Het bloedbad van Veghel
In zijn studie naar de
gebeurtenissen en gevolgen van de Tachtigjarige Oorlop in onze streken
verhaalt Leo Adriaenssen over een dramatische veldslag in Veghel op 8
juni 1587:
Over de bewapende zelfverdediging door de meierijse bevolking tijdens de
verschroeide-aardecampagnes van de jaren 1580 is nagenoeg niets bekend.
Wel namen de activiteiten van de dorpsschutten zichtbaar toe, maar het
bronnenmateriaal is te pover om daaruit een helder beeld te destilleren.
Alleen over Veghel is meer bekend. Daar stroomden in 1587 boeren uit de
omgeving toe om de verwoestende opmars van Hohenlohe te stuiten.
Het dorp lag op een strategische plaats aan de Aa (’de
enige sleutel tot Peelland’) en speelde een belangrijke rol bij de
bevoorrading per pleit van ‘s-Hertogenbosch met steenkool uit het land
van Luik en landbouwproducten uit de regio. Tijdens de Gelderse oorlogen
[in de zestiende eeuw] was meermalen de grote brug gesloopt om de vijand
de pas af te snijden.De heer van Veghel, Walraven van Erp, en zijn broer
Willem, die in het dorp het kasteel bewoonde, wisselden elkaar af als
schepen van de koningsgezinde stad ‘s-Hertogenbosch.
Sinds 1579 lag er een militaire bezetting (twaalf
soldaten in 1582) op het kasteel, dat tamelijk sterk was "prachtig het
rivierverkeer beheerst." Wegens de overlast werd de bezetting op
aandrang van de inwoners van Veghel en Erp vervangen door “dienstboeden
ende huijsluyden vanden heer van Erp”. De magistraat van
‘s-Hertogenbosch was huiverig voor een bezetting door amateurs die
regelmatig zouden worden vervangen en van wie sommigen geen goede
soldaten zouden zijn, maar de dorpsbewoners wisten hun zin door te
drukken. Ook in de militaire capaciteiten van Willem van Erp had de stad
weinig vertrouwen, maar toch voerde hij in 1587 het commando over een
van de burgervaandels. Nochtans wist het kasteel in 1582 een aanval te
weerstaan en werden in 1585 de inwoners van Veghel en Erp geprezen om
hun militaire inzet.
Op 8 juni 1587 bereikte het brandende en plunderende
leger van Hohenlohe Veghel en Erp en tussen 4 en 5 uur in de morgen viel
het aan. De 4000 infanteristen en 600 ruiters, voorzien van vier
veldstukjes en twee halve kanonnen, vormden wellicht geen overwicht in
aantal, maar wel in professionaliteit. De boeren hadden loopgraven
gemaakt en zich ingegraven. Hulptroepen van de Bossche compagnie onder
Michiel Bontenos van der Sterre hadden wegens plaatsgebrek niet in
Veghel kunnen overnachten, zodat zij afwezig waren bij de aanval. De
Staatse soldaten maakten met behulp van gidsen een omtrekkende beweging
en vielen de boeren in de rug aan. Er volgde een massaslachting, waarin
volgens een eerste telling 200 mensen het leven lieten. De verdedigers
trokken zich terug in het kasteel en de kerk en konden zich vrijkopen
tegen een rantsoen van 12.000 gulden. Op het rantsoen kreeg de heer van
Veghel een korting van 2000 gulden, omdat hij in de brand twee
boerderijen en een windmolen had verloren. Om 11.00 uur werd de actie
afgesloten en vertrokken de troepen naar Sint-Oedenrode om uit te
rusten.
Later bleek het dodental aanmerkelijk hoger te zijn. De secretaris van
Oirschot noteerde in zijn kroniek op 12 juni dat 400 à 500 Peelse boeren
waren doodgeslagen en op dezelfde dag schreef de Engelse gezant
Backhorst dat (vertaald) “het wordt gezegd dat graaf Hollock bij een
recente veldtocht niet ver van Den Bosch 600 boeren heeft gedood, deels
afkomstig van het land van Luik en deels van Brabant".
Het bloedbad van Veghel heeft de geschiedschrijving
slechts in verminkte vorm gehaald. De Leuvense stadssecretaris Willem
Boonen noteerde in 1593-1594 in zijn kroniek dat veel van de ter
verdediging verzamelde boeren werden gedood en gevangen genomen en dat
daarna Veghel en Erp werden verbrand en het kasteel van Veghel op
rantsoen werd gesteld. Jan Baptist Gramaye maakte gebruik van het
handschrift van Boonen, maar verplaatste de scène naar Sint-Oedenrode,
waar volgens hen 500 slachtoffers vielen. Van Oudenhoven noemde geen
plaats, wist alleen dat de inwoners van Sint-Oedenrode aan het gevecht
deelnamen en herhaalde het dodental van 500. Adriaan Brock, koster te
Sint-Oedenrode rond 1850, citeerde Gramaye en voegde er aan toe dat van
deze gebeurtenis het spreekwoord “t’is of den Peel overging” (als er een
groot rumoer is) was afgeleid.
Leo Adriaenssen, Staatsvormend
geweld. Overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch, 1572-1629
(Tilburg, 2007) 408-409.
Waar vond de veldslag plaats?
Waar de veldslag plaats vond is
niet precies bekend. Het Staatse leger kwam en ging uit de richting van
Sint-Oedenrode, zodat de loopgraven van de verdedigers ongetwijfeld aan
de Rooise kant van de Aa aangelegd zullen zijn, en niet al te ver van de
Aa. Het gaat over duizenden verdedigers, dat doet vernmoeden dat de
verdedigers zich wat verder van de Aa ingegraven hadden dan de
buurtschappen Leest, Hoogeinde en Dorshout. We denken aan de Doornhoek
of het daarvan ten noorden gelegen heidegebied De Dubbelen.
In
1629 werd op de Doornhoek in Zijtaart langs de Biezenloop en de oude weg
naar Sint-Oedenrode een schans aangelegd. ergens in deze buurt moeten
ook in 1587 de boeren het Staatse leger opgewacht hebben.
De
omtrekkende beweging van de Staatse troepen vanuit Sint-Oedenrode tot
achter de loopgraven kan bijvoorbeeld de route Everse, Zondveld en de
Valstraat gevolgd hebben, van waaruit men de verdedigers in de rug aan
kon vallen. Een boerderij langs deze route (nu Krijtenburg
22) werd op 23 februari 1589 ‘d’
aude verbrande hostadt' genoemd (R31, fol. 12) en kan tijdens deze
veldtocht verbrand en geplunderd zijn.

Martien van Asseldonk
|