Een belastingoproer in Veghel in 1686
Er zijn niet veel mensen die graag
belasting betalen, en dat was vroeger ook al zo. Om van de problemen
rond het innen van belasting af te zijn, werd die in de zeventiende eeuw
door de gemeentes vaak verpacht. De pachters waren meestal mensen van
elders. Zij hadden weinig consideratie voor geklaag over armoe (anders
zouden ze er geld op toeleggen) en dat maakte hen weinig populair. In
1686 had Jan van der Achter de belasting op rundvee en akkerland gepacht
in de gemeente Veghel. In de herfst van 1686 werd hij met zijn knechten
Pieter Kempe en Pieter Versterre Veghel uitgeslagen. Uit het bewaard
gebleven verslag:
Jan van der Achter was op 6 oktober 1686 met
een kar naar Veghel gekomen. Tussen 3 en 4 uur ’s middags hadden ze in
de herberg van Jan Willemse van Dijck, bijgenaamd Spaens Jan, met de
vorster overlegd, zodat die bekend kon maken wanneer de boeren hun
belasting moesten komen betalen.
Een aantal inwoners van Veghel
verklaarden later dat zij op die zondagavond in de herberg van Jan van
Dijck waren. Daar zaten drie personen, genaamd Johannes van der Achter,
een zekere Versterre, Pieter Kemp met hun voerman. Het gezelschap at,
dronk bier, wijn en brandewijn. Ze uitten dreigementen aan de inwoners
van Veghel. “Wij willen de quaatste van Vechel nu wel
eens onder onse oogen sien, waar sijn sij nu?” Ze
hadden geweren bij en beukten daarmee op de vloer, stoelen en banken. “Wij
hebben dickwils gehoort datter binnen den dorpe van Vechel veele
schelmen en vagabonden woonen, waer sijn sij nu?” en “’t is
wonder dat die van Vechel nu door de glaesen niet en konnen schieten,
want daar pagters en krouwers sijn, daar schiet men ordinaris door de
glaesen.” Johan van der Agter liet vers kruit in zijn
geweer lopen. Anna, de vrouw van Aert Donckers en anderen antwoordden: “Daer
eerlijcke luijden sijn, daer en schiet men soo door de glaesen niet,
sulcks is men hier in Vechel niet gewent.” Het
gezelschap ging 's avonds laat weg zonder naar de rekening te vragen en
zonder te betalen.
Toen ze buiten kwamen ontdekten ze dat hun
paardentuig verdwenen was. Ze kochten en leenden nieuw tuig en spanden
het paard weer voor de kar. Daarna liepen ze achter de kar Veghel uit,
maar na nog geen honderd meter (‘een worp weegs’) werden ze opgewacht
door een hoop volk gewapend met stokken, geweren en messen. Die meute
viel hen aan onder het roepen van: “slaet, snijt, steeck, schiet
doodt, wij sullen wel maecken dat gij lieden hier niet meer en sult
comen pachten!” Jan van der Achter had een geweer bij zich. Hij werd
besprongen en ‘met stocken moordadigh ter aerden neder geslagen’. Zijn
geweer werd afgenomen en hij liep messneden op over zijn hoofd en keel.
Ook Pieter Kempe werd flink toegetakeld met knuppels. Jan en Pieter
hebben lang op bed gelegen om weer te herstellen. Enige tijd werd zelfs
voor hun leven gevreesd.
De hoofddader was Wouter, zoon van
Hendrick Cluijtmans, bijgenaamd de Rooie (geboren in Veghel op 5 juli
1660). Wouter was de slimste niet en een vechtersbaas. Voor een glaasje
brandewijn was hij ook altijd bereid om ruzie te maken of met iemand met
een mes te vechten. Die avond zat hij in herberg de Swaen in Veghel wat
te drinken. Vier andere inwoners van Veghel vroegen hem om de pachters
van de belasting een lesje te leren. Zijn moeder kreeg er lucht van en
haalde Wouter van huis, maar daar werd hij weer opgehaald. Hij was erbij
toen het paardentuig van de belastinginners in een sloot gegooid werd.
