‘Paepsche stoutigheden’ in Veghel

Martien van Asseldonk

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Na de val van ’s-Hertogenbosch in 1629, tijdens de Tachtigjarige  Oorlog, werd in de Meierij van ’s-Hertogensoch de uitoefening van het katholieke geloof verboden. Na afloop van die oorlog in 1648 werden de kerkelijke goederen geconfisqueerd en werden belangrijke ambtenaren zoals de secretaris, vorster en schoolmeester-koster, en een aantal schepenen vervangen door gereformeerden die van elders afkomstig waren. Dat stuitte aanvankelijk op veel weerstand. Men weigerde in het begin bijvoorbeeld om kinderen naar de school van de gereformeerde schoolmeester te sturen en de ambtenaren werden op veel plaatsen het leven zuur gemaakt. De overheid trad streng op tegen deze wat zij noemde ‘paepsche stoutigheden’. In dit document hebben we de geregistreerde incidenten in Veghel op een rijtje gezet:

 

Het ging om:

-        Het ingooien of met pijl en boog kapotschieten van de ruiten van de kerk (6 vermeldingen).

-        Klachten over de gilden en katholieke gebruiken (5 vermeldingen)

-        Het verstoren van de gereformeerde eredienst op zondag (7 vermeldingen)

-        Het bespotten of lastig vallen van gereformeerde personen (5 vermeldingen)

 

Soms wordt expliciet vermeld dat het om de jeugd ging, in andere gevallen ging het om volwassenen, of  waren de daders onbekend. Nu is vandalisme door jeugd, een ergernis van alle tijden en het is niet altijd duidelijk of en in welke mate er ‘protestantje pesten’ bijgezeten heeft. In een aantal gevallen is dat duidelijk, in andere gevallen niet. Dan ging het om ‘gewoon een steen door de ruit van de kerk gooien’, of ‘gewoon de schoolmeester pesten’, zonder dat het duidelijk gaat om een actie tegen een andere religie.

 

 

Vernielingen aan de kerk

 

Op 8 oktober 1662 (resolutieboek, fol. 2) verboden de schepenen:

-        Om op het kerkhof te spelen

-        Stenen van de muur om het kerkhof af te halen

-        Met stenen naar de toren te gooien of er met pijl en boog op nesten te schieten,

-        Met wat dan ook naar de ruiten of het leidak van de kerk te gooien

Ouders worden verantwoordelijk gehouden voor het wangedrag van hun kinderen.

 

 

Op 30 maart 1670 (resolutieboek, fol. 56v) verboden de schout en schepenen:

-        ‘de jonghe jeught en alle andere op de kerckhoff ofte in de kerck te speelen

-        om te werpen met steenen naer de kerck glaessen ‘t sij van binnen of buijten de kerck

-        of met booghen ofte roede te schieten naar de glaessen ofte naar de kerck offte tooren,

-        ende wordt noch bij desen verboden dat niemandt jonck ofte oudt sich en sal vervorderen op den kerckhoff onder de predicatie ofte godts dienst te comen spelen eenich geruigh ofe geschal te macken soo langhe den dienst godts geduert,

-        noch oock voor aen den kerckhoff onder den dienst godts met eenigh speel ofte rumoer niet naarder en sullen moghen comen dan het huijs van Matijs Peters.’

 

 

Op 3 juni 1679 (resolutieboek, fol. 22) werd de baldadigheid van de jeugd opnieuw verboden. Kennelijk hadden de eerdere verboden niet veel geholpen:

-        dat niemant voortaan ende nae desen sal hebben te werpen met steenen ofte eenig ander instrument tegens den toorn ende op het dack van de kerck, item in ende tegens de glaesen van de kerck, raadthuijs ende schoolhuijs met sijne wooninge,

-        dat niemant sal hebben te klimmen ofte te springen over de muuren van het kerckhoff ofte langs over de muuren te loopen, waar door de meuring tot groote laste van de kerckenreeckening wort beschadigt, maer dat al de nabeuren ende inwoonderen sullen hebben te gebruijcken ende te begaen de ordinaire gemaackte ende gebaende voetweg ende vaerweg,

 

 

Resolutieboek fol. 313v: Op 28  april  1799 gebood de municipaliteit ‘dat daar de baldadigheid soo ver gaat dat telkens door het gooijen met steenen leijen als andersints veele glaase in het raadhuys en groote kerk gebrooken en ingegooyd werden en dus een ieder wel gerecommandeert sorgvuldig zig te wagten en sig onthouden van diergelijke dingen.’

