Kasteel Frisselstein

Onderstaande afbeelding van kasteel Frisselstein siert de omslag van het boek van Dr. A.P.M. Meuwese, Veghel in de loop der tijden (Veghel 1981). Hieronder volgen een aantal wetenswaardigheden over de geschiedenis van dit kasteel.





Waar het kasteel gestaan heeft

Verhees tekende in 1791 en 1806 enkele kaarten van de plattegrond van Veghel. Dat waren getekend om het hoogteverval in de rivier de Aa in kaart te brengen. Cornelisen projecteerde in 1982 de kaart van Verhees op de kadasterkaart van rond 1900 en Jan van Erp deed dat in 2008 nog eens over, maar dan op kaarten van de situatie in 2008. Het kasteel stond aan, misschien gedeeltelijk op, de tegenwoordige Frisselsteinstraat ter hoogte van het voormalige postkantoor. Hieronder een deel van de kaart van Verhees (in 1984 nagetekend door het Streekarchivaat) met daarop het kasteel, de kadasterkaart van 1832 en een projectie van deze kaart op de kadasterkaart van 1832.


















                              Kaart van Verhees (1791)                                        Kadasterkaart 1832

 

En de projectie:




Op deze reconstructie ligt de ronde toren net boven de oost-west lijn die in 1808 werd vastgesteld, toen Johannes van de Laar de noordelijke helft van het perceel kocht. In de reconstructie van Cornelissen, daarin gevolgd door Jan van Erp, ligt de ronde toren net onder die lijn. Een verschil van enkele meters. Het verschil komt doordat de kaart van Verhees niet absoluut nauwkeurig is, zoals ook al aan zijn tekening van de loop van de Aa te zien is. Als ik als referentiepunten de Aabrug en de hoek van de Deken van Miertstraat voor de kerk genomen had, dan was mijn projectie identiek geweest aan die van Cornelissen. In plaats hiervan heb ik de Aabrug, de hoek van de Kalverstraat, de Schuurkerk en de brouwerij van de Laar die vlak bij het kasteel lag als referentiepunten genomen. De projectie komt dan op meer plekken overeen, maar niet op de hoek van de Deken van Miertstraat. De brouwerij van de Laar, vlak bij het kasteel gelegen, was doorslaggevend voor mijn keuze van referentiepunten. 
Verder liep de lijn die het terrein van kasteel Frisselstein in 1808 verdeelde "lijn recht uit vervolgende door het oude gebouw tot de rivier de Aa". Die lijn liep dus niet naast het kasteel maar er doorheen.


De oudste gegevens

Wim Cornelissen ('Kasteel Frisselstein' in: Van Vehchele tot Veghel  (1982) 77-81) denkt dat eerst de grote woontoren is gebouwd, die later is uitgebreid met de overige gebouwen. Hij wijst er op dat dergelijke ontwikkelingen ook bekend zijn in Deurne, Helmond en Loon op Zand. De ronde woontorens werden vanaf de veertiende eeuw gebouwd.

Een veertiende oorsprong is in overeenstemming met de cijnzen die aan de hertog van Brabant die aan het kasteel verbonden waren. Het betreft 6 hoenders betaald voor 3 bunder in 1314-1340 uitgegeven waren:
 

 

Cijnsbetalers:

 

Periode:
Deel a: (1 hoen)
 

Heer Roverus, persoon (investitus) van Vechghel

 

Koop van de gemeint 1190-1340

Rolofus de Snijder (Textor)

 

Verwerving ca. 1344

Baudewinus Hoofd (Caput) van Binderen

 

Verwerving 1380-1392

Johannes, natuurlijke zoon van Lucas van den Kelre (de Penu)

 

Verwerving 1392-1418

Leonis van Erpe

 

Verwerving 1392-1418

Deel b: (1 hoen)
 

Oda Baudewinus van Keulen (ex Colonia)

 

Koop van de gemeint 1190-1340

Arnoldus Roverus, persoon (investitus) van Vecgel

 

Verwerving ca. 1346

Godefridus van Middegael

 

Vermeld in 1380

Leonis van Erpe

 

Verwerving 1392-1418

Deel a + b: (2 hoenderen)
 

Juta van Gestel, het vruchtgebruik

 

Vermeld in 1418

Theodorica van Neynsel, weduwe van Jacobus van Neynzel

 

