Onderstaande afbeelding van kasteel
Frisselstein siert de omslag van het boek van Dr. A.P.M.
Meuwese, Veghel in de loop der tijden (Veghel
1981). Hieronder volgen een aantal
wetenswaardigheden over de geschiedenis van dit kasteel.

Waar het kasteel
gestaan heeft
Verhees tekende in 1791 en 1806 enkele
kaarten van de plattegrond van Veghel. Dat waren getekend om het
hoogteverval in de rivier de Aa in kaart te brengen. Cornelisen
projecteerde in 1982 de kaart van Verhees op de kadasterkaart
van rond 1900 en Jan van Erp deed dat in 2008 nog eens over,
maar dan op kaarten van de situatie in 2008. Het kasteel stond
aan, misschien gedeeltelijk op, de tegenwoordige
Frisselsteinstraat ter hoogte van het voormalige postkantoor.
Hieronder een deel van de kaart van Verhees (in 1984 nagetekend
door het Streekarchivaat) met daarop het kasteel, de
kadasterkaart van 1832 en een projectie van deze kaart op de
kadasterkaart van 1832.
 
Kaart van Verhees (1791)
Kadasterkaart 1832
En de projectie:

Op deze reconstructie ligt de ronde toren net boven de
oost-west lijn die in 1808 werd vastgesteld, toen Johannes van
de Laar de noordelijke helft van het perceel kocht. In de
reconstructie van Cornelissen, daarin gevolgd door Jan van Erp,
ligt de ronde toren net onder die lijn. Een verschil van enkele
meters. Het verschil komt doordat de kaart van Verhees niet
absoluut nauwkeurig is, zoals ook al aan zijn tekening van de
loop van de Aa te zien is. Als ik als referentiepunten de Aabrug
en de hoek van de Deken van Miertstraat voor de kerk genomen
had, dan was mijn projectie identiek geweest aan die van
Cornelissen. In plaats hiervan heb ik de Aabrug, de hoek van de
Kalverstraat, de Schuurkerk en de brouwerij van de Laar die vlak
bij het kasteel lag als referentiepunten genomen. De projectie
komt dan op meer plekken overeen, maar niet op de hoek van de
Deken van Miertstraat. De brouwerij van de Laar, vlak bij het
kasteel gelegen, was doorslaggevend voor mijn keuze van
referentiepunten. Verder
liep de lijn die het terrein van kasteel Frisselstein in 1808
verdeelde "lijn recht uit vervolgende door het oude gebouw tot
de rivier de Aa". Die lijn
liep dus niet naast het kasteel maar er doorheen.
De oudste gegevens
Wim Cornelissen ('Kasteel
Frisselstein' in: Van Vehchele tot Veghel
(1982) 77-81) denkt dat eerst de grote woontoren is gebouwd, die
later is uitgebreid met de overige gebouwen. Hij wijst er op dat
dergelijke ontwikkelingen ook bekend zijn in Deurne, Helmond en
Loon op Zand. De ronde woontorens werden vanaf de veertiende
eeuw gebouwd.
