.
Wanneer zijn de percelen bij de
oude kerk van Veghel voor het eerst van de wildernis gekocht en
verkaveld? De volgende overwegingen zijn voor het beantwoorden
van die vraag van belang.
De overgang over de Aa
De brug over de Aa lag aan de
zuidelijke kant van een weg die voor de achttiende eeuw een veel
bredere baan was. Het gebied direct ten noorden daarvan,
waaronder het terrein waar later kasteel Frisselstein gebouwd
zou worden, werd tussen 1190 en 1340 van de wildernis verkocht.
De meeste beemden in Veghel waren al voor 1190 verkocht aan
particulieren. De pas later verkochtte gebied langs de Aa waren
minder in trek bij de boeren en minder geschikt oor de productie
van hooi. Vermoedelijk ging het om een relatief laag en drassig
gebied, met wat hogere bulten erin (gezien de veldnaam Dungen
aldaar). Ik vermoed dat dat Aa hier relatief breed en ondiep is
geweest, en zich om enkele donken heen vertakte. Het zal daarom
ook een van de weinige plekken geweest zijn waar men de Aa over
kon steken zonder kopje onder te gaan. Later is op de plaats van
deze 'voorde' een brug gebouwd.
Het wat hoger gelegen
gebied ten zuiden van de voorde of Aabrug was al voor 1190 aan
particulieren verkocht. Het gebied ten noorden daarvan in
1190-1340. De vraag is nu of het gebied daar tussenin, de oude
Straat van Veghel al voor 1190 verkaveld is geweest, of in
1190-1314.
In het stukje Hoe
oud is Veghel? beredeneer ik dat er een goede
kans is dat Veghel tussen 1340 en 1400 voor het eerst een school
kreeg. Op de kaart hierboven is daarom 1340-1400 als periode van
in gebruikname van dit perceel gegeven. Hierbij moet men
bedenken dat dit perceel minstens tot 1832 eigendom is gebleven
van de gemeente en niet aan een particulier verkocht was.
De verkaveling en de knik in de
weg
Een
deel van de kom van Veghel, mischien wel het hele gebied, zal
eertijds hooiland, of misschien moerasbos geweest zijn, voordat
er een kerk en huizen gebouwd werden.
Op de kaart hiernaast zijn de oude
beemden langs de Aa groen gearceerd.
De weg over de voorde of Aabrug zal
het karakter hebben gehad van een brede baan die zich wat verder
naar het oosten vertakte in een weg naar het noorden (Dinther),
naar het zuiden (Erp) en rechtdoor ging men ook toen al naar
Uden. Die baan zal ter hoogte van de latere straat wat hogere
gronden gevolgd hebben, maar nog niet de knik gehad hebben die
het kreeg na de bouw van de kerk. Die knik heeft niets te maken
met de ingang van de kerk. De kerk was volgens gebruik oost-west
georienteerd. De ingang van de kerk bevond zich aan de
westzijde, dus aan de kant van de Aa. Men ging in de buurt van
de Aabrug het kerkterrein op. Het ontstaan van de knik had
eerder te maken met het creeren van kavels van voldoende grootte
aan weerzijden van de weg. Wanneer werd dit gebied zo
heringericht?
De kerk
Er zijn aanwijzingen dat er een oude
kerk op het Havelt heeft gestaan. In de tijd
van de horigheid, tot in de tweede helft van de twaalfde eeuw,
waren kerken in onze contreien nog eigenkerken van plaatselijke
aanzienlijken. Toen de horigheid verdween, globaal tussen 1175
en 1250, nam het aantal vrije lieden toe. Boeren gingen zich
intensiever met zaken als beheer van gemene gronden en de kerk
bemoeien. De eigenkerken werden parochiekerken, die niet meer
door de heer, maar door kerkmeesters uit de parochie bestuurd en
beheerd werden. De oudste vermelding van de parochie Veghel
dateert uit 1310, toen moet er al een parochiekerk geweest zijn.
Interessant is dat het recht om een nieuwe pastoor voor
benoeming voor te dragen (het patronaatsrecht) verbonden was aan
het bezit van de Laarakker, gelegen op het Havelt, niet ver van
het oude Kerkhof en vermoedde plaats van de eerste eigenkerk.
Dit wijst er op dat de eigenaar van de oudere eigenkerk ook het
recht heeft gehad om de pastoor van de nieuwe parochiekerk te
benoemen. De parochiekerk ontstond niet naast de oude eigenkerk
aan het Havelt, maar was er een rechtstreekse opvolger van.
