas en de voorgestelde aflossing van dorpsschulden. ‘Dat wij ons derhalven verpligt achten om de vermogende bystand van Uw mijnheer de landdrost by deze in te roepen om van slands wegen in deze behoefte te voorzien, als menende zulks te mogen vragen op grond der beschikkingen welke het departement Braband op de goederen ad juros usus geaffecteert verkregen heeft.

 

Dat in alle gevallen het oprigten dier gebouwen in het volgende jaar niet veel minder kosten dan in het tegenwoordige mits dezelve voor de winter besteed zynde zal kunnen geschieden, vermits tegenswoordig binnen den gemeente de benodigde steenen niet worden gevonden en er zeer aparent, zoo als gewoonlyk in het volgende jaar genoeg zullen gebakken worden die dan beter koop en zonder kosten van transport  dan nu van elders zullen te bekomen zijn, waar bij nog in aanmerking komt dat het hout in den winter met veel minder kosten dan in het drukste van den zomer kan bewerkt worden en dat tevens genoegzane gelegenheid voorhande is om den onderwyzer inmiddels van ‘t nodige schoollocaal te voorzien.

 

Dat eindelyk onzes crachtens voorschreven school het meest voegzaam zou kunnen worden geplaatst omtrent op het einde van de Dorenhoek tusschen het Zytert, Zondveld en Biezen, als zynde het aldaar van de meeste conveniteit der gezamentlyke belanghebbenden.’

 


Op 27 juli 1809 droeg de landdrost het gemeentebestuur op om voor een school te zorgen, 'met inachtneming dat door een al te overhaaste bespoediging geen onnodige kosten worden aangewend'. Het land droeg niet bij aan de kosten, maar stelde voor dat de gemeente voor dit doel gemeentegronden openbaar zou verkopen.

 

In 1810 werd de school gebouwd. De dorpsrekening van 1810 vermeldt:

 

Het gemeente bestuur van Veghel by dispositie van den Heere Landdrost van Braband van den 27 wintermaand 1809 litt. B., aangeschreve zynde om in de behoeftens der inwoners der gehugten Sontvelt, Zytart, Dorenhoek en Biezen ten aanzien van het onderwys der jeugd door het stellen van eene school aan zulk een plaats in de voorschreve uithoeken die van de meeste convenientie voor de huisgezinnen zal worden geacht te voorzien, zoo heeft hetzelve in den gehuchte Zytert doen bouwen een school en schoolhuis, de materialen daar toe aangekogt en den arbeid van timmer- en metselwerk publiek en voor alle man aan de minst eischende aanbesteed. Dientengevolge heeft den rendant betaalt volgens ordonnantie en kwitantie aan:

 

-        Johannes Dirk van Doorn de somme van 325 gulden voor twee monden en twee bladen gebakken steenen.

-        Aan Hermanus van der Heyden voor 324 voeten raamhout 56 gulden en 14 stuivers

-        Aan Jan Janse van der Heyden voor 68 sleeten en 9 sparren 42 gulden en 6 stuivers

-        Aan Hendricus van Hooft vier gordinge en agt merkse mudden kalk 61 guklden en 8 stuivers

-        Aan Gerrit Verhoeven voor drie mudden kalk 22 gulden en 4 stuivers

-        Aan van der Burgt voor 7400 lb. (pond) dakstroo 54 gulden en 17 stuivers

-        Aan Leendert van Kilsdonk voor arbeidt van dekken en aankopen van stroo 23 gulden, 8 stuivers en 8 penningen

-        Aan Lambert van Hooft voort maken van 8000 sandtsteenen 17 gulden 15 stuivers 8 penningen

-        Aan Piet Kremers en Antony Kransen voor arbeidsloon als opperlieden 12 gulden en 6 stuivers

-        Aan Francis Manders volgens tekening voor leverantie van plancen en nagels 64 gulden en 14 stuiverrs

-        Aan Johannes Vervoort, meester timmerman, wonende te St. Oedenrode, de somme van 42 gulden en 15 stuivers voor leverantie van 285 voeten eike ribben van 4 en 6 duim à 3 stuivers de voet

-        Aan Hendricus Lambert van de Ven in ’t Eerde de somme van 30 gulden en 9 stuivers voor 3900 stenen korte klinkers à 10, 16 en 21 stuivers de honderd

-        Aan Paulus Ariens volgens annotitie voor geleverde nagels de somme van 23 gulden, 17 stuivers en 4 penningen