Vermeld in 1418

Johannes Back, getrouwd met vrouwe Elizabeth, dochter van Jacobus van Neynzel

 

Verwerving 1418-1425

Elisabeth, weduwe van Johannes Back

 

Vererving 1418-1425

Vrouwe Heilwich, weduwe van Godefridus van Erpe

 

Koop op 22-7-1425

Godefridus, zoon van Godefridus van Erpe

 

Verwerving van zijn moeder op 15-4-1426



Heer Rover is de oudst bekende persoon van de Veghelse kerk. Baudewijn van Bijnderen was leenman van de hertog van leengoed Overakker op de Bolken. Hij zal in Veghel gewoond hebben, want in het leenboek heet hij Boiden Willem Huefts sone van Veghghele. Zijn zoon Gerit was schepen in Veghel. Leunis van Erp was leenman van de hertog van het leengoed Havelt. We hebben hier dus met aanzienlijke lieden te maken.

 

In 1382-1387 wordt in de Bossche protocollen genoemd: De huizinge die heer Art Rover, investiet van de kerk van Vechel, priester, had verkregen van Jan van Buekelaer en zijn zuster Liesbeth. In 1382-1387 is dat huis van Jan zoon van wylen Lucas, zoon van wijlen Jan Lucassoen van Erpe en zijn broer Geerling. Die draagt het over ten behoeve van de kinderen van wijlen Goyart van Erpe en Joffrouw Liesbeth, dochter van wijlen heer Goyart van Os, ridder. Vermoedelijk betrof dit de voorloper van kasteel Frisselstein, deel b.


Een andere aanwijzing voor bebouwing op dit perceel is te vinden in een akte uit het Bossche protocol van 22 juli 1425. Vrouwe Theodorica van Neynzel, weduwe van wijlen Jacobus van Neynzel, mede optredend voor haar dochter Vrouwe Elisabeth, vrouw van Johannes Bac, gaf op die dag goederen over aan Vrouwe Heilwich, weduwe van Godefridus van Erpe. Jutta, dochter van wijlen Philippus van Gestel had van dat goed het vruchtgebruik.


Het goed wordt omschreven als: Een beemd, huis en hofstad, gelegen in de parochie van Vechel ter plaatse genoemd "die Dungen" tussen de Aa aan de ene zijde en de Brugecker aan de andere zijde. Tevens wordt gezegd dat Leonius van Erpe dit goed destijds had verworven van Johannes, natuurlijke zoon van wijlen Lucas van den Kelre (de Penu). In een bijschrift van de akte gedateerd op 15 aril 1426, staat nog vermeld dat Vrouwe Heilwig, weduwe van Godefridus van Erpe, het goed opgedragen heeft aan Godefridus, zoon van wijlen Godefridus van Erpe. Deze reeks eigenaren is precies dezelfde als de reeks namen in het hertogelijk cijnsregister, zodat we hier ongetwijfeld met (de voorganger van) kasteel Frisselstein te doen hebben.

Uit de akte blijkt dat het huis (mogelijk de woonntoren) er al staat als Johannes Lucas van de Kelre dit goed bezit, dat was ergens in de periode 1392-1418. De eerste bebouwing stond op deel a.






























De naam Frisselstein

Toen Meuwese in het midden van de jaren vijftig aan Veghel in de Loop der Tijden werkte, kreeg hij bij tijd en wijlen gegevens aangereikt door Ferdinand Smulders. Smulders was destijds een van de weinigen die het Bossche Protocol konden lezen en was in die tijd de belangrijkste authoriteit wat betreft de middeleeuwse geschiedenis van de Meierij van 's-Hertogenbosch. Smulders stuurde hem onder andere de volgende notitie.












Meuwese nam deze suggestie over in zijn Veghel in de loop der tijden (87-88): Hij schrijft: "In 1678 noemden de schepenen de eigenaresse van het kasteel Mevrouw Jeanne Philippina van Erp zu Frisselstein. Lang daarvoor, in 1527, liet men de steenhouwer op de graftombe in de kerk beitelen Walraven van Erp, alias a Frissenstein. En toen in 1713 het kasteel verkocht werd, schreef men in de koopacte Fritzelsteijn. Het is waarschijnlijk dat het eerste deel van de naam, Fritzel, of Frissen een persoonsnaam is, het Duitse Fritz. Ook stein- voor het Nederlandse steen-burcht, wijst op een Duitse oorsprong van de naam, en niet minder het woordje zu voor 't Nederlandse tot of te. Men kan dan veronderstellen dat in de 15e eeuw - omstreeks 1470 wordt het kasteel het eerst genoemd - een Duitse officier na een of andere expeditie hier is blijven hangen en een kasteel bouwde (Fritzenstein)."
 