 

 

Op 14 november 1799 schreef predikant Hendrik Engelbertus Kuipers aan het gemeentebestuur:

-        Alzo de glasen van ons kerkgebouw op veele plaatzen, deels door de winden en deels door inwerpen verbroke zijn, en ook het planke verwultzel boven het choor op eene plaats door intrappen open is, welk een en ander met de wintertijd een onverdragelijke koude sal veroorzaken, gelyk men nu al begint te ondervinden, zo versoek ik vriendelijk dat Uw den kerkmeester gelieve te gelasten om sorg te draage dat al het genoemde ten spoedigste herstelt worde, en dat dan ook zodra het zijn kan het dak digt gemaakt worde, dewyl er veele lekagien in zijn. Ook wense ik wel dat Uw geliefde te verhinderen het gebruik onzer kerk tot een versamelplaats van vaten en hoepels, waar toe sulk een plaats niet behoort geschikt te worden, maar waar door ook door het geduurig open staan, in en uitlopen van jongens meerder gelegentheid gegeeve word dat aan deselve schade word toegebragt, in welke verwagting na heil en broederschap blijven.

 

 

Op 20 november 1803 waren er weer met stenen ruiten van de kerk ingegooid. De dominee en kerkeraad klaagden bij het gemeentebestuur over ‘de moedwilligheid door eene baldadige jeugd, zoo aan de groote kerk weegens het inwerpen der glaazen, aen het raadhuys met het schieten der bogen als anderzints, welke daden zyn ofschoon mischien door de dartel of rukeloosheid der kinderen gepleegd, des ondanks niet mogen worden getollereerd maar met gepaste middelen behooren geweerd te worden.’

 

 

 

De gilden en katholieke gebruiken

 

Op 20 mei 1663 ergerden de gereformeerden zich aan de katholieke gilden. De notulen van hun vergadering van die dag schrijven:

-         ‘is voorgestelt hoe dat van de paepsche gilden van St. Teunis, Geertruijdt, Katalijn en andere onverdraechlijcke ijdelheden geschieden, niet alleen op die gilde daegen, maer oick op eenige sondaegen daer ontrent, met op te trecken met haere vaendelen, scharpen, trommen, oock dickwils pijpen ende fiolen van ontrent dese kercke nae de paepsen huisen, ende dan soo wedercomen, daerna op de openbaere strate trommen, dansen, rasen ende tieren, selfs dickwils onder den godsdienst, oock droncken drincken etcetera, dan oock wat insolentie geschieden te nieuwe jaer, meij kermis, in sonderlyc te vastenavondt met gansen, hoenderen etcetera te moorden’.

Men had gehoord dat de Staten Generaal hier in Helmond tegen opgetreden had. Poginingen om voor Veghel een verbod op (vepaalde gedragingen van) de gilden geregeld te krijgen liepen vervolgens op niets uit.

 

 

Op 11 mei 1664 ergerden de gereformeerden zich ook aan de trouwrituelen van de katholieken.

-        ‘alsoe beschout werdt dat het trouwen der menschen bij de paepsche schepenen seer onfatsoenlijck en bespottelijck toe gaet, en daer in niet gehouden en werdt de ordre van haere Hoog Mogenden in ’t egtreglement beraemt’

De gereformeerden stelden voor dat er in veghel een comissie van toecicht op het trouwen zou komen. Voor zover is te overzien is het daar nooit van gekomen.

 

 

Op 7 maart 1665 (resolutieboek, fol. 22v) werd het papagaaischieten door de gilden verboden.

-        dat niemant van de ingesetenen nagebueren kinderen van Veghel en sullen hebben tot gebruijcken eene ghetrouw ofte vendels, als binnen een tyt van een jaer te slaen irstcomende.

-        dat niemant, wie hij sij, hun en sal vervorderen van de ingesetenen en kinderen egheen schutterijen sal hebben, te schieten tot sijn papegayen ofte vogel als andersints op een schutboom

 

 

Op 7 november 1670  (resolutieboek, fol 61v) verboden de schepenen: ‘dat niemant van onse ingesetenen nageburen kinderen sal moghen stoken vuer op St. Martens dagh off avondt’.

 

 

Op 12 april 1685 (resolutieboek, fol. 82) traden de schepenen op bevel van de hoogschout van ’s-Hertogenbosch op tegen de plaatselijke gilden. Er was door de gereformeerden geklaagd ‘dat eenige guldens groote verteringen doen, de vogels schieten en andere ligtveerdigheden aenregten’. Dat kostte  geld en kon daarom beter achterwege gelaten worden, want anders zouden de mensen minder goed aan hun belastingplichten kunnen voldoen, zo was de redenering. De schepenen geboden:

-        dat van nu af aen geenen gildens, corpora of andere samenrottende persoonen sullen bestaen in eenigh wijse directelyck ofte indirectelyck, op wat maniere het oock mogte geschieden, aen de schutsboomen of op eenige andere plaetsen de vogel of papegaij te schieten of ander diergelijcke ligtveerdigheden aen te regten

-        de herbergiers mochten geen ‘gelaegen bestemmen tot wering der gulden, het zij in eten ofte drincken’

-        Ook wordt verboden ‘het slaen van de trommel, speelen van viool als ander ligtveerdigheden’

 

 

 

Het verstoren van de zondagse gereformeerde eredienst

 

Op 14 oktober 1663 bespraken de gereformeerden in hun vergadering dat de katholieke hun doden op willekeurige tijden begroeven, en dat het gelui van de klokken hun eredienst soms verstoorden. 

