In 1406 betaalde Jutta van Doorn een
cijns uit een perceel aan het Hezelaar. Op de kadasterkaart van
1832 wordt het huis op dit perceel met "Slotje" aangeduid. Jutta
van Doorn werd tussen 1406 en 1447 als cijnsbetaler opgevolgd
door Johanna,
dochter van wijlen Godefridus, natuurlijke zoon van Arnoldus van
Erp. De volgende cijnsbetaler is Godefridus, zoon van wijlen
Godefridus van Erp. Hij is dezelfde Godefridus als degene die
een huis aan de Aa uitbouwde tot kasteel Frisselstein, en de
stamvader van het geslacht van Erp dat lang de heerlijkheid Erp
en Veghel in bezit had. Ook was hij leenman van de hertog van
Brabant voor het leengoed
t' Overacker, grenzend aan zijn perceel op het Hezelaar.

De volgende cijnsbetaler was Heer
Wilhelmus van Erp, priester, pastoor van de parochiekerk van
Vechel (vermeld in 1465-1498). Hij wordt in de aartsdiakonale
inkomstenregisters in 1485 als pastoor te Veghel vermeld. Hij
wordt opgevolgd door: meester Adam en Wilhelmus, kinderen van
heer Wilhelmus van Erp. Deze Adam van Erp was een geestelijke.
In 1497 was hij rector van het HH. Maria en Barbera altaar in
Veghel.
Hierna vermeldt het cijnsregister een
reeks Veghelse pastoors, te beginnen met Jan Coex die Willem van
Erp als pastoor opvolgde. Dit betekent dat Adam en Wilhelmus van
Erp hun huis, dat onder hun vader al pastoorswoning was, aan de
kerk van Veghel geschonken hebben om als pastorie te dienen, of
dat de kerk het huis voor dat doel van Adam en Willem gehocht
heeft. De laatste katholieke pastoor die op deze pastorie
gewoond heeft was Joannes Houbraken. In 1637, nadat de
uitoefening van het rooms katholieke geloof al enige tijd
verboden was, vluchtte de pastoor, waarna er net over de grens
met Udene en schuilkerk gebouwd werd, met een woning voor de
pastoor.
In 1648 werden alle kerkelijke bezittingen,
inclusief de oude pastorie geconfisqueerd. Vanaf 1648 betrokken
de gereformeerde dominees de voormalige pastoorswoning. In
de notulen van de gereformeerde Bossche classis van 15 mei 1649
(fol. 155) wordt dit een vervanllen pastorie genoemd. In 1683
werd dominee Johannes van Broeckhuijsen opgevolgd door dominee
Henricus van Schaerdenburch, die tot 1700 dominee in Veghel zou
blijven. Op 4 november 1686 werd de oude pastorie verkocht aan
Hubertus Moons uit Sint-Oedenrode. In 1686 kwam er dus een einde
aan de functie als pastorie van dit pand. Volgens onderstaande
akte huurde de dominee al voor 1685 een huis aan het Dorshout
(reconstructie, deel Dorshout, percelen nrs. 9 en 10).
Vermoedelijk werd dat huis door Hendricus Scharenburg gepacht
vanaf zijn aanstelling in Veghel 1683. Op 15 januari 1687 pacht
de dominee het huis naast de kerk (Straat 19), waar hij tot aan
het einde van zijn loopbaan als dominee bleef wonen.
Hoe
oud de naam "het Slotje" is, is nog onduidelijk. We vonden daar
geen vermeldingen van, anders dan de vermelding op de
kadasterkaart van 1832. De
naam ‘Slotje’ zal samenhangen met het feit dat dit huis omgeven
was met een gracht. De
oudst gevonden vermelding van de gracht dateert van 11 maart
1778: "een
omwatert huys met stal, hof, land en groes aent Heselaer,
genaamd: 't erf de Pastorije" (R108,
fol. 18v). De grachten gaven het huis aanzien wat wel past bij
een pastorie. De geschreven bronnen maken ons niet veel wijzer
over de ouderdom van de grachten. De archeologie helpt ons hier
een handje.