Is de kerk aan de Aabrug gebouwd toen
deze kerk het karakter van een parochiekerk kreeg - beheerd door
kerkmeesters - dus tussen 1175 en 1250? Dat is mogelijk, maar
niet te bewijzen. Het is ook mogelijk dat de eigenkerk op het
Havelt eerst parochiekerk werd en daarna is verplaatst naar de
Aabrug. En andersom is het evengoed mogelijk dat de eigenkerk
eerst verplaatst werd naar de Aabrug en daarna pas parochiekerk
werd. We kunnen daar alleen maar naar raden.
In de veertiende eeuw heetten de
beemden ter hoogte van kasteel Frisselstein "die Dungen". Die
veldnaam wijst op zandige opduikingen in een verder drassige
omgeving. Mogelijk was de kerk op een van die Dungen of Donken
gebouwd.
De balkcijnzen
Een andere aanwijzing zijn de
balkcijnzen die op vijf huizen in het centrum rustten. De balkcijnzen zijn
ontstaan als een omslag van de cijns voor de gemeint in 1310
plus nog een cijns voor een ouder "weerschap" . Volgens de meest
recente inzichten kregen de boeren van Veghel tussen 1231 en
1310, mogelijk rond 1240 van de hertog bescherming voor het
gebruik van de nog niet zo lang daavoor gecreerde gemeint.
Daarvoor betaalden de Veghelse boeren een "ballingcijns" van 5
nieuwe ponden (omgerekend 10 gulden) per jaar aan de hertog van
Brabant. In 1310 kwam daar nog 7 nieuwe ponden (omgerekend 14
gulden) voor de gemeint bij. Alle toenmalige huizen werden toen
belast met een klein bedrag, "ballingcijns" genoemd. Later werd
daar "balkcijns" van gemaakt. De cijns bleef eeuwig aan het
huiserf verbonden. Het pakket cijnzen versteende, het veranderde
niet meer, wellicht omdat ook de cijnzen te betalen aan de
hertog niet veranderde. Omdat na verloop van tijd sommige
Veghelse boeren wel en sommige niet betaalden voor de gemeint,
kregen de inwoners van Veghel in 1379 het recht om lieden die op
"omgeweerde hofsteden" zaten te belasten. Die betaalden geen
ballingcijns, maar werden op een andere manier belast. De hoogte
van de ballingcijns werd bepaald door het aantal
"gebruikseenheden" dat men had in de gemeint. In 1310 werd de
ballingcijns naar schatting over ongeveer 150 huizen omgeslagen.
Naar schatting 50 tot 75 armen werden niet aangeslagen. De
balkcijnzen vormen een momentopname van het aantal en de plaats
van de meer welgestelde Veghelse huizen in 1310.
Vijf huizen in het centrum van Veghel
waren met zo'n ballingcijns belast. Die lieden hadden betaald
voor het recht om de wildernis te gebruiken en zullen dus de
kost verdiend hebben met landbouw, of een boerenbedrijf
combineerd hebben met handel of een ambacht. De straat is dus
niet ontstaan als een "handelsnederzetting bij een brug". Het
ging in elk geval gedeeltelijk om boeren.
We hebben de bewoningsgeschiedenis van
de huizen aan de straat via het rechterlijk archief van Veghel
gereconstrueerd tot aan het midden van de zestiende eeuw. Rond
1550 stonden er ten noorden van de straat 8 huizen en ten zuiden
van de straat 9 huizen. In 1792 waren dat respectievelijk 10 en
9 huizen. Tussen 1550 en 1792 zou het aantal huizen in de
Veghelse Straat dus niet veel meer veranderen. Uit de
ballingcijnzen kunnen we dus afleiden dat het gebied zeker voor
1310, en wellicht ook al voor rond 1240 verkaveld en in
particuliere handen was. In1 310 stonden er 5 huizen met
gebruiksrechten in de gemeint.
De toename van het aantal vrije
lieden
Een ander argument is dat er in de
kom van Veghel vrije lieden woonden en geen horigen. Horigen
zullen veeleer bij de beorderijen van hun eigenaar of heer
gewoond hebben. Nu waren er mogelijk al vrije lieden in de
periode voor rond 1190, maar hun aantal nam in elk geval sterk
toe toen de horigeheid tussen pakweg 1175 en 1250 verdween. Dat
maakt aannemelijk dat de kom pas in de dertiende eeuw door vrije
lieden (meer intensief) bewoond werd, wat wel rijmt met de
balkzijnzen.
De cijnzen aan de heer van Helmond
en de hertog van Brabant.