"Stein" een middelnederlands naamelement dat we ook elders in Nederland aantreffen, bijvoorbeeld in de plaatsnamen Stein, Ravenstein, Blijenstein, Hagestein, Hoevestein en IJsselstein; "-stein" wijst dus niet noodzakelijk op een Duitse oorsprong van het kasteel of de kasteelbouwer. De vernelding "zu Frisselsteijn" komt voor in het resolutieboek van de bestuurders van Veghel (II-B-1, fol. 152v, d.d. 2-3-1678). Jeanne Philippina van Erp zu Frisselsteijn verklaarde toen dat zij haar in Veghel gelegen goederen alleen van haar ouders verworven heeft en niet van haar man, de graaf van Berlo. Een tweede vermelding dateert van 15-1-1663 wanneer "Heer Walraeffs van Erp zu Frisselsteijn, soone wijlen heer Johans, soone wijlen Walraefss van Erp zu Frisselsteijn, in zijn leven heer tot Erp ende Vechel etc." en anderen genoemd worden als erfgenamen van heer Goddart van Erp zu Frisselsteijn.

De vermelding "zu" lijkt beperkt tot een korte periode en heeft te maken hebben met Duitse connecties van de familie van Erp in die tijd. Het was een korstondig 'modeverschijnsel' in de familie. Onder de erfgenamen van Goddart van Erp worden in de akte uit 1663 onder andere genoemd: Heer Wernart van Hundt, heer zum Busch, man van Vrouwe Agnes van Erp, dochter van heer Walraeffs van Erp zu Frisselsteijn en Gilbert Engelbert van Bourleth Daheire zu Rheinbach, voogd van Willem Engelbert, zoon van heer Hans Willem van en zu Meteringh, verwekt bij Achsuera van Erp, dochter van Walraeffs van Erp. "Zu" kwam in de familie en directe sociale omgeving dus meer voor. Het zou vreemd zijn als het verband zou houden met een Duitse officier die Frisselstein in 1470 gebouwd zou hebben. Daarvan ontgaat me de logica. In 1986 schreef ik hier een artikeltje over ('Kasteel Frisselstein', Van Vehchele tot Veghel (1986) 61-65.) Zoekend naar een alternatief suggereerde ik de mogelijkheid van "Friesenstein", dus een kasteel gebouwd door een zekere Friese, een eigenaam die in Veghel veel voorkomt. In het in 1998 uigebrachtte boek Toponiemen van Veghel, worden beide verklaringen gegeven, die van de Duitse officier en mijn voorgesteld alternatief Friesenstein.































Uit de bewerkingen van de Helmondse en hertogelijke cijnsboeken had ik in 1989 alle namen de eigenaren van het kasteelterrein op een rijtje gekregen vanaf 1340.  Onder die eigenaren trof ik geen "Friese" aan en ook geen Duitse officier. In 1989 kwam ik daarom in Vehchele terug op de naam Frisselstein (‘Kasteel Frisselstein’, in: van Vehchele tot Veghel 9 (1989) nr. 29, 46-60). Ik kwam tot de conclusie dat Godefridus, zoon van Godefridus van Erp het huis uitgebouwd had tot een kasteel en dat het kasteel daarom zijn naam droeg: Fritsenstein, later verbasterd tot Frissenstein of Fritzelstein en vervolgens Frisselstein.


Godefridus vader heette ook Godefridus en was een buitenechtelijke zoon van Arnt Goijaerts van Erp, van Middegael, die een huis op Middegael bezat, (de voorloper van) het kasteeltje aldaar. De moeder van Godefridus van Erp, Vrouwe Heiliwig, kocht op 22 juli 1425 in Veghel een huis in de beemden genaamd die Dungen, grenzend aan de Aa en Brugecker. Haar zoon Godefridus trouwde met Adriana, dochter van Gijsbert Pieck. Op 4 maart 1457 beloofde hij een erfcijns te betalen uit een mansio gelegen in Veghel bij de Aa, en uit 4 stukken beemd ter plaatse genaamd die Dungen, grenzend aan die Middegaelsche Lake. De term mansio wijst op een slotje of versterkt huis. In 1476-1477 wordt Godefridus genoemd als eigenaar van een stenen huis te Veghel, met drie zijden grenzend aan de Aa. In 1495 had Jonkvrouw Adriana ht vruchtgebruik van dit huis over aan haar kinderen, en in 1498 was Walraven Goyartss van Erp bezitter van dit huis.

