In de jaren tachtig van de vorige
eeuw was Arjan Kakebeeke een toonaangevende historisch geograaf
voor de middeleeuse geschiedenis van de Meierij van
's-Hertogenbosch. Eind jaren tachtig, kort nadat ik begonnen was
met mijn reconstructie van Veghel, zocht ik hem op. Hij gaf
nuttige adviezen en gretig las ik over zijn ideeen over
Frankische driehoeken en schildvormige domeingoederen. Tot mijn
opwinding vond ik op de negentiende eeuwse kadasterkaarten van
Veghel dergelijke patronen terug. Ik schreef er enkele
artikeltjes over in het heemkundeblad van de heemkundekring
Veghel. Inmiddels worden de
ideeen van Kakebeeke niet meer geloofd. Archeologisch onderzoek
maakte duidelijk dat er in de middeleeuwen veel veranderde aan
het landschap en we weten nu dat de negentiende eeuwse
kadasterkaarten niet veel vertellen over de vroege middeleeuwen.
Die artikeltjes van mijn zijn nu dus achterhaald.
Ook Wim
Cornelissen, de toenmalige archivaris van het streekarchivaat
langs Aa & Dommel, had in die tijd contact met Kakebeeke. In
1987 schreef hij: "De
kom van Veghel is ontstaan van de 8e tot de 13e eeuw. Dat is de
conclusie van de heer A.D. Kakebeeke, historisch geograaf te
Eersel. Het oudste gedeelte (vanaf de 8e eeuw) moeten we zoeken
aan het huidige Bolkenplein met omgeving. Dit is in oorsprong
een middeleeuws domeinerf geweest. Het domein bestond uit een
hoofdhoeve (reserve) en een aantal bijhoeven (tenures) en werd
geëxploiteerd door een leenheer of vazal, die namens de koning
de eigendommen beheerde. Bij de hoofdhoeve – later soms hooghuis
genoemd – waar de heer huisde, behoorden stallen, werkplaatsen
en woningen voor de bedienden. Het terrein was omheind met een
houten staketsel. (..)
De hoofdhoeve zal het later bekend geworden leengoed te
Overacker alias Den Bulcke zijn geweest. Het wordt al genoemd in
het midden van de 14de eeuw. Dat het terrein van de hoofdhoeve
als geheel afgesloten, omheind moet zijn geweest, is ook af te
leiden van de naam Bulk of Bolk = omsloten. De grenzen van een
domeinerf worden meestal gevormd door interlocale wegen, i. c.
zijn dat de wegen naar Uden, Erp, Sint-Oedenrode en Dinther
(’s-Hertogenbosch).
Een jongere ontwikkeling is het gebied dat thans door het
winkelcentrum wordt gevormd. Het aardige daarvan is, dat het
inde 11de eeuw ontstaan is als een plaats waar handel werd
gedreven en die functie thans nog vervult. Deze plaats werd
genoemd vicus of wijk. Het ontstaan van het gebied van de
huidige markt dateert van ca. 1100, terwijl de uitbouw naar
kasteel Frisselsteijn in de 13de eeuw moet hebben plaats
gevonden."

Tekening door Cornelissen
Jan van Erp van de heemkundekring
Veghel vond in 2012 een brief van Arjan Kakebeeke aan Wim
Cornelissen terug. Hieronder volgen enkele citaten uit deze
brief:
"Het erf
van de hoeve van de domeinheer (..) is vrij groot (ca. 5
hectare) en is schildvormig. Uit de vorm van het schild is af te
leiden of de aanleg in de Merovingische (500-750) of de
Karolingische periode heeft plaats gevonden. De vormen zijn in
deze volgorde, de oudste zijn driehoekig, de latere zijn
schildvormig.
Op deze
erven stond dan de hoeve van de domeinheer, de hoeve van diens
plaatsvervanger, de meier, de spegels (spijkers) waarin het
graan werd bewaard. Verder de screona of
weefhut (een rechthoekige kuil in de grond waarop een – laag –
huisje staat. De screona garandeert
de vochtigheid die bij het weven van linnen een vereiste was.
Dan zijn er de huizen van de slaven, de stallen voor het vee
(voor zover niet in de huizen van de hofheer of de meier zijn
gebouwd). Voorts ‘n smidse, ‘n timmemanswerkplaats, ‘n
gastenverblijf, een wagenhuis, al naar behoefte. Het geheel was
versterkt met vlechtwerk, soms met palisssade, vaak ook met
doornig struikgewas. Al met al had de vroonhoeve meer weg van
een gehucht dan van een hoeve. Het bekende schetsje van K.
Bohmer, in Mondun Gladbach (Bergisches Land) opgegraven, met het
onderschrift Frankische Weihe, Frankisch
gehucht (..) is een een fraai voorbeeld van zo een vroonhoeve.

Handschrift van Kakebeeke
Langs de
wallen van de vroonhoeve zien we steeds intercommunale wegen.