Een veertiende oorsprong is in
overeenstemming met de cijnzen die aan de hertog van Brabant die
aan het kasteel verbonden waren. Het betreft 6 hoenders betaald
voor 3 bunder in 1314-1340 uitgegeven waren:
Cijnsbetalers:
|
Periode: |
Deel a: (1 hoen)
|
|
Heer Roverus, persoon (investitus) van
Vechghel
|
Koop van de gemeint 1190-1340
|
Rolofus de Snijder (Textor)
|
Verwerving ca. 1344
|
Baudewinus Hoofd (Caput) van
Binderen
|
Verwerving 1380-1392
|
Johannes, natuurlijke zoon van Lucas van den Kelre (de
Penu)
|
Verwerving 1392-1418
|
Leonis van Erpe
|
Verwerving 1392-1418
|
Deel b: (1 hoen)
|
|
Oda Baudewinus van Keulen (ex Colonia)
|
Koop van de gemeint 1190-1340
|
Arnoldus Roverus, persoon (investitus) van
Vecgel
|
Verwerving ca. 1346
|
Godefridus van Middegael
|
Vermeld in 1380
|
Leonis van Erpe
|
Verwerving 1392-1418
|
Deel a + b: (2 hoenderen)
|
|
Juta van Gestel, het vruchtgebruik
|
Vermeld in 1418
|
Theodorica van Neynsel, weduwe van Jacobus van Neynzel
|
Vermeld in 1418
|
Johannes Back, getrouwd met vrouwe Elizabeth, dochter
van Jacobus van Neynzel
|
Verwerving 1418-1425
|
Elisabeth, weduwe van Johannes Back
|
Vererving 1418-1425
|
Vrouwe Heilwich, weduwe van Godefridus van Erpe
|
Koop op 22-7-1425
|
Godefridus, zoon van Godefridus van Erpe
|
Verwerving van zijn moeder op 15-4-1426
|
Heer Rover is de oudst
bekende persoon van de Veghelse kerk. Baudewijn van Bijnderen
was leenman van de hertog van leengoed Overakker op de Bolken.
Hij zal in Veghel gewoond hebben, want in het leenboek heet hij
Boiden Willem Huefts sone van Veghghele. Zijn zoon Gerit was
schepen in Veghel. Leunis van Erp was leenman van de hertog van
het leengoed Havelt. We hebben hier dus met aanzienlijke lieden
te maken.
In 1382-1387 wordt in de Bossche
protocollen genoemd: De huizinge die heer Art Rover, investiet
van de kerk van Vechel, priester, had verkregen van Jan van
Buekelaer en zijn zuster Liesbeth. In 1382-1387 is dat huis van
Jan zoon van wylen Lucas, zoon van wijlen Jan Lucassoen van Erpe
en zijn broer Geerling. Die draagt het over ten behoeve van de
kinderen van wijlen Goyart van Erpe en Joffrouw Liesbeth,
dochter van wijlen heer Goyart van Os, ridder. Vermoedelijk
betrof dit de voorloper van kasteel Frisselstein, deel b.
Een andere aanwijzing voor
bebouwing op dit perceel is te vinden in een akte uit het
Bossche protocol van 22 juli 1425. Vrouwe Theodorica van
Neynzel, weduwe van wijlen Jacobus van Neynzel, mede optredend
voor haar dochter Vrouwe Elisabeth, vrouw van Johannes Bac, gaf
op die dag goederen over aan Vrouwe Heilwich, weduwe van
Godefridus van Erpe. Jutta, dochter van wijlen Philippus van
Gestel had van dat goed het vruchtgebruik.
Het goed wordt omschreven als:
Een beemd, huis en hofstad, gelegen in de parochie van Vechel
ter plaatse genoemd "die Dungen" tussen de Aa aan de ene zijde
en de Brugecker aan de andere zijde. Tevens wordt gezegd dat
Leonius van Erpe dit goed destijds had verworven van Johannes,
natuurlijke zoon van wijlen Lucas van den Kelre (de
Penu). In een bijschrift van de akte gedateerd op 15 aril
1426, staat nog vermeld dat Vrouwe Heilwig, weduwe van
Godefridus van Erpe, het goed opgedragen heeft aan Godefridus,
zoon van wijlen Godefridus van Erpe. Deze reeks eigenaren is
precies dezelfde als de reeks namen in het hertogelijk
cijnsregister, zodat we hier ongetwijfeld met (de voorganger
van) kasteel Frisselstein te doen hebben.
Uit de akte
blijkt dat het huis (mogelijk de woonntoren) er al staat als
Johannes Lucas van de Kelre dit goed bezit, dat was ergens in de
periode 1392-1418. De eerste bebouwing stond op deel a.