Het verschijnen van de term mansio en het vermelden van een "stenen huijs" in de tweede helft van de 15de eeuw maken het aannemelijk dat Godefridus het huis dat zijn moeder in 1425 kocht (mogelijk de woontoren) uitbreidde tot een kasteel dat later zijn naam droeg. Zijn zoon liet op zijn grafsteen beitelen Walraven van Erp, alias a Frissenstein. Dit is tevens de eerste en oudste vermelding van (een variant van) de naam Frisselstein.




























Een kapel in het kasteel

Bij de verkoop van het kasteel op 27-7-1713 wordt geschreven dat tot het kasteel behoorde "het jus patronatus van seeker beneficie castarnal". Dit beneficie waren inkomsten voor een geestelijke verbonden aan de kasteelkapel. De eigenaar van Frisselstein had het patronaatsrecht ofwel begevingsrecht van dit beneficie. Hij had het recht om de priester voor het lezen van de wekelijkse missen te benoemen. Het beneficie had een jaarlijkse opbrengst van 100 gulden. Tot de goederen van geestelijke instellingen die in 1648 door het land geconfisqueerd werden behoorde in Veghel 'een bunder weyde gelegen in de Gemene Beemden, gehorende aan de castrale mis' (resolutieboek Veghel 1700-1711, fol.nr. 15). Deze beemd was eerder deel van het bezit van de castrale kapel. Op 6 februari 1681 trouwden Peter Mathijssen en Maria Joannes Raijmakers in de kapel van het kasteel, mogelijk behoorde de bruid en/of bruidegom tot het personeel van het kasteel.
 


De grafzerk en grafkelder

Bij de verkoop van het kasteel op 27-7-1713 wordt geschreven dat "eenen grooten ende verhevene blauwen sarck met een kelder daer onder in de groote kerck int choor van O.L. Vrouwe, dienende tot een grafsteede" tot het kasteel behoorde.  Job Marien de Lange schreef in 1720 over de grafsteen van Walraven van Erp. "In het choorke aan 't noorde van de kerck tot Vechel is een verheve tombe van swart marmer, waerop levensgroote sijn uytgehouwe een man in sijn vollen harnas en sijn vrouw aan sijn seijde, hebbende hun besondere wapens boven hun hooft ende de quartieren op sijde en een helmet of stormhoet aen de voeten." Dit "choorke was het Onze-Lieve-Vrouwe koor. Het grafschrift luidde: "Hier ligt begraven de edele en doorluchtige Heer wijlen Walraven van Erp, genaamd Friesselsteijn, die stierf in 1527 op de laatste dag van juli, Jonkvrouw Bronchorst, die stierf in 1509 op de 1ste juli. R.I.P." Op de tombe waren voor Walraven van Erp deze wapens aangebracht van zijn acht overgrootouders: Van Erp, Pieck, Knoij, Arckel, Goor, Diemen, Oss, Merwen. En voor de acht overgrootouders van zijn vrouw: Bronckhorst, Collaert, Haeften, Deelen, Doornick, Wien (of Weilre), Vijgh en Pieck (of Linde).

Nadat Gerard de Jong in 1728 het kasteel had gekocht met daarbij de grafkelder in het O.L. Vrouwe koor in de kerk van Veghel, ging hij eens een kijkje nemen in de grafkelder. "De Navorscher" van 1854 verhaalt hier over (Meuwese, 93):

"Nabij het dorp Vechel verhief zich in vroeger dagen het kasteel Frisselsteijn. Een sterfgeval in de familie de Jong, wier eigendom het sinds enige tijd geworden was - het moet naar gissing ontrent den aanvang der vorige eeuw geweest zijn - gaf aanleiding dat een aan dit kasteel behoorende grafkelder in de kerk te Vechel geopend werd. Hier vond men de lichamen der vorige heeren en bewoners van Frisselsteijn niet in kisten, maar op driepootige houten stoelen (hoedanige men bij de Noordbrabantsche dorpelingen nog nu en dan aantreft) in een kring bij elkander zitten. Nadat de toenmalige heer de Jong met de omstanders dit schouwspel enige ogenblikken had aangestaard, deed de binnendringende buitenlucht de overblijfselen uiteen vallen. Zoo luidt de overlevering, medegedeeld doot mevrouw De Locker op Leeuwenberg te Vucht, die, uit genoemde familie gesproten, dit wedervaren van een harer voorzaten meermalen door haren vader en grootvader heeft hooren verhalen, en met wier toestemming Jhr. Martini het bovenstaande destijds in de Navorscher openbaar maakte." (Meuwese 24-25.)






























