Het leengoed De Poederveldse Hoeve
Als we buurmans fiets lenen dan gebruiken we die fiets voor
een bepaalde tijd, terwijl buurman de eigenaar van die fiets
blijft. Zo hoort het tenminste. Vóór de Franse tijd rond 1800
was het mogelijk om grond of rechten te lenen van de hertog van
Brabant of andere heren. Men kreeg dan de gebruiksrechten,
terwijl de hertog of heer eigenaar bleef.
Een leengoed
kon ontstaan doordat iemand bezit aan de hertog schonk waarna de
hertog de gebruiksrechten aan dezelfde persoon teruggaf, soms
vermeerderd met meer rechten. Sommige deden dit om zich van de
steun van de hertog te verzekeren in het beschermen van om hun
bezit tegen anderen. Voor anderen was het de enige manier om hun
rechten gedeeltelijk uit te kunnen blijven oefenen, omdat de
hertog van Brabant zelf hun bezit bedreigde. Weer anderen
betaalden ervoor om gebruiksrechten van hertogelijke goederen te
verwerven.
Vaak bestond een leengoed uit landerijen of
een huis, maar in de late Middeleeuwen werden ook ambten, tollen
en delen van de rechtspraak in leen uitgegeven. De leenman had
in de praktijk het recht het leen te verkopen, weg te schenken
of zelf weer in leen uit te geven (niet doen met buurmans
fiets). Een leenman was verplicht zijn leenheer met raad en daad
bij te staan. Dat betekent dat een leenman gevraagd kon worden
zitting te nemen in het leenhof, om mee recht te zoeken in een
rechtszitting, of om aan het hof aanwezig te zijn bij
belangrijke gebeurtenissen. Ook was een leenman verplicht de
hertog militaire bijstand en financiële hulp te verlenen. In de
zestiende eeuw verloren de militaire verplichtingen van de
leenmannen aan betekenis. Hierna had de leenband alleen nog
gestalte door de administratieve procedure van de
leenverheffing.
De leenman die het leen verkocht gaf zijn
leen weer terug aan de leenheer met het verzoek het aan de koper
in leen te geven. De nieuwe leenman diende bij het leenhof zijn
leenhulde te doen en uit handen van de leenheer of zijn
vervanger zijn goed te ontvangen. Dit heette het verheffen van
het leen. Het leenwezen bleef in de Meierij formeel bestaan tot
aan de Bataafse Revolutie in 1795.
Een van de hertogelijke leengoederen
in Veghel was de zogenoemde Poederveldse Hoeve.

Kaart van Veghel met daarop de
ligging van de Poederveldse Hoeve
De oudst bekende leenman
De hertog administreerde zijn leengoederen in wat we nu
‘leenboeken’ noemen. In het oudst bewaard gebleven leenboek, dat
uit de periode 1312-1320 dateert staat geschreven dat Johannes,
zoon van Rover van Hesewyc van de hertog 40 bunder beemden bij
Veghel in leen houdt en dat het goed daarvóór in leen gehouden
werd door Henricus, genaamd Van Bille Van Liewis. Deze Henricus
is de oudst bekende leenman van omstreeks 1300 of wat eerder.
Bille en Liewis zijn nog bestaande familienamen, maar deze namen
heb ik in Veghel nooit aangetroffen. Dat zal betekenen dat
Henricus van elders afkomstig zal zijn.

De opsplitsing in 1402
In 1402 verkocht Jan Rovers 1/3 deel van zijn leengoed aan
Dirc de Writer van Vechel (deel A). Dirc hield dat deel hierna
niet in leen van de hertog, maar in leen van Jan Rovers van de
laar. Het werd dus een leen van de Poederveldse Hoeve en daarmee
een achterleen van de hertog van Brabant. Daarvoor verleende
hertogin Johanna toestemming.

