De Gelderse oorlog van 1465-1499
Martien van Asseldonk
19 december 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
In 1465 had Adolf, zoon van hertog Arnoud van Gelre, zijn
vader gevangen laten zetten en de macht in Gelre overgenomen. Door
bemoeienis van Karel de Stoute, die ook hertog van Brabant was, kwam
Arnoud van Gelre weer op vrije voeten en belandde zoon Adolf op zijn
beurt in de gevangenis. In ruil voor Karels hulp hield Arnoud van Gelre
het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen voortaan in leen van Karel
de Stoute. Ondanks tegenstand van een aantal Gelderse steden nam Karel
de Stoute in de loop van 1473 het hertogdom Gelre in bezit.
Karel de Stoute achtte het in 1471 noodzakelijk dat permanent
achthonderd ruiter de grenzen van zijn rijk bewaakten. De Staten keurden
dit voorstel goed. De oprichting van de ‘compagnieën’ volgens de
verordening van 31 juli 1471 vormde de grondslag voor het eerste
permanente beroepsleger. Een compagnie bestond uit honderd ‘lansen’, die
elk een sergeant, drie boogschutters te paard en drie voetknechten (een
kolvenier, een boogschutter en een piekenier) telden.
In 1477 overleed Karel de Stoute. Hij werd opgevolgd zijn
dochter Maria, die gehuwd was met door Maximiliaan van Habsburg. Hierna
ontstond er een oorlog tussen Brabant en Gelre, omdat Gelre Maximiliaan
niet als zijn heer wilde erkennen. In 1478 brak er een oorlog uit. De
kroniek van het SInt-Geertrui klooster schrijft over 1478
Eodem anno (1478) sijn die van Den Bosch wederom genootsaeckt geweest te
oorlogen, want de Gelderse quamen in de Meijerije, die sij seer
beschadigde met roven ende branden.
Eodem anno ontrent Vastenavont is den hertog van Bronswijck met
sesduijsent Gelderse uijt de Graeff gecomen; ende heeft een groot deel
van de vrijhijt van Osch afgebrant, ende is doen wederom naer de Graeff
gekeert.
Eodem anno de Bossenaers dit verstaen hebbende, hebben rontom op de
bijgelegene dorpen de clock laeten trecken, ende sijn naer den vijant
getrocken; maer hoorende, dat sij vertrocken waeren, sijn sij over de
Maes gevaren en hebben het dorp Driell afgebrant; ende omdat eenige al
te heet op den rooff waeren ende met den hoop niet en vertrocken, werden
genootsaect tot Hedel te vernachten daer sij van de Gelderse wierden
geslagen.
Eodem anno de Bossenaers vresende, dat de Geldersse het eene ofte ander
dorp mochte comen afbranden, soo hebben sij tot haere verseeckeringe op
sommige dorpen volck gelijt, leggende tot Empel 22 mannen, opt fort
achter Engelen 10, opt orloghschip 65, opt slot tot Kessel 46, tot Alem
46, tot Bochoven 30, opt fort tot Lit 33, tot Littoijen 40, opt slot tot
Megen 12, in de stadt Megen 10, tot Druenen 25, tot Waelwijck 20, tot
Osch, Berchem ende Hees 108, tot Erp 25, tot Vechell 25, tot Bakell,
Milhese, Asten, Doorn, Liessel ende Someren 125 mannen; ende haer
bevolen met de clock malcanderen te waerschouwen ofte den vijant opt een
ofte ander dorp mocht comen.
Enige tijd later werd Grave ingenomen en van een bezettingsleger
voorzien. In 1481 werd er vrede gesloten.
Oijen en Dieden behoorden hierna bij
Brabant.
Het daarop volgende jaar raakte Brabant in oorlog met Luik,
omdat de hertog van Brabant besloot tot wraak op de moord op de bisschop
van Luik door Willem van der Mark, die zijn zoon tot bisschop wilde
laten kiezen. De Luikenaars, die Van der Mark steunden, werden
verslagen. Enkele jaren later namen vijandig gezinde Luikse troepen
Eindhoven in en staken de stad in brand.
Nadat Karel van Egmond in 1492 de macht
in Gelre had overgenomen, kocht hij de rechten op Oijen en Dieden terug.