Hij is met dat groepje de pachters gevolgd. Hij vocht met Jan van der
Achter en nam hem zijn geweer af. Na afloop kreeg Wouter van enkele
plaatselijke schepenen het verzoek om enkele weken uit Veghel te
verdwijnen, omdat hij anders opgepakt zou kunnen worden. Zijn moeder
vroeg en kreeg hiervoor 15 stuivers en een paar nieuwe schoenen voor
Wouter.
De overheid stelde een onderzoek in en al snel viel de
naam van Wouter Cluijtmans de Rooie. Wouter was inderdaad uit Veghel
vertrokken, maar hij werd opgespoord, vermoedelijk omdat hij eind
december in Hintham weer bij een ander gevecht betrokken raakte. Hij
werd gevangen gezet en op 30 december 1686 ondervraagd.
Welke
personen hebben je aangemoedigd om de pachters op 6 october te Veghel
aan te vallen en te vervolgen? Wouter: “Ik zat om een uur of 11 in
herberg de Swaen te drinken met met Gijsbert Janse Smits, Hendrick
Pieter Schoenmakers, Henrick Arien Daniels en Simon Lambert Dirckx
Kleermaker, wonende aan deze zijde van de molen.”
Was er die
avond geen heldere manenschijn, was het niet bijna net zo licht als
overdag, zodat je iedereen goed kon zien. Wouter: “Ja dat was zo.”
Was je dronken? Wouter: “Nee, maar ik had wel wat gedronken.”
Was je vlak voor het gevecht niet door je moeder opgehaald, en later
door genoemde personen weer van huis opgehaald? Wouter: “Ja.
Tijdens het gevecht kreeg ik een kogel van een geweer door mijn
linkerhand. Ik zag dat Willem Peters een riek in
zijn hand had en Henrick Arien Daniels een knuppel en ze hadden Lambert
Dirckx neergeslagen. Ik sloeg de pachter die op mij had geschoten met
mijn vuisten en samen met anderen heb ik hem met messen gesneden.”
Had je deze grauwe hoed die nu met een mes doorsneden die avond op?
Wouter dacht dat hij een zwarte hoed heeft op gehad, maar toen hem de
grauwe hoed werd getoond bekende hij dat deze het was. Hij zei dat hij
na het gevecht zijn hoed voor 12 stuivers verkocht in Berlicum en een
onderhoed aan een persoon in Erp.
Had jij geen mes bij je waarmee
je sneed? Wouter: “Nee, ik had mijn zijn mes voor 3 stuivers
verkocht aan Aert Donckers in de herberg de Swaen.”
Wie heeft
het paardentuig weggehaald? Wouter: “Dat heeft Gijsbert Janse
Smits gedaan en hij heeft het samen met Henrick Peeter weggedragen. Ik
zag dat ze het achter het huis van Spaens Jan in een sloot smeten. Ze
zeiden tegen mij: “Als de pachters hier komen moet je
erop los slaan.”
Heb je in de herberg Spaens Jan niet heeft horen
roepen: "Wij sullen die crauwers oft pachters wel leeren dat
sij hier niet meer en sullen comen pachten." of dergelijke woorden?
Wouter: “Ja, dat heb ik gehoord. Ik heb daar in de herberg een pintje
bier gedronken. Er was veel volk in de herberg en er was ook een man in
het voorhuis aan wie de vrouw tabak gaf genaamd Pieter Leenderts. Toen
de pachters de herberg uit ging heb ik hen gevolgd, en kort daarop is
het gevecht begonnen.”
Wie liep er allemaal de pachters na?
Wouter: “Dat het waren Gijsbert Jan de Smit, Henrick Peeters
Schoenmakers, Henrick Arien Daniels en Simon Lambert Dirckx. Deze vier
vielen de pachters aan en ik hij stond achter een boom. Ik kreeg een
schot van door mijn hand die ik om de boom had geslagen. Daarna kwam er
een hoop volk op af en ik zag dat van de vier genoemde personen er
eentje een mes en Henrick Arien Dierckx had een stok.”