 

 

Op 24 mei 1665 kwam men er weer op terug en werd de volgende brief aan de oficier en schepenen gestuurd.

-         ‘Het is bekendt hoe dat alhier tot Vechel alsser ijemandt gestorven is met het luijen over en begraven van deselfde seer onbetaemelijck in opsicht van den tijdt, als dan gehandelt werdt, want wat het doerluijden der dooden belanght, d’ een comt ’s morgens, sommige ontrent den middagh, andere tegen den avondt luijen, wederom is het eenen dooden daer men nae de begraeffenisse sal maeltijdt of maeltijden houden, daer continuen twee of meer maels, oock wel als de dorde eenigen tijdt begraven sijn geweest luijen op een heidensche wijse en gantsch ongevoeglijck. Insgelijcx geschiet het begraven der dooden droech of ontrent ten negen uren, ’t welck alst valt op sondaegen (dat wel te wenschen waere ’t eenemael verboden te werden) of op andere predickdaegen, als dan verweeringe in het luijen tot den Godsdienst medebrengt, alles schandelijck voor en plaetse daer goede politie behoort in vigeur te wesen.

De schepenen besloten toen dat het luiden tussen 11 en 12 uur diende te gebeuren.

 

 

Op 4 september 1673 (resolutieboek, fol. 81v) werd er weer opgetreden tegen het verstoren van de gereformeerde eredienst.

-        ‘Mijn heeren schoutent ende schepenen der gericht bancke van Veghel gerapporteert synde van de groote ende ongehoerde insolentie die dickmaelen comt geleght op sondagen ende predickdaghen in de kercke van Veghel waer inne wordt gestoort den her predicant ende die gene die dijn dienst comen aen te hooren,

-        ordonneren dat alle die gene die nu voortaen itwes in de kercke hebben te doen om hare kiste ende kasten te openen op sondaghen ende predickdagen dat sij sullen gehouden wesen hunne meubelen uyt de voorschreven keest ende kast te haelen, naer dat de predicatie van de heere predicant sal geijndight wesen’.

Slechts een deel van de kerk werd door de gereformeerden gebruikt, in het andere deel hadden inwoners huisraad in veilighied gebracht, omdat er in de periode 1672-1674 een oorlog woedde tussen de Republiek en Engeland en Frankrijk, die deels ook op meierijse bodem werd uitgevochten.

 

 

Op 23 november 1684 (resolutieboek, fol. 79) geboden de schepenen na klachten van de predikant en andere gereformeerden:

-        dat niemant des sondaghs onder ofte geduerende de predicatien soo des voor als des naemiddags alhier in de straet ende andere plaatsen ontrent de kercke gelegen sal hebben te slaen op een trommel ofte ander klinckende instrument

-        dat oock mede niemant met een roer ofte ander schietent geweer ten voorschreven tijde en plaatse sal hebben te schieten

-        dat oock mede niemant des sondags geduurende de voor ofte namiddag predicatien op ofte ontrent het kerckhoff sal hebben te speelen, tuijscshen ofte dobbelen, of eenig geraes te maken.

Ouders zijn aansprakelijk voor hun kinderen.

 

 

Op 17 oktober 1725 (R98, fol. 140) werd er een incident onderzocht. Jan Hendrix van Erp, alias Nonnen, was op de zondag ervoor op bezoek bij Pieter Otten, in de Straat, niet ver van de parochiekerk. Het was tussen 10 en 11 uur en de gereformeerden hielden hun eredienst. Jan Hendricx pakte een snaphaan (geweer)  van Pieter Otten dat geladen was en wilde dat bij de deur afschieten. Pieter zei: “Jan Hendrix siet wat ghij doet. Het is niet aan, want het is met hagel gelaaden ende ook is het de predicatie ende sondag, ende onder de predicatie mag men evenwel van den domenij, ende gij sult dan boeten moeten betaelen.” Jan Hendrix Zei: “Ik geeff den duijvel van heer predicatie ende van de boeten ook. Ik mick op niemand niet.” Hij liep naar de deur en schoot het geweer af.