De naam
Frisselstein
Toen Meuwese in het midden van de jaren
vijftig aan Veghel in de Loop der Tijden werkte,
kreeg hij bij tijd en wijlen gegevens aangereikt door Ferdinand
Smulders. Smulders was destijds een van de weinigen die het
Bossche Protocol konden lezen en was in die tijd de
belangrijkste authoriteit wat betreft de middeleeuwse
geschiedenis van de Meierij van 's-Hertogenbosch. Smulders
stuurde hem onder andere de volgende notitie.

Meuwese nam deze
suggestie over in zijn Veghel in de loop der
tijden (87-88): Hij schrijft: "In 1678 noemden
de schepenen de eigenaresse van het kasteel Mevrouw
Jeanne Philippina van Erp zu Frisselstein. Lang daarvoor, in
1527, liet men de steenhouwer op de graftombe in de kerk
beitelen Walraven van Erp, alias a Frissenstein. En
toen in 1713 het kasteel verkocht werd, schreef men in de
koopacte Fritzelsteijn. Het is
waarschijnlijk dat het eerste deel van de naam, Fritzel,
of Frissen een persoonsnaam is,
het Duitse Fritz. Ook stein- voor het Nederlandse steen-burcht,
wijst op een Duitse oorsprong van de naam, en niet minder het
woordje zu voor 't Nederlandse
tot of te. Men kan dan veronderstellen dat in de 15e eeuw -
omstreeks 1470 wordt het kasteel het eerst genoemd - een Duitse
officier na een of andere expeditie hier is blijven hangen en
een kasteel bouwde (Fritzenstein)."
"Stein" een middelnederlands
naamelement dat we ook elders in Nederland aantreffen,
bijvoorbeeld in de plaatsnamen Stein, Ravenstein, Blijenstein,
Hagestein, Hoevestein en IJsselstein; "-stein" wijst dus niet
noodzakelijk op een Duitse oorsprong van het kasteel of de
kasteelbouwer. De vernelding "zu Frisselsteijn" komt voor in het
resolutieboek van de bestuurders van Veghel (II-B-1, fol. 152v,
d.d. 2-3-1678). Jeanne Philippina van Erp zu Frisselsteijn
verklaarde toen dat zij haar in Veghel gelegen goederen alleen
van haar ouders verworven heeft en niet van haar man, de graaf
van Berlo. Een tweede vermelding dateert van 15-1-1663 wanneer "Heer
Walraeffs van Erp zu Frisselsteijn, soone wijlen heer Johans,
soone wijlen Walraefss van Erp zu Frisselsteijn, in zijn leven
heer tot Erp ende Vechel etc." en anderen genoemd worden als
erfgenamen van heer Goddart van Erp zu Frisselsteijn.
De vermelding "zu" lijkt
beperkt tot een korte periode en heeft te maken hebben met
Duitse connecties van de familie van Erp in die tijd. Het was
een korstondig 'modeverschijnsel' in de familie. Onder de
erfgenamen van Goddart van Erp worden in de akte uit 1663 onder
andere genoemd: Heer
Wernart van Hundt, heer zum Busch,
man van Vrouwe Agnes van Erp, dochter van heer Walraeffs van Erp zu Frisselsteijn en Gilbert
Engelbert van Bourleth Daheire zu Rheinbach,
voogd van Willem Engelbert, zoon van heer Hans Willem van en zu Meteringh,
verwekt bij Achsuera van Erp, dochter van Walraeffs van Erp.
"Zu" kwam in de familie en directe sociale omgeving dus meer
voor. Het zou
vreemd zijn als het verband zou houden met een Duitse officier
die Frisselstein in 1470 gebouwd zou hebben. Daarvan ontgaat me
de logica. In 1986 schreef ik hier een artikeltje over ('Kasteel
Frisselstein', Van Vehchele tot Veghel (1986)
61-65.) Zoekend naar een alternatief suggereerde ik de
mogelijkheid van "Friesenstein", dus een kasteel gebouwd door
een zekere Friese, een eigenaam die in Veghel veel voorkomt. In
het in 1998 uigebrachtte boek Toponiemen van
Veghel, worden beide verklaringen gegeven, die van de Duitse
officier en mijn voorgesteld alternatief Friesenstein.