Een bouwvallig kasteel

R95, fol. 161 (10-12-1712)

“Wij schepenen Gijsbert van der Linde ende Dirck van den Tillaer, schepenen des dorps van Vechel, tuijgen ende verklaren opden eedt onses ampts gedaen, als dat wij ter instantie ende requisitie van Matthijs Nekens, secretaris deser voorscreven plaetse sijn geweest op het Adelijcke casteel genaemt Fritzelsteijn, om aldaer visie ende oculare inspectie te nemen over de reparatie die aen het opgemelte casteel nootsaeckelijck behoorde te werden gedaen, als mede dienthalven gehadt instructie van Aert Janssen van Heeswijck, meester metselaer mede woonende alher, gevisiteert ende bevonden als hier naer is volgende.

Eerstelijck de voorpoort, het grontwerck te ondermetselen, de cap gelath, met pannen bedeckt ende de schouwen gerepareert te werden.

Item de schuer doorgaens ontbloot van dack, met niewe latten versien ende naest de watersijde opgewoogen ende geplaet te moeten werden.

Den duijventooren alsoo genaemt, het meestendeel daer van omgestort ende de rest doorscheurt staende op het vallen moet nootsaeckelijck werden afgebroocken, ofte souden door den val het salet ende de mueren daer van mede sleepen.

Het salet alsoo genaemt sijnde noch het alderbeste van al het gebouw de fondamenten te ondermetselen ende het dack met leijen te repareren.

Item de grooten tooren de fondamenten te ondermetselen, de cap doorgaens sonder dack, het houtwerck daer van verrot, moet met een niewe cap versien den gevel overgebogen naer den eijsch afgenomen tot het rondeel van den tooren, ofte sal al het houdt en gewulften verderven door den regen die opvalt en geheel instorten.

Ende is de cap van het huijsinge van den tooren af tot het salet voorscreven toe geheel ewech, de mueren op veele plaetsen omgevallen ende soo niet in het kort wert afgenomen ende met niew dack en anckers wert versien sal geheel en alles malkanderen naervallen ende daer niets van hebben gesien dat in staet was, of moet gemetselt, getimmert en van niewe glasen ramen en vensters gemaeckt werden.

Compareert mede voor ons den tegenwoordigen gebruijcker Willem Corsten, dat sijn huijsgesin als wanneer het sterck waeijde daer van gingen vluchten, uijt vreese dat sij daer onder doot soude vallen, gelijck den eersten schepen in ordine mede verklaerde, dat Ariaen, soone van gemelte Willem Corsten tot sijne huijse is gecomen als het sterck waeijde, seggende dat hij daer niet op en derfde blijven.

Eijndigende hiermede de voornoemde schepenen en meester metselaer haere oprechte visitatie, presenterende hetselve des noots ende daer toe versocht sijnde met eede te bevestigen ende in oirconde naer dat wij selfs dit hebben gelesen, onderteeckent, actum binnen Vechel desen thienden december seventienhondert ende twaelff.”



Een nieuw huis

In 1793 of 1794 bouwde Johan de Jong, de toenmalige eigenaar van Frisselstein een nieuw herenhuis op het terrein de Hermeij. De kasteelgracht ten westen van het herenhuis, in de richting van het lasteel, werd gedempt en de gracht aan de zuidkant van de Hermeij werd uitgediept. Bij de verkoop van de helft van het kasteelterrein in 1808 en de daarop volgende sloop van het kasteel werd de naam Frisselstein en de oude rechten verbonden aan het kasteel aan dit nieuwe herenhuis verbonden.