Percelen die tussen 1190 en 1314 van
de gemene gronden verkaveld en verkocht werden, waren belast met
een cijns aan de heer van Helmond, en percelen die na 1314
verkocht werden, met een cijns aan de hertog van Brabant. In dit
gebied treffen we geen enkele cijns aan de heer van Helmond of
de hertog van Brabant aan.
Nu verhuisden cijnzen aan de heer van
Helmond en de hertog van Brabant nogal eens op het moment dat
goederen verdeeld of verkocht werden, zodat dit bezwaar niet
onoverkomelijk lijkt. (Balkcijnzen daarentegen verhuisden
nooit.) Maar als het oorspronkelijk om een aantal percelen ging
die elk belast waren met een cijns aan Helmond of de hertog, dan
is het ongeloofwaardig dat al deze cijnzen verhuisd zijn. Pakweg
de helft zouden we dan nog in de straat aan moeten treffen, en
dat is niet het geval. Dit wijst er op dat die gebied al voor
1190 in particuliere handen was.
Bevindigen en veronderstellingen
van Frans Theuws
Uit archeologische opgravingen in
Oerle en andere plaatsen in de Kempen concludeerde archeoloog
Frans Theuws dat huizen en soms ook kerken vanaf de elfde eeuw
vaak verplaatst werden van de akkers naar de wat lager gelegen
randen. Theuws veronderstelt een combinatie van factoren, zoals
bevolkingsgroei en meer behoefte aan akkerland, en een verlaging
van de grondwaterstand door een droger klimaat vanaf ongeveer
het jaar 1000, waardoor gebieden die eerder te nat waren
geschikt werden om er te wonen.
Conclusie
In het volgende scenario heb ik
geprobeerd bovenstaande overwegingen te verenigen.
In de elfde eeuw verhuisde een
plaatselijke aanzienlijke om nog onbekende reden zijn eigenkerk
op het Havelt naar de plaats bij een overgang over de Aa een
paar honderd meter verder naar het noorden. De plaats was bekend
als een plaats waar men de Aa over kon steken. De Aa had hier
een brede bedding, een vertakkende stroom met daarin een aantal
verhogingen. Daar in de buurt werd een nieuwe kerk gebouwd.
Mogelijk stond de woning van de kerkheer bij de kerk.
Mogelijk had deze aanzienlijke de
beemden of landbouwgrond aldaar in bezit genomen. Men kan dan
denken aan het gebied ten noorden van de daar stromende Laak of
waterloop en ten zuiden van de tegenwoordige Kalverstraat.
Aan het einde van de twaalfde eeuw en
de eerste helft van dertiende eeuw kwam er een einde aan de
horigheid en de oude landgoederen verloren hun samenhang. Het
aantal vrije boeren nam toe. De eigenkerk bij de overgang over
de Aa kreeg het karakter van parochiekerk.
Tussen 1190 en 1230 gingen overal in
de regio vrije boeren in zich actief met het beheer van de
gemeint (hun gemene gronden of wildernis) bemoeien. Er omstonden
gebruikers- of beheersgroepen van gemeintes en hun globale
omvang kwam vast te liggen. In Veghel kwam die gebruikersgroep
overeen met de kerkelijke parochie, wat er op wijst dat de kerk
uiterlijk rond 1230 het karakter had van parochiekerk.
Rond 1250-1300 stonden er 5 huizen
bij de kerk aan de Straat, waarvan de bewoners gebruik maakten
van de gemeint. Rond 1550 stonden er al 17 huizden en in 1792
stonden er 19 huizen.

Op een gegeven moment werden de
straat en aangrenzende kavels een stuk opgehoogd, zoals op
bovenstaande hoogtekaart uit 1965 nog goed te zien is.
In de periode 1190-1340 werd het
terrein waar kasteel Frisselstein gebouwd zou worden aan
particulieren verkocht. Ik denk dat bij de gelegenheid de Aa de
regelmatige bocht kreeg die op de kadasterkaart van 1832 nog te
zien is. Er kwam toen een einde aan de veronderstelde brede en
zich vertakkende bedding. Daarmee kwam ook een einde aan de
voorde, de mogelijkheid om hier de Aa te voet over te steken. De
Aa was nu smaller en dieper en toen zal de Aabrug bij de kerk
gebouwd zijn.
Of het scenario correct is, weten we
niet zeker. Mogelijk brengt archeologisch onderzoek nog eens
ooit nieuwe gegevens boven water die het beeld kunnen bijstellen
of veranderen. Voor het ontstaan van Veghel vanuit het
perspectief van de organisatie van de gemeenschap, zie Hoe
oud is Veghel?
Martien
van Asseldonk
|