De verplichtingen die Karel vanwege deze koop aan de stad
's-Hertogenbosch
had, kwam hij niet na. De Bosschenaren eigenden zich beide plaatsen weer
toe en sloopten het kasteel van Oijen. Kort daarna maakte Karel van
Gelre zich weer meester van Oijen en Dieden.
De Geldersen betwistten ondertussen nog steeds het oppergezag van
Maximiliaan. In 1497 trok de graaf van Buren met een Brabants leger,
grotendeels bestaande uit Bosschenaren, de Maas over en brandde dorpen
in de Tielerwaard af. Ook bevocht hij met zijn leger de Gelderse troepen
uit Nijmegen. Karel van Gelre verbrandde op zijn beurt Oss en een deel
van Geffen. De Bossche ambachts- en schuttersgilden en de opgeroepen
plattelandsbewoners verdreven de Geldersen uit de Meierij. Maximiliaan
viel in 1498 met een groot leger Gelre binnen. In 1499 werd er een
bestand gesloten.
De situatie te Veghel
De ingezetenen van Vechel waren in 1476 niet gekomen naar een
gemeyne waerheyt die de hertogelijke rentmeester van het kwartier van
's-Hertogenbosch wilde houden te Vechel. Ze krijgen daarvoor een boete.
De ingezetenen van Vechel moesten in Den Bosch komen 'om der stat vesten
ende graften te graven ende te ruymen'.
Bron BP-1246, fol. 109-109v (1476-1477)
In 1478 werden 25 soldaten in Veghel gelegerd als bescherming
tegen de Gelderse troepen.
Tijdens de oorlog tussen Brabant en Gelre in de jaren
1478-1481 verdedigde de stad 's-Hertogenbosch de stad en het platteland
van de Meierij met ruiters in dienst van de stad, die enige tijd in
Grave gelegerd werden. Op 6 augustus 1479 gaf de hertog de stad
toestemming om ter bestrijding van deze kosten 30.000 rijnsguldens of
meer te lenen op naam van niet alleen de stad, maar tevens namens de
‘goede luden in den voirscreve Meyerye van Den Bosch ten plattenlande
geseten’.
In 1478 moest de Meierij van 's-Hertogenbosch tweeduizend soldaten op de
been brengen om te dienen in de oorlog tegen Frankrijk en Gelre. In juli
1479 werd elke vierde weerbare man onder de wapenen geroepen. Bij het
akkoord tussen de stad en platteland over de kosten van de oorlog blijkt
dat het volk in de oorlog tegen Gelre van 1478-1481 per kwartier onder
aanvoering van een eigen kapitein gevochten had. Omdat de inwoners van
Maasland ‘in desen oirlog van Gelre ende met int belech vanden Grave
altyt opten beenen hebben moeten wesen ende mitten clockenslach
gedientende vele meer schaden dan die anderen geleden hebben’ werden de
kosten van de kapitein van het kwartier Maasland door de andere drie
kwartieren gezamenlijk betaald.
Na de vrede tussen Brabant en Gelre in 1481 rezen er problemen tussen de
stad en het platteland over de verdeling van de oorlogskosten en over de
omslag van de bede. Op 24 juni 1483 deden de arbiters een bindende
uitspraak. In dit ‘compromisse’ werd een verdeling van de kosten
gemaakt. Het platteland diende 54.000 gulden bij te dragen in de kosten
die de stad gemaakt had. Voor de omslag van de kosten die in 1483 door
het platteland gedragen werden, werd gebruik gemaakt van de
haardstedentelling van 1480. Dat betekende dat alle plaatsen in 1483
schulden en schuldeisers toegeschoven kregen. Om aan de betaling en
eventueel andere schulden te voldoen leenden een aantal plaatsen geld
leenden en die bedragen werden soms pas na een aantal jaren afgelost.
Een andere manier om aan geld te kopen was het verkopen van percelen van
de gemene gronden.
In de haardstedentelling van 1480 werden er buiten Den Bosch
12.543 haardsteden geteld, waarvan 240 in Veghel. Hieruit is te
berekenen dat Veghel in 1483 1.033 gulden aan Den Bosch moest betalen. |