Uit de bewerkingen
van de Helmondse en hertogelijke cijnsboeken had ik in 1989 alle
namen de eigenaren van het kasteelterrein op een rijtje gekregen
vanaf 1340. Onder die eigenaren trof ik geen "Friese" aan
en ook geen Duitse officier. In 1989 kwam ik daarom in Vehchele terug
op de naam Frisselstein (‘Kasteel Frisselstein’, in: van
Vehchele tot Veghel 9 (1989) nr. 29, 46-60). Ik
kwam tot de conclusie dat Godefridus, zoon van Godefridus van
Erp het huis uitgebouwd had tot een kasteel en dat het kasteel
daarom zijn naam droeg: Fritsenstein, later verbasterd tot
Frissenstein of Fritzelstein en vervolgens Frisselstein.
Godefridus vader heette ook
Godefridus en was een buitenechtelijke zoon van Arnt Goijaerts
van Erp, van Middegael, die een huis op Middegael bezat, (de
voorloper van) het kasteeltje aldaar. De moeder van Godefridus
van Erp, Vrouwe Heiliwig, kocht op 22 juli 1425 in Veghel een
huis in de beemden genaamd die Dungen, grenzend aan de Aa en
Brugecker. Haar zoon Godefridus trouwde met Adriana, dochter van
Gijsbert Pieck. Op 4 maart 1457 beloofde hij een erfcijns te
betalen uit een mansio gelegen
in Veghel bij de Aa, en uit 4 stukken beemd ter plaatse genaamd
die Dungen, grenzend aan die Middegaelsche Lake. De term mansio wijst
op een slotje of versterkt huis. In 1476-1477 wordt Godefridus
genoemd als eigenaar van een stenen huis te Veghel, met drie
zijden grenzend aan de Aa. In 1495 had Jonkvrouw Adriana ht
vruchtgebruik van dit huis over aan haar kinderen, en in 1498
was Walraven Goyartss van Erp bezitter van dit huis.
Het
verschijnen van de term mansio en
het vermelden van een "stenen huijs" in de tweede helft van de
15de eeuw maken het aannemelijk dat Godefridus het huis dat zijn
moeder in 1425 kocht (mogelijk de woontoren) uitbreidde tot een
kasteel dat later zijn naam droeg. Zijn zoon liet op zijn
grafsteen beitelen Walraven van Erp, alias a
Frissenstein. Dit is tevens de eerste en oudste
vermelding van (een variant van) de naam Frisselstein.

Een kapel in het
kasteel
Bij de verkoop van het kasteel op 27-7-1713
wordt geschreven dat tot het kasteel behoorde "het jus
patronatus van seeker beneficie castarnal". Dit beneficie waren
inkomsten voor een geestelijke verbonden aan de kasteelkapel. De
eigenaar van Frisselstein had het patronaatsrecht ofwel
begevingsrecht van dit beneficie. Hij had het recht om de
priester voor het lezen van de wekelijkse missen te benoemen.
Het beneficie had een jaarlijkse opbrengst van 100 gulden. Tot
de goederen van geestelijke instellingen die in 1648 door het
land geconfisqueerd werden behoorde in Veghel 'een bunder weyde
gelegen in de Gemene Beemden, gehorende aan de castrale mis'
(resolutieboek Veghel 1700-1711, fol.nr. 15). Deze beemd was
eerder deel van het bezit van de castrale kapel. Op 6 februari
1681 trouwden Peter Mathijssen en Maria Joannes Raijmakers in de
kapel van het kasteel, mogelijk behoorde de bruid en/of
bruidegom tot het personeel van het kasteel.