Bij zo een knooppunt van grote wegen horen natuurlijk een of
meer gastenverblijven of herbergen, de smederij, de
zadelmakerij, de kleermakerij, zullen nogal eens wat te doen
hebben gehad. Stalling voor de rijpaarden moest er ook zijn. In
de Lex Salica vinden we tal van
regels, die op deze activiteiten wijzen. Voorts had de
vroonhoeve een taak bij het toezicht, het onderhoud van de weg
en vermoedelijk tevens belast met de tolheffing.
In enkele
gevallen is de hoeve van de Heer van het domein groter en
weelderiger uitgebouwd om de koning met zijn hofhouding te
kunnen ontvangen. In deze tijd was het massa-transport nog niet
mogelijk en moest zich de koning met zijn familie en gevolg op
reis naar die plaatsen waar men een voedselvoorraad had gevormd.
De iternaria der Merovingische
koningen, hun Karolingische hofmeiers en later de Karolingische
vorsten gewagen er van hoe men van het ene koninklijke domein
naar het andere reisde. Zo een koninklijk domein heet Palts. Elk
domein had de taak een voedseldepot te vormen, vooral ten
behoeve van doortrekkende troepen.
Zou onze
hypothese handen moeten krijgen, dan zou de vorm der vroonhoeven
kunnen aangeven of we te doen hebben met domeinen die aangelegd
zijn tijdens de pogingen van Merovingische koningen –
bijvoorbeeld Dagobert I – Utrecht te veroveren op de Friezen en
de kortere vorm domeinen zijn, die de etappe logistiek
verdichtten tijdens de afweer van de Noormannen. Ook zouden deze
aangeven welke steunpunten werden gebruikt tijdens de
onderwerping van de Saksen door Karel de Grote. Münster –
Minnigernafort in die dagen – is er een fraai voorbeeld van.
In Veghel
heette het domein de Bolk (methathesis van Blok, omsloten
terrein). Ook hier weer belenden intercommunale wegen het erf
van de vroonhoeve. Ten westen en aansluitend van dit erf
ontstond een vicus, een koopmanswijk, die
veel gelijkenis vertoont met de koopmanswijk bij Minnigernafort.
Ten westen daarvan was de markt aangelegd en nog verder in die
richting werd later het kasteel Frisselstein gebouwd. Het
kasteel lag vlak bij de Aa, zodat de grachten gemakkelijk van
water konden worden voorzien. Ook Veghel kreeg beperkt
stadsrecht; tot een omgeven met wallen en grachten is het niet
gekomen."
Tot zover Kakebeeke. Veghel
stadsrechten? Dat zouden ze in Veghel wel willen. Nee, Veghel
heeft nooit beperkte stadsrechten gekregen, en werd ook nooit
vrijheid of stad genoemd, totdat in de twintigste eeuw de slogan
"Veghel, voedingsstad" gelanceerd werd.
Zoals gezegd zijn de ideeen van
Arjan Kakebeeke inmiddels uit de tijd. Ons detail onderzoek naar
de kom van Veghel heeft ook een heel ander beeld opgeleveerd. De
oudste gebieden zijn blauw gearceerd. De uitgiften uit de
periode 1190-1340 geel. De jongere uitgiften (na 1340) zijn niet
gearceerd. Voor een duidelijker beeld zijn wegen en waterlopen
grotendeels wel gearceerd, maar ze zijn wel gemeente-eigendom
gebleven.

Wat direct opvalt is de relatief
recente oorsprong van een groot deel van de kom van Veghel. Ten
noorden van de kerk, ter hoogte van waar Frisselstein later
gebouwd werd, was een brede strook die pas in de late
middeleeuwen aan particulieren verkocht werd. Een van de redenen
zal wel geweest zijn dat deze terreinen minder geschikt waren
voor de hooiproductie, omdat ze te nat waren. Hier moet eertijds
een voorde hebben gelegen, een plaats waar men de Aa over kon
steken, zonder kopje onder te gaan. Vermoedelijk had de Aa hier
een brede zich vertakkende bedding. Daartussen lagen wat
verhogingen of donken. In de 14de eeuw heette het gebied nog
"die Dungen" (de Donken). Met de verkoop van dit gebied aan
partiulieren in de late middeleeuwen en de inrichting van het
terrein waar Frisselstein gebouwd zou worden, zal de Aa die
mooie rechthoekige bocht gekregen hebben. Toen moet er ook een
brug gebouwd zijn, omdat men toen de Aa niet langer meer door
het water wadend over kon steken.
Uit onderzoek van bureau BAAC in 2006 is gebleken dat het gebied
ten westen van de huidige Aabrug, langs de huidige Hoogstraat,
zich tegen alle verwachtingen in niet op de overgangszone van
beekdal naar dekzand bevond, maar in het beekdal van de Aa zelf.
De ondergrond bestaat ter plaatse uit verspoeld, matig tot sterk
lemig dekzand; vroeger aangeduid als ‘Brabants leem’. In het dal
heeft zich op deze beekafzettingen beek- en gooreerdgrond
gevormd. Deze gronden werden gevormd onder natte, drassige
condities en maakten het gebied minder geschikt voor bewoning.