 

Ook later was er weer sprake van het verstoren van de zondagse gereformeerde eredienst. Op 7 oktober 1784 was er bij de schepenen door de dominee geklaagd dat op ‘veel sondage jongens en anderen luyden hen niet ontsien onder de Godsdienst by off ontrent den kerk soodanig geraas te maken dat de Godsdienst daer door wert gestoord’. Dit werd weer verboden.

 

 

In 1795 bij de komst der Fransen verloren de gereformeerde hun gepreviligeerde positie. De kerkenraad van Veghel notuleerde dat zij op 1 januari 1796 tijden hun eredienst ‘door het luiden der klocken, loopen met klompen door de kerk en hart praaten zodanig verhindert, dat men genootzaakt wierd voor dat de predikatie half ten einde was, den godsdienst te stake’. Er werd toen door het dorpsbestuur besloten ‘dat er voortaan voor den aanvang van onzen openaare godsdienst als meede voor die der roomschgezinden door de van hun daartoe aangestelde luiders niet meer dan eens tegelijk voor beiden zou geluid worden.’

 

 

Het bespotten van gereformeerden

 

In juni of juli 1666 (resolutieboek, fol. 34) waren er bij de schout en schepenen van Veghel klachten binnen gekomen

-        ‘over de onlydelycke injuerien ende bespottinge die met smadige woorden, schimpinge, naeroepinge ende gebaeren door eenige quaet willige ende principalyck door de vele jongere ende kynderen van de roomsche religie aen den ingesetenen alhier van den ware gereformeerde religie synde worden aengedaen,’

Dit werd verboden, en als de kinderen betrapt werden, dan moesten de ouders voor de boete opdraaien.

 

En op 22 mei 1681 (resolutieboek, fol. 45v) werd het bespotten van gereformeerden andermaal verboden.

-        ‘dat niemant van wat staat ofte conditie hij zij, out ofte jongh, eenige persoonen van de ware gereformeerde religie sijnde ofte die toch daer wesende, ofte derselver vergaderinge ende gemeinte frequenterende ter eenige tijde voor, onder ofte naer de predicatie int gaen naer den kercke ofte daer van daen komende, bij hoedanigen beschimpen ofte bespotten, ofte eenige andere moetwil, vilipendentie ofte smaetheijt aen te doen, het sij met woorden, ofte met wercken, hoedanig het oock soude mogen wesen’

Zoals gebruikelijk zijn oduers aansprakelijk voor het gedrag van hun kinderen.

 

 

Het volgende bericht werd als een vrij serieus incident beschouwd. Er was een opschrift aan de poort van het huis van dominee petrus Geodefridus Josselin bevestigd waarin hij voor geus werd uitgescholden.  Pastoor Hendricus Biedicx verklaarde voor de schepenen van Veghel:

-        dat hij ‘niets deesen aengaende te hebben geweeten, voor en aleer sulx hem van scheepen alhier was verhaalt, en dat dit onbehoorlyk feijt ten hoogsten verfoijelijcx was.

-        Om problemen voor veghel te voorkomen verzocht de pastoor de dominee de zaak niet bij de classis aanhangig te meken,  ‘te meer als hy Rooms priester beloofte in vervolg van tijt alle moogelijke vermaening en pooging te sullen int werk stellen, soo int openbaer als in de huijsen,dat nog int gemeen, nog int bijsonder, de Gereformeerde Religie, nog hy predikant, nog iemant van zyne Gemeente, in haere persoonen off huijsen eenige molest off injurie geschiede, maer elk en een iegelijk aen hem heere predikant en ook de leeden van Zyne Gemeente, alle behoorlyk respect en agting werde toegedraegen, en alles wat hun eenig schandaal off ergernis soude konnen geeve te sullen voorkoomen en doen voorkoomen.'

 

 

Op 3 december 1778 (resolutieboek, fol. 61v) kwam de gereformeerde schoolmeester Jan Brug de vergadering van de schepenen binnen, ‘klagende te kennen gegeven dat hy seer dikwils wanneer hij over straat passeert door jongens nageroepe “pruyk” en andere naame gegeven worden.’ Dit werd verboden, omdat ‘sulx saken syn strydig teegen de wetten van den souverainen waar by de schoolmeesters in sonderheyt meede worden genomen in derselve hooge protexie’.

 

 

Op 31 januari 1788  klaagde de dominee ‘dat vooral des zondags door een groot getal jongens aan syne wooning een groot geraas wordt gemaakt en geworpen, geslagen en geklopt op desselfs voordeur en poort van de wooninge en denselve daer door zeer word gehindert en gestoort in syn studie en des sondags voor al des snamiddags onder den godsdienst by off ontrent de kerk meede dikwils een groot geraas gemaakt word.’ Dit werd weer verboden.