In 2011 verscheen het onderzoeksrapport van de archeologische
opgraving in de Peellandstraat, niet ver van het Slotje. Het
rapport schrijft: "In
de late middeleeuwen werd in het noordoostelijk deel van het
onderzoeks-gebied een groot en strak greppelsysteem aangelegd.
De hoofdoriëntatie van het greppelsysteem is noordzuid-oostwest.
De hoofd-structuur bestaat uit twee parallel gelegen greppels.
De gelijkmatige vorm van het greppelsysteem doet vermoeden dat
er sprake is van een planmatige herinrichting van het gebied die
mogelijk gekoppeld kan worden aan de ontginning van dit deel van
het onderzoeksgebied.
Binnen het greppelsysteem bevinden
zich greppels waarvan sommigen gelijktijdig zijn. Enkele andere
middeleeuwse greppels moeten op basis van oversnijdingen jonger
gedateerd worden. Dit sluit echter niet uit dat de greppels zijn
heruitgegraven/opgeschoond en wel degelijk deel uitmaakten van
de originele hoofdstructuur. Ook de gebruiksduur van de greppels
varieerde sterk. De meeste zijn afgedekt door een esdek maar
enkele greppels zijn tot in de 19de eeuw in gebruik gebleven en
hebben bovenin dan ook een recente vulling.
De breedte van de greppels
varieerde van 0,3 tot 1,5 m, de diepte varieerde van 0,2 tot
circa 0,7 m. Bij de aanleg werd geen rekening gehouden met de
richting van de oudere huiserven uit de volle middeleeuwen. De
begindatering van het greppelsysteem is moeilijk aan te geven.
Het meeste vondstmateriaal uit de greppels heeft een looptijd
tussen 1400 en 1500 maar een oudere begindatering wordt niet
geheel uitgesloten. Vier van de vijf scherven protosteengoed
(1225-1300) werden in de greppels aangetroffen. De onderste
vulling van dit greppelsysteem bestaat uit een gelaagd pakket
donkerbruin, humeus zand, soms werden er zelfs takjes in
aangetroffen. In het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied
wordt de greppel afgedekt door het esdek maar in het noorden
dateert de bovenste vullingslaag van nog uit de eerste helft van
de 20ste eeuw; klaarblijkelijk heeft dit deel van het
greppelsysteem nog lang gefunctioneerd.
Het
greppelsysteem is gelijktijdig met hofstad "Het Slotje" waarvan
de eerste historische vermeldingen uit het begin van de 15de
eeuw dateren. Uit een projectie van het greppelsysteem op de
kadasterkaart uit 1832 blijkt dat meerdere kadastrale grenzen op
de 19de-eeuwse kaart terug te voeren zijn op dit middeleeuwse
greppelsysteem. Dit geldt onder andere voor een
brede greppel die op de kadasterkaart uit 1832 naar "Het Slotje"
is gericht. Het greppelsysteem begrensde wellicht de
boomgaarden, weilanden en akkers die in de nabijheid van de
hofstad waren gelegen. Soortgelijke perceelsbegrenzingen in de
vorm van brede watervoerende greppels zijn ook aangetroffen
nabij andere moated sites zoals in Esp. De greppels zorgden voor
de afvoer van overtollig (regen)water, maar wellicht was de
belangrijkste functie ervan om duidelijk te maken dat hier een
landgoed gelegen was.
BAAC, Veghel Peellandstraat. Opgraving
in combinatie met inventarisend veldonderzoek
door middel van proefsleuven (april
2011) 71-72.
Op de volgende kaart zijn zowel
het greppelsysteem getekend, als het leengoed
t' Overacker (geel gearceerd) als het Slotje
(paars gearceerd).

Leengoederen waren erg stabiel en het is duidelijk dat de linkse
noord-zuid greppel de grens van het leengoed
t' Overakker vormde. Een van oost naar west
lopende greppel vormde de afbakening van een perceel binnen dit
leengoed, dat als zodanig nog op de kasterkaart van 1832
voorkomt.
Aan de oostkant van het leengoed zijn de
greppels minder eenduidig met de latere percelering in verband
te brengen. Wel lijkt het er op dat de greppels niet alleen met
het Slotje, maar ook met het Hooghuis te maken hebben gehad.
Heeft het Slotje oorspronkelijk binnen het door greppels
omsloten vierkantje gestaan? Het onderzoeksrapport vermeldt geen
bewoningssporen in dit gebiedje (werkput 25 en 28.)
Tot
slot een kaart uit het onderzoeksrapport van de verschillende
werkputten geprojecteerd op een moderne plattegrond.

Martien van
Asseldonk
|