Heb
jij niet heeft geroepen 'Steeck snijt, slaet, schiet
doodt die crauwers oft pachters' ,of zo niet wie heeft
dat dan wel geroepen? Wouter: “Dat ik niet gezegd en ook
niet gehoord.” Wouter zegt dat hij niet weet wie het geweer van de
pachter heeft afgenomen, wel dat Simon Lambert Dirckx met dat geweer was
neergeslagen en dat de pachter toen riep: “Schelm, geeft het mes
over.”
Weer: had je een mes bij je? Wouter: “Nee, en ik
heb niet gezien wie de pachters gesneden heeft.”
Wie heeft
Pieter Kempe neergeslagen? Wouter: “Dat weet ik niet.” Wouter
liet zich die avond verbinden door de chirurgijn. Daar zag hij dat
Hendrick Arien Daniels door de hagel een gat boven zijn oog had en
Hendrikck Peters Schoenmakers had zijn hand door de hagel verwond.
Werd je na het gevecht aangeraden uit Veghel te verdwijnen?
Wouter: “Jan Goortsen en Peter de Meulenaer vroegen me uit Veghel te
gaan omdat ik anders gevangen genomen kon worden. Ze gaven me 15
stuivers en een paar nieuwe schoenen. Daarna ben ik 5-6 weken uit Veghel
verdwenen. Tussendoor ben ik wel een paar keer stiekem ’s nachts in
Veghel geweest.”
Wouter vertelde dat hij een acht dagen
geleden te Hintham in een herberg door een boer met een tang op zijn
hoofd werd geslagen, en de snee op zijn hoofd heeft hij in Erp
opgelopen, een souvenier van een zekere Donckers. Wouter zei dat hij wel
vaker vocht als hij dronken was. Twee jaren geleden had hij op Erp
kermis gevochten met de Erpse kleermaker Huijbrecht Jonckers. Wouter
kreeg toen van Huibrecht een snede in zijn lijf. Drie dagen later kreeg
hij in Erp aan de stok met Hendrick, broer van Huijbrecht Jonckers. Hij
kreeg toen een mes in zijn buik, zodanig dat het vet eruit bleef hangen.
Na dat gevecht ging Wouter ergens in een hooimijt slapen. Hij werd
wakker, omdat het vet dat uit zijn buik hing, bevroren was. Wouter
probeerde het vet terug te frotten, maar hij kon het niet meer in zijn
buik krijgen. Hij heeft het vet toen met brandewijn gewassen en zo
ontdooid en probeerde het opnieuw terug in zijn buik te stoppen. Toen
dit niet lukte heeft hij het vet er maar met zijn mes afgesneden.
Ook Wouters moeder Anneke, weduwe van Hendrick Cluijtmans werd
ondervraagd:
Had ze niet gehoord of gezien dat enige personen
haar zoon uit de herberg van Spaens Jan haalde om de pachters te
achtervolgen? Anneke: “Neen”.
Welke personen hadden
haar zoon deze opdracht gegeven? Anneken: ”Dat weet ik niet.”
Waren het niet Gijsbert Janssen, Hendrick Ariaen Daniels, Simon
Lambert Dircks en Hendrick Peters? Anneken: ”Dat weet ik niet.”
Heeft u uw zoon een half uur voor het gevecht niet uit de herberg
gehaald? Anneke: “Ja, ik heb hem uit de herberg gehaald en heb een
mengelen bier voor hem betaalt, maar ik weet niet of dit een half uur
voor het gevecht is geweest. Ik wilde dat hij naar huis zou komen, en ik
weet niet waar hij naderhand heen is gegaan.”
Welke personen
heeft u in de herberg gezien? Anneke: “Ik kende niemand van de
aanwezigen. Ik zag mijn zoon bij de haard zitten, ik meen met de
barbiers.”