De grafzerk en grafkelder
Bij de verkoop van het kasteel op 27-7-1713 wordt geschreven
dat "eenen grooten ende verhevene blauwen sarck met een kelder
daer onder in de groote kerck int choor van O.L. Vrouwe,
dienende tot een grafsteede" tot het kasteel behoorde. Job
Marien de Lange schreef in 1720 over de grafsteen van Walraven
van Erp. "In het choorke aan 't noorde van de kerck tot Vechel
is een verheve tombe van swart marmer, waerop levensgroote sijn
uytgehouwe een man in sijn vollen harnas en sijn vrouw aan sijn
seijde, hebbende hun besondere wapens boven hun hooft ende de
quartieren op sijde en een helmet of stormhoet aen de voeten."
Dit "choorke was het Onze-Lieve-Vrouwe koor. Het grafschrift
luidde: "Hier ligt begraven de edele en doorluchtige Heer wijlen
Walraven van Erp, genaamd Friesselsteijn, die stierf in 1527 op
de laatste dag van juli, Jonkvrouw Bronchorst, die stierf in
1509 op de 1ste juli. R.I.P." Op de tombe waren voor Walraven
van Erp deze wapens aangebracht van zijn acht overgrootouders:
Van Erp, Pieck, Knoij, Arckel, Goor, Diemen, Oss, Merwen. En
voor de acht overgrootouders van zijn vrouw: Bronckhorst,
Collaert, Haeften, Deelen, Doornick, Wien (of Weilre), Vijgh en
Pieck (of Linde).
Nadat Gerard de Jong in 1728 het
kasteel had gekocht met daarbij de grafkelder in het O.L. Vrouwe
koor in de kerk van Veghel, ging hij eens een kijkje nemen in de
grafkelder. "De Navorscher" van 1854 verhaalt hier over
(Meuwese, 93):
"Nabij het dorp Vechel verhief zich in
vroeger dagen het kasteel Frisselsteijn. Een sterfgeval in de
familie de Jong, wier eigendom het sinds enige tijd geworden was
- het moet naar gissing ontrent den aanvang der vorige eeuw
geweest zijn - gaf aanleiding dat een aan dit kasteel behoorende
grafkelder in de kerk te Vechel geopend werd. Hier vond men de
lichamen der vorige heeren en bewoners van Frisselsteijn niet in
kisten, maar op driepootige houten stoelen (hoedanige men bij de
Noordbrabantsche dorpelingen nog nu en dan aantreft) in een
kring bij elkander zitten. Nadat de toenmalige heer de Jong met
de omstanders dit schouwspel enige ogenblikken had aangestaard,
deed de binnendringende buitenlucht de overblijfselen uiteen
vallen. Zoo luidt de overlevering, medegedeeld doot mevrouw De
Locker op Leeuwenberg te Vucht, die, uit genoemde familie
gesproten, dit wedervaren van een harer voorzaten meermalen door
haren vader en grootvader heeft hooren verhalen, en met wier
toestemming Jhr. Martini het bovenstaande destijds in de
Navorscher openbaar maakte." (Meuwese 24-25.)

Een bouwvallig
kasteel
R95, fol. 161 (10-12-1712)
“Wij schepenen Gijsbert van der Linde ende Dirck van den
Tillaer, schepenen des dorps van Vechel, tuijgen ende verklaren
opden eedt onses ampts gedaen, als dat wij ter instantie ende
requisitie van Matthijs Nekens, secretaris deser voorscreven
plaetse sijn geweest op het Adelijcke casteel genaemt
Fritzelsteijn, om aldaer visie ende oculare inspectie te nemen
over de reparatie die aen het opgemelte casteel nootsaeckelijck
behoorde te werden gedaen, als mede dienthalven gehadt
instructie van Aert Janssen van Heeswijck, meester metselaer
mede woonende alher, gevisiteert ende bevonden als hier naer is
volgende.