Bij de openbare verkoop van dit huis op 16 juni 1830 werd het omschreven als: 
“Een zeer groote, fraaije en aangenaam gelegene heerenhuiszinge genaamd Frisselstein, bestaande in twee ruime beneden-zalen en tien boven- en beneden-kamers, grootendeels behangen en gestucadoord, meiden- en knechts-kamer, zolders, kelders, provisiekamer, groote keuken, pompen, privaten en meer andere geriefelijkheden; voorts een onlangs geheel nieuw gebouwde stalling voor 8 à 10 paarden, ruime remises, hooizolders en koetziers-kamer.

Eindelijk een zeer grooten tuin, beplant met weldragende vruchtboomen en voorzien van broeikasten, persiken-schuttingen, houtboschje en verderen aanleg, alles bij en aan elkander staande en gelegen in de volkrijke gemeente Veghel, nabij de Zuid-Willemsbaart, 3 uren van ‘s-Hertogenbosch,

belend aan de eene zijde de Heer van Rooij, aan de andere zijde Van de Laar, strekkende voor aan de publieke straat of weg, achterwaards tegen de rivier de Aa, welke huizinge en aanhooren, zoo door deszelfs uitgestrektheid als door deszelfs ligging aan de rivier de Aa, niet verre van de Zuid-Willemsvaart, zeer geschikt is voor negotie, fabrijk als anderzins. (..)

Aan de voorschreven Huizinge is verbonden en wordt mede verkocht het regt van collatie van een beneficie, gevestigd op het Lieve Vrouwe Altaar te Veghel, bestaande in koornpachten, jaarlijks renderende f 110 à f 120, thans genoten wordende door Christiaan Johannes van Berensteijn, oud zeven jaren, zoon van Jonkheer Hugo van Beresteijn.”
 


De sloop van het kasteel

Op 25 augustus 1808 verkocht Johan de Jong de noordelijke helft van het kasteelterrein (
Collectie van de Veghelse gemeentesecretaris Wiggers). Die helft wordt dan als volgt omschreven:

 

Een oud gebouw, zijnde eene bierbrouwerij met de geregtigheid van dien huisingen met toren stallinge, neerhuizinge, poort en brug, landerijen en groeslanden, bomen en houtwas, uitmakende een deel van den kasteele Frisselstein, gesepareert van en met een paal teinde des verkopers nieuwe huisinge, door hem thans bewoond, en de rest of ander gedeelte uitmakende, geslagen bijna in het midden van de weg 32 voeten Bossche maat van het einde van de nuur van de stal van de verkopers huis gerekend, op welke plaats de koper (Johannes van de Laar) verplicht blijft een hekke en sluiting te maken, lopende door de poort recht tot het midden op een lindeboom, die vierde in getal, die staande is op de zijde naast het deel van de verkoper te rekenen, van dien verder weer de lijn recht uit vervolgende door het oude gebouw tot de rivier de Aa, gelegen in zijne buite sloten en gragten langs de Roomsche Kerk, pastory, Eeusels, rivier de Aa en separatie van het ander gedeelte hier voor beschreven, te Veghel, groot 7 à 8 lopens

 

De koper (Johannes van de Laar) zal het oud gebouw zoo ver het op de grond van den eersten comparant (Johan de Jong, eigenaar van deel 2) staat, zijnde veelal het gedeelte daar nu de materialen tot brouwing van bier zijn en worden uitgeoefend, binnen 2 jaren moeten laten afbreeken en het puin afvoeren en gebruiken tot demping van een weg door de gracht van circa 10 à 12 voeten breed.

 

De koper mag na afbraak de materialen gebruiken tot bouwing of verzetting van de bierbrouwerij of er een nieuw huis mee bouwen, of er zijn oud huis mee repareren.

 

De koper moet binnen een jaar de poort en brug laten afbreken en de grond en het puin gebruiken om een eigen uitweg voor de koper te maken en tot demping van het gat en sloot tussen de huizinge en het resterende gedeelte dat van de verkoper is, lopende van de poort tot de weg recht uit.

 

De verkoper (Johan de Jong) behoudt de collatie van het beneficie van Lievrouwe Altaar en voorts alle gerechtigheden, behalve het recht van brouwen, die van ouds aan het kasteel Frisselstein toebehoorden, en dus ook het blijven voeren van de naam van Frisselstein aan de goederen annex,

 

De separatie zal gedaan worden door het planten van een beukeheg voor beider rekening. De verkoper mag ten alle tijden te langsdoor of gedeeltelijk van de weg tot de rivier op de scheiding een muur of houte heining maken op zijn eigen kosten.

 

Martien van Asseldonk