Heeft u niet gehoord dat Gijsbert Janssen tegen uw
zoon zei: "comt met ons wij sullen die crauwers off pachters braef
affslaen, als sij uijt Spaens Jans huijs comen sullen, dat sij hier niet
meer en sullen comen pachten"?Anneke: “Ik heb niets gehoord.”
Is het waar dat Jan Goorts u geld heeft gegeven? Anneke:””Ja,
dat was bij het huis van Aert Donckers, op straat heb ik geen aalmoes
ontvangen.”
Zag u in de herberg niet dat Willem Peter Teunis
Haercks een riek in zijn hand had? Anneke: “Ik weet verder niks
van deze zaak af.”
Herbergier Jan Willemse van Dijck, alias
Spaens Jan, en zijn vrouw Willemijn werden verhoord.
Heeft u in
uw woning bij de pachter ook de volgende personen gezien: Wouter
Cluijtmans den Roijen, Geijsbert Janssen, Hendrick Peeters, Henrick
Ariaen Daniels en kleermaker Simon Lambert Dierckx? Jan: “Ja,
behalve Geijsberts Janssen, die was er niet bij. Ze kwamen niet eerder
dan dat de pachters weggingen.”
Is er achter jullie huis in
de sloot het paardentuig van de pachters hebben gevonden? Jan: “Ja,
Henrick van Beeck heeft dat daar gevonden.”
Verder ontkennen
ze veel vragen.
Verhoord werden ook Aert Donckers, oud 38 a 39
jaar, waard in herberg de Swaen en Anna Aert Donckers. Aert verklaarde
onder andere dat hij Wouter twee maatjes brandewijn heeft gegeven en dat
Peter Leenders deze heeft betaald.
Vervolgens worden verhoort Jan
Goorts, 47 jaar, schepen te Veghel, en Peter de Molenaar.
Waarom
hebben jullie Wouter den Roijen na zijn vechtpartij niet uit Veghel
verbannen? En is het waar dat jullie hem enig geld hebben gegeven?
Jan Goorts: “Op verzoek van de moeder gaf ik wat geld, maar ik weet
niet meer hoeveel. Ik gaf het bij haar huis en niet bij Aert Donckers
huis.”
Heb jij niet 15 stuivers gegeven voor een paar nieuwe
schoenen voor Wouter om uit Veghel te gaan? Jan: “Ik heb geen
schoenen voor Wouter gekocht.”
Wordt verder ook nog gevraagd
naar wat in de herberg Spaens Jan is gebeurd, maar weten zogenaamd van
niets.
De 'belastingdienst' rekende Wouter zijn daad zwaar aan,
omdat belastinginners ‘als heijligh moeten worden aengesien, en sonder
welcke het gemeene landt niet en souden komen bestaen.’ Als dit
ongestraft zou blijven zou er niemand nog belasting durven innen; het
'officie fiscaal' verzocht de overheid een voorbeeld te stellen. Wouter
zou opgehangen moeten worden en zijn bezittingen zouden moeten vervallen
aan de staat.
Verschillende mensen in Veghel knepen hem
ondertussen flink. Peter Goorts Haenegreef, molenaar in Veghel, liet op
4 januari 1687 verklaren dat hij op 6 oktober de hele dag in Dinther in
de herberg van de Jan van Leeuw had zitten drinken. Hijw as er dus niet
bijgeweest. Gijsbert Jan Teunis den Smit, liet verklaren dat hij die
avond al om 9 uur naar bed was gegaan. Willem Hendrick Thijsen, oud 21
jaren, was toen “doende, sijnen toer vant kleppen ende
nagtroepen, de klock tien uuren.” Leijsken Jan de Smit,
Gijsberts stiefmoeder, had de klepperman aangehouden en gevraagd: “Willem,
roept onsen Gijsbert, die is te bed, te nagt tog te drie uuren op, want
hij soude dan geren naer Den Bosch vaeren.” Daarop
antwoordde de klepperman: “dat sal ick doen, en daer sorg voor dragen.”