Eerstelijck de voorpoort, het grontwerck te
ondermetselen, de cap gelath, met pannen bedeckt ende de
schouwen gerepareert te werden.
Item de schuer doorgaens
ontbloot van dack, met niewe latten versien ende naest de
watersijde opgewoogen ende geplaet te moeten werden.
Den
duijventooren alsoo genaemt, het meestendeel daer van omgestort
ende de rest doorscheurt staende op het vallen moet
nootsaeckelijck werden afgebroocken, ofte souden door den val
het salet ende de mueren daer van mede sleepen.
Het salet
alsoo genaemt sijnde noch het alderbeste van al het gebouw de
fondamenten te ondermetselen ende het dack met leijen te
repareren.
Item de grooten tooren de fondamenten te
ondermetselen, de cap doorgaens sonder dack, het houtwerck daer
van verrot, moet met een niewe cap versien den gevel overgebogen
naer den eijsch afgenomen tot het rondeel van den tooren, ofte
sal al het houdt en gewulften verderven door den regen die
opvalt en geheel instorten.
Ende is de cap van het
huijsinge van den tooren af tot het salet voorscreven toe geheel
ewech, de mueren op veele plaetsen omgevallen ende soo niet in
het kort wert afgenomen ende met niew dack en anckers wert
versien sal geheel en alles malkanderen naervallen ende daer
niets van hebben gesien dat in staet was, of moet gemetselt,
getimmert en van niewe glasen ramen en vensters gemaeckt werden.
Compareert mede voor ons den tegenwoordigen gebruijcker
Willem Corsten, dat sijn huijsgesin als wanneer het sterck
waeijde daer van gingen vluchten, uijt vreese dat sij daer onder
doot soude vallen, gelijck den eersten schepen in ordine mede
verklaerde, dat Ariaen, soone van gemelte Willem Corsten tot
sijne huijse is gecomen als het sterck waeijde, seggende dat hij
daer niet op en derfde blijven.
Eijndigende hiermede de
voornoemde schepenen en meester metselaer haere oprechte
visitatie, presenterende hetselve des noots ende daer toe
versocht sijnde met eede te bevestigen ende in oirconde naer dat
wij selfs dit hebben gelesen, onderteeckent, actum binnen Vechel
desen thienden december seventienhondert ende twaelff.”
Een nieuw huis
In 1793 of 1794 bouwde Johan de Jong, de toenmalige eigenaar van
Frisselstein een nieuw herenhuis op het terrein de Hermeij. De
kasteelgracht ten westen van het herenhuis, in de richting van
het lasteel, werd gedempt en de gracht aan de zuidkant van de
Hermeij werd uitgediept. Bij de verkoop van de helft van het
kasteelterrein in 1808 en de daarop volgende sloop van het
kasteel werd de naam Frisselstein en de oude rechten verbonden
aan het kasteel aan dit nieuwe herenhuis verbonden.
Bij
de openbare verkoop van dit huis op 16 juni 1830 werd het
omschreven als: “Een
zeer groote, fraaije en aangenaam gelegene heerenhuiszinge
genaamd Frisselstein, bestaande in twee ruime beneden-zalen en
tien boven- en beneden-kamers, grootendeels behangen en
gestucadoord, meiden- en knechts-kamer, zolders, kelders,
provisiekamer, groote keuken, pompen, privaten en meer andere
geriefelijkheden; voorts een onlangs geheel nieuw gebouwde
stalling voor 8 à 10 paarden, ruime remises, hooizolders en
koetziers-kamer.