Waar de ondoorlatende leem dicht onder het oppervlak voorkomt,
heeft dat aanleiding gegeven tot het ontstaan van vennetjes of
veen. Bij het booronderzoek in de Hoogstraat werden vervolgens
ook restanten van veen gevonden, zoals dat ook op meerdere
plaatsen in de Aadal is teruggevonden. (Mededeling
van Rolf Vonk,verwijzend naar: BAAC, Onderzoeksrapport voor het
ontwikkelingsplan Vaticaan, 2006)
De oude naam voor de Hoogstraat was de Kerkdijk. De oudst
gevonden vermelding van de Kerkdijk dateert uit 1539
(Cornelissen, Toponiemen Veghel). Een
dijk was een verhoogde weg door een lager gelegen vaak drassige
omgeving. Vóór de aanleg van de Kerckdijck was hier sprake van
een brede baan. De voerlieden moesten door vrij drassige grond
bij de plek zien te komen waar de Aa breed en ondiep was, de
voorde. Die karresporen maakten de drassige zooi vaak
onbegaanbaar en een volgende voerman reed er naast. Zo ontstond
er een brede baan (geel op de kaart). Daaraan kwam een einde
door de uitgiften van de percelen in 1190-1340, de
veronderstelde bouw van de brug over de Aa, en de aanleg van de
Kerkdijk (de huidige Hoogstraat).
De recente vorming van het centrum
van Veghel sluit goed aan bij de aanwijzingen dat de oudste kerk
van Veghel op het Havelt stond, dat er pas vanaf rond 1175-1200
er veel vrije boeren waren, en er toen een eerste aanzet tot de
vorming van een "bestuurlijk dorp" was. (Eerst rond 1175-1200 de
parochie, rond 1190-1230 een eigen gemeint, tussen 1231 en 1347
een schepenbank en corporaal bestuur, tussen 1340 en 1400 een
school en een armentafel.)
Van het grote domeingoed dat
Cornelissen op aanwijzing van Kakebeeke tekende blijft alleen
een regelmatig blok over, waarvan later een deel hertogelijk
leengoed werd. Dergelijke regelmatige blokken lijken me typerend
voor de periode na 1000. Dat zo'n blok geisoleerd in de
wildernis lag, is in Veghel ook niet ongebruikelijk. Een
behoorlijk deel van dat blok is recent opgegraven en de
archeologen concluderen dat het opgegraven deel niet ouder is
dan de eerste helft van de elfde eeuw. Daarvoor was het gebied
wildernis. Niet het gehele gebied is overigens opgegraven, maar
alle nu bekende gegevens wijzen er op dat het "domeingoed" in de
vorm zoals Kakebeeke zich dat voorstelde nooit bestaan heeft.
Ook het idee van een "handelswijk"
wordt niet bevestigd door ons onderzoek. Rond 1250 stonden er
vermoedelijk vijf huizen in de Straat aan de kerk, waarvan de
bewoners minstens gedeeltelijk hun kost verdienden met boeren.
In 1550 stonden er al 17 huizen, waaronder enkele herbergen en
dan is er ook sprake van enkele ambachtslieden in de straat.
Voor de achttiende eeuw was er nog
geen sprake van markten in Veghel. Pas op 19 oktober 1719
verleenden de Staten-Generaal octrooi om jaarlijks vier paarden-
en beestenmarkten te houden. Of die markten gehouden werden op
de plaats van de huidige markt is twijfelachtig. Het noordelijke
deel van de latere markt was een omgracht terrein, de Hermeij,
dat vanouds bezit was van de eigenaren van kasteel Frisselstein.
Het terrein was een toevluchtsoord in tijden van oorlog. In 1720
werd de openbaarheid van dit terrein betwist. Het bleef toen in
handen van de eigenaren van Frisselstein. Net ten zuiden
daarvan, lag een terrein tussen de Hermeij en de school. Hiervan
werd op 11 september 1719 een deel (25 roeden) verkocht aan
Roelof van Kilsdonk. Zo'n terrein verkoop je niet als je het in
wilt richten als markt. Het ligt meer voor de hand dat er markt
gehouden werd op de vrij brede Straat bij de kerk.
Frisselstein is in aanzet
dertiende of veertiende eeuws (uitbouw tot kasteel in de
vijftiende eeuw). Over het Hooghuis en het daarnaast gelegen
Slotje is niet bijster veel bekend. Het waren vermoedelijk
laatmiddeleeuwse huizen omgeven door een gracht (moated
sites). Een deel van dat grachtenstelsel
is enkele jaren geleden opgegraven. Voor meer details zie: Het
ontstaan van de Straat van Veghel, Hoe
oud is Veghel, het
leengoed Overacker en het Hooghuis, en het
Slotje of de Oude Padstorie.
Bron: W.
Cornelissen, ‘De kom van Veghel. Ontstaan van de kom van
Veghel’, in: Van Vehchele tot Veghel (1987)
81-81.
Martien van Asseldonk
|