En toen hij Gijsbert ‘s nachts wakker riep en vertelde wat er die avond
van te voren gebeurd was, hoorde Gijsbert dat verbaasd aan. Die was er
dus ook niet bij geweest.
Willem Hendrick Thijsen, de
nachtklepper, verklaarde op verzoek van Gijsbert, zoon van Jan Teunis de
Smid ook dat op die 6de oktober ‘s avonds tussen 10 uur en half 11
“heeft gehoort groot geschreeuw ende geroep op de Kruijsstraet, ontrent
Laureijns Jan Gijsen huijs.” Hij ging Dirck Gerrit Jans, de knecht van
Aert Donckers, er op af. Toen ze in het veld van den Greelmaecker
kwamen, hield het geroep op en zagen ze mensen weglopen. Hij hoorde wat
later dat “de krauwers ende pachters” geslagen waren.
Even later
kwam hij Wouter Hendrick Kluytmans op, bijgenaamd Kool, op straat tegen,
“hebbende eene ligt van een voermans kaar op den hals ofte schouwer,
seggende en vragende: “Daer heb ick eenen duijvel van
een ligt gekregen, wat is die wel waert?” gaende hij
daer mede naer sijn huijs.
In aanvulling daarop verklaarde Aert
Driesen op 209 januari 1787, dat hij 8 of weken geleden (dus eind
november 1686) met zijn zwager Jan Rutten op weg was van Den Bosch naar
Veghel. Op de Bosch wegh, ind e buurt van het het Heeswijcks kasteel
kwamen ze Wouter Hendrick Kluijtmans, alias Kool, tegen die tegen hen
zei: “Ick hebbe een ligt tot buijt gemaeckt,”
en seijde dat was soo schoone ligt, en soo goede koop, “Wilde
ghij hebben, ick kan se wel weer krijgen. Ick hebbe verkogt aen Peter
Daendels voor vijf schellinge.” Behalve dat men
verklaarde dat men het niet gedaan had, werd er teglijk door enkele
inwoenrs van Veghel een beschuldigende vinger naar Wouter gewezen.
Sommige mensen waren kennelijk bang en vreesden een zware straf,
misschien wel de doodstraf.
De moeder van de Wouter Cluytmans,
Anneken Wouters, weduwe van wijlen Hendrick Cluijtmans, stuurde in
januari 1687 een smeekbrief naar Den Haag. Ze vroeg de overheid om te
overwegen dat haar zoon ‘niet veel verstant oordeel, goede bequaemheijt
off tusschen goet en quaet geen onderscheijt weet als andere menschen.’
Tegenwoordig zeggen we: om hem verminderd toerekeningsvatbaar te
verklaren.’ Wouter was eerder in het leger geweest, maar kapitein
Raemaeckers had hem weer naar huis gestuurd, omdat met figuren als
Wouter nu eenmaal geen oorlogen te winnen waren.
Bij het
verzoekschrift zat een brief van de kapitein die bevestigde dat hij
Wouter vanwege zijn onvoldoende verstandelijke vermogens uit de dienst
had ontslagen. De smeekbrief werd ook vergezeld van een verklaring van
enkele eerbiedwaardige oude mensen uit Veghel. Zij verklaarden ‘niet
anders en connen oordeelen als dat hij de sneedighste nog de
verstandighste niet en is, ende het recht gebruijck van sijn sinnen ende
natuerlijck verstaent niet wel en is hebbende.’
Wellicht had deze
brief wel enig effect. Wouter werd niet opgehangen. Hij werd met een
strop om zijn hals door een beul gegeseld, waarna hij 5 jaren gevangen
gezet werd in een ‘rasphuijs, om aldaer met sijne handen den cost te
winnen.’ Daarna werd hij levenslang verbannen uit het hertogdom Brabant
en de Landen van Overmaze.
Bron: BHIC, Raad van Brabant, toegang
19, inv. nr. 447, 134; BHIC, Rechterlijk Archief van Veghel, inv. nr.
93, fol. 45-50.
|