Eindelijk
een zeer grooten tuin, beplant met weldragende vruchtboomen en
voorzien van broeikasten, persiken-schuttingen, houtboschje en
verderen aanleg, alles bij en aan elkander staande en gelegen in
de volkrijke gemeente Veghel, nabij de Zuid-Willemsbaart, 3 uren
van ‘s-Hertogenbosch,
belend aan
de eene zijde de Heer van Rooij, aan de andere zijde Van de
Laar, strekkende voor aan de publieke straat of weg,
achterwaards tegen de rivier de Aa, welke huizinge en aanhooren,
zoo door deszelfs uitgestrektheid als door deszelfs ligging aan
de rivier de Aa, niet verre van de Zuid-Willemsvaart, zeer
geschikt is voor negotie, fabrijk als anderzins. (..)
Aan de
voorschreven Huizinge is verbonden en wordt mede verkocht het
regt van collatie van een beneficie, gevestigd op het Lieve
Vrouwe Altaar te Veghel, bestaande in koornpachten, jaarlijks
renderende f 110 à f 120, thans genoten wordende door Christiaan
Johannes van Berensteijn, oud zeven jaren, zoon van Jonkheer
Hugo van Beresteijn.”
De sloop van het kasteel
Op 25 augustus 1808 verkocht Johan de Jong de noordelijke
helft van het kasteelterrein (Collectie
van de Veghelse gemeentesecretaris
Wiggers).
Die helft wordt dan als volgt omschreven:
Een oud
gebouw, zijnde eene bierbrouwerij met de geregtigheid van dien
huisingen met toren stallinge, neerhuizinge, poort en brug,
landerijen en groeslanden, bomen en houtwas, uitmakende een deel
van den kasteele Frisselstein, gesepareert van en met een paal
teinde des verkopers nieuwe huisinge, door hem thans bewoond, en
de rest of ander gedeelte uitmakende, geslagen bijna in het
midden van de weg 32 voeten Bossche maat van het einde van de
nuur van de stal van de verkopers huis gerekend, op welke plaats
de koper (Johannes van de Laar) verplicht blijft een hekke en
sluiting te maken, lopende door de poort recht tot het midden op
een lindeboom, die vierde in getal, die staande is op de zijde
naast het deel van de verkoper te rekenen, van dien verder weer
de lijn recht uit vervolgende door het oude gebouw tot de rivier
de Aa, gelegen in zijne buite sloten en gragten langs de
Roomsche Kerk, pastory, Eeusels, rivier de Aa en separatie van
het ander gedeelte hier voor beschreven, te Veghel, groot 7 à 8
lopens
De koper
(Johannes van de Laar) zal het oud gebouw zoo ver het op de
grond van den eersten comparant (Johan de Jong, eigenaar van
deel 2) staat, zijnde veelal het gedeelte daar nu de materialen
tot brouwing van bier zijn en worden uitgeoefend, binnen 2 jaren
moeten laten afbreeken en het puin afvoeren en gebruiken tot
demping van een weg door de gracht van circa 10 à 12 voeten
breed.
De koper
mag na afbraak de materialen gebruiken tot bouwing of verzetting
van de bierbrouwerij of er een nieuw huis mee bouwen, of er zijn
oud huis mee repareren.
De koper
moet binnen een jaar de poort en brug laten afbreken en de grond
en het puin gebruiken om een eigen uitweg voor de koper te maken
en tot demping van het gat en sloot tussen de huizinge en het
resterende gedeelte dat van de verkoper is, lopende van de poort
tot de weg recht uit.
De
verkoper (Johan de Jong) behoudt de collatie van het beneficie
van Lievrouwe Altaar en voorts alle gerechtigheden, behalve het
recht van brouwen, die van ouds aan het kasteel Frisselstein
toebehoorden, en dus ook het blijven voeren van de naam van
Frisselstein aan de goederen annex,
De
separatie zal gedaan worden door het planten van een beukeheg
voor beider rekening. De verkoper mag ten alle tijden te
langsdoor of gedeeltelijk van de weg tot de rivier op de
scheiding een muur of houte heining maken op zijn eigen kosten.
Martien van Asseldonk
|