-        En aan Hendricus Verhoeven voor (balken) 7 gulden en 7 stuivers

-        Betaalt aan Gerrit van Roy de somme van 400 gulden en 14 stuivers ter voldoening van de houtwaren ter zake voorschreven

-        Betaalt aan Johannes Joris Donkers, meester smit, wonende alhier te Veghel, de somme van 137 gulden 18 stuivers en 4 penningen voor yzerwerk ter zake voorschreve

-        Betaalt aan Willem Manders, meester glazemaker, wonende te Gemert de somme van 58 gulden en 16 stuivers voor het inzette en leveren van glas ter zake voorschreven

-        Betaalt aan Joseph van den Tillaart, meester verwer te Veghel, de somme van 18 gulden, 15 stuivers en 10 penningen voor geleverde verwstoffen en verdiend arbeidsloon ter zake voorschreven

-        Betaalt aan Johannes Vervoort, meester timmerman, wonende te St. Oedenrode, de somme van 206 gulden voor arbeidsloon van metsel- en timmerwerk ter zake voorschreven, conform de publieke aanbesteding de dato 17 december 1810

-        Betaalt aan den gemelde Johannes Vervoort voor buitenwerk en gelevert hout ter zake voorschreven de somme van 30 gulden en 6 stuivers

-        Betaalt als volgt:

o   1e Roelof van Eindhoven voor verdient arbeidsloon voort steken van zand en leem, kappen van bomen etc. voor de gemelde nieuwe school de somme van 17 gulden en 8 stuivers

o   2e Aan Willem Welten ter zake voorschreven de somme van 10 gulden

o   3e Aan Johannes van Eyndhoven ter zake voorschreven 4gulen en 5 stuivers

-        Volgens ordonnantie en kwitantie betaalt aan Roelof van Eyndhoven cum suis de somme van 32  gulden en 2 stuivers voor verdient arbeidsloon in den gemeentes eekelkamp met het hakken van bomen voor de school opt Zytart en onderhouden van den grond ter bepoting van der zelve 32 gulden en 2 stuivers

 

De school werd in 1810 in gebruik genomen. Het lokaal was aanvankelijk slechts 5,15 lang, 4,31 meter breed en was 2,43 meter hoog. De opvolger van dit gebouw heeft nu adres Pater Vervoortstraat 3.

 

Toen het schoolgebouw er in 1810 stond werd naar een schoolmeester gezocht. Op voordracht van een groot aantal inwoners van de vier stelde het gemeentebestuur op 13 juli 1810 Lambertus van Dam, wonende te Erp als tijdelijk schoolmeester aan voor de school in Zijtaart. De schoolopziener ging daarmee accoord. Van Dam had op 11 oktober 1809 het examen voor de vierde (en laagste rang) van onderwijzer afgelegd in lezen, schrijven, rekenen en enige didactiek; een jaar later haalde hij zijn derde rang. De gemeente Veghel verkeerde in het vertrouwen dat het salaris van de schoolmeester door het rijk betaald zou worden. In Sint-Oedenrode werden immers al vier onderwijzers door het rijk betaald en in Veghel nog maar één. Het rijk kwam niet over de brug met het betalen van het salaris van de Zijtaartse schoolmeester, onder andere omdat Nederland in juli 1810 ingelijfd werd bij Frankrijk. Van Dam leed armoe. In 1810 besloot de gemeente om Van Dam's salaris voorlopig maar te betalen.

 

 

Op 18 september 1810 vergaderde het gemeentebestuur over de brief van de landdrost van Braband van 27 juni 1809 waarin die voorstelde om gemeentegronden te verkopen om daarmee de bouw van de school in Zijtaart te bekostigen. Het gemeentebestuur besloot om gronden gelegen in Zijtaart en Zondveld te verkopen, en wel:

-        Op den Doornhoek tegenover de huisinge van Johannes Aard van Asseldonk, Tomas Peter de Bie, Jan J. van der Heyden, tot aan de Kampen

-        Opt Zytert tusschen de kamp van Anthony Cransen tot tegenover de huizinge van Johannes Vogels

-        Nog aldaar tusschen de kamp van de weduwe Christjaen Burgers en de Zytartsen dyk met het plakje tegen het veld van Steven Oppers cum suis

-        Op Zondveld in geval de bovengemelde gronden niet genoegzaam na het oordeel vant gemeente bestuur mogt brengen

-        Dan nog tegenover de huisinge van heer van Someren tegenover de hoeve van de Baronesse de Heusch, of in de Lyndse del