De opsplitsing in 1440
In 1440 werd de
Poederveldse Hoeve verder opgesplitst. Gherit de Vriese, zoon
van Jan Rovers, verwierf een deel van zijn vader Jan (deel B).
Gherit verhief dit deel op 28 mei 1440 voor de hertog. Dit deel
werd dus geen achterleen van de Poederveldse Hoeve, maar werd
een afzonderlijk leengoed van de hertog. Tot 1548 reisden de
achtereenvolgende leenmannen van dit deel altijd keurig naar
Brussel om het leengoed te verheffen. Tijdens de Tachtigjarige
Oorlog kwam daar een einde aan. Later was onduidelijk of dit
goed een rechtstreeks leengoed was van de hertog, of – net als
deel A – een leengoed van de Poederveldse Hoeve en dus een
achterleen van de hertog. Uit Veghelse verpondingsboeken en de
leenboeken berustende in het archief van de Raad en Leenhof van
Brabant in Den Haag blijkt dat men in de achttiende eeuw zowel
deel A als deel B als lenen van de Poederveldse Hoeve was gaan
beschouwen. Alleen deel C werd toen als een rechtstreeks leen
van de hertog beschouwd en door de nieuwe eigenaren steeds
verheven (inmiddels diende dat in Den Haag te gebeuren).

Deel A
In het
verpondingsregister van 1657 wordt deel A als volgt omschreven:
- huys, hoff, boomgaert ende lant,
groot 14 lopens + 16 roeden
- hopveldeken bij ’t huys, groot 4
roeden
- d’ groesveldeken, 2 ½ lopens
- een driesken, 1 ½ lopens
- een groot heytvelt, 53 lopens
- het Poijervelt, het heytveld met
het venne ende bussele, 8 lopens
- een bundervelt, soo heij ende
hoyvelt, 7 lopens
Een van de percelen van de
Poederveldse Hoeve heette het ‘Poijervelt’. Het was een stuk hei
met daarin een ven en wat bos. Mogelijk ontleende de hoeve haar
naam aan dit veld. Als we de grootte van alle percelen optellen,
dan krijgen we 10,6 bunder, grotendeels bestaande uit heide. Het
kadaster van 1832 geeft als grootte 18,04 hectare, wat
omgerekend in het oude maatstelsel 13,6 bunder is, en dat komt
goed overeen met de grootte volgens de oude leenboeken: 1/3 van
40 bunder, ofwel 13,3 bunder. De grootte volgens het
verpondingsregister is dus wat kleiner. De reden zal wel zijn
dat het goed toen wat te klein opgegeven, om op die manier lager
aangeslagen te worden voor de verponding.
Deel B
In een leenboek uit het midden van de vijftiende eeuw wordt
dit goed omschreven als: ‘eenen camp in die prochie van Vechle
gelegen neven die gemeynstrate aldair geheiten die
Ballinghoeve’. De naam ‘Ballinghoeve’ zal wel afgeleid zijn van
de ‘ballingcijns’ die op dit goed rustte.
In 1473 wordt
deel B omschreven als: ‘eenen camp houdende XVII buenderen
heyden ende groesen oft daer omtr(ent) gheleghen inder prochien
van Vechel ter stede gheyten de Weyhoeve aen tghemeyn broeck
aldair’.
Het goed werd in 1657 als volgt omschreven:
- huys, hoff, boomgaert ende d’ lant,
groot 7 lopens en 30 roeden
- de heyvelden aen malcanderen
gelegen ende groes in de voors(creven) heytvelden, groot 90
lopens
Opgeteld is dat 12,2 bunder,
grotendeels bestaande uit hei. Ook dit goed is voor de
verponding te klein opgegeven. Volgens het het kadaster van 1832
was dit deel 24,8 Hectare groot, ofwel 18,7 bunder in het oude
maatstelsel.
Deel C
Deel C kan
beschouwd worden als de kern van het oude leengoed en
hoogstwaarschijnlijk stond het eerste huis op dit deel.In 1459
werd het goed omschreven als: t’derdendeel van XL buenderen
onder lant ende beempde ligghende tot Vechel gheheiten De
Poedervelsche hoeve, streckende mitter eender syden ende mitten
eenre eijnde aen die ghemeijnte. Dit deel was echter niet
eenderde deel van de 40 bunder van het oorspronkelijke leengoed,
maar ongeveer eenderde deel van het deel dat vanaf 1402 in leen
gehouden werd van de hertog, dus deel B en C samen.
Het
verpondingsboek van 1657 omschrijft het goed als:
- huys, hoff, boomgaert ende d’ lant,
groot 16 lopens + 32 roeden
- De groes, heytvelden, synde meest
met heye bevangen, groot 27 lopens en 16 roeden
- Een hoybemptken, groot 2 lopens +
42 roeden
Opgeteld geeft dat 8,7
bunder. Ook dit is te klein opgegeven, want volgens het kadaster
van 1832 was het goed 12,1 hectare, ofwel 9,2 bunder groot. Op
het kadaster van 1832 worden ook deze percelen ‘Heibosch’
genoemd.
|