De Eerdse gedingen

In de tweede helft van de twaalfde eeuw veranderde de samenleving. Tot die tijd waren veel lieden als horigen of lijfeigenen verbonden aan landgoederen van grootgrondbezitters. Onder andere vanwege demografische en economische ontwikkelingen kwamen horigen vrij en het aantal vrije boeren nam toe. In de bronnen worden vanaf rond 1190 vrije lieden en gemeenschappen genoemd, Eigenkerken van heren werden voortaan beheerd door parochianen en de bemoeienis van vrije boeren met het beheer van de wildernis nam toe. Tussen pakweg 1190 en 1230 ontstond vermoedelijk de globale indeling in gemeintes beheerd door gebruikersgroepen, waarbij de precieze grenzen van die gemeintes veelal pas later ontstonden. In Veghel kwam de gebruikersgroep van de gemeint overeen met de kerkelijke parochie.

 

Veghel had rond 1230 nog geen schepenbank en was nog geen zelfstandig bestuurlijk dorp (wat we nu “gemeente” noemen). Veghel was deel van het graafschap Sint-Oedenrode en het bijbehorende rechterlijk ressort. Veghel kreeg een eigen schepenbank tussen 1231 en 1347. De kerkelijke parochie en gemeint van Veghel waren dus oudere instellingen die aan het bestuurlijk dorp vooraf gingen.

 

Aan het einde van de dertiende eeuw begon de hertog van Brabant zich actief met het beheer van de gemeintes te bemoeien. Hij gaf aan de al bestaande gebruikersgroepen van gemeintes brieven of oorkonden waarin hij de gebruikersgroepen formeel het exclusieve recht op het gebruik van de wildernis gaf en waarin de grenzen van de gemeintes beschreven werden. Bij inbreuk op die rechten konden de gebruikers een beroep doen op het hertogelijk apparaat om hun rechten te beschermen. De gebruikers betaalden voor hun brieven een eenmalig bedrag plus een jaarlijkse cijns aan de hertog van Brabant. De gebruikersgroep van de parochie Veghel kreeg hun gemeintsbrief in 1310.

 

Hoe de gebruikersgroepen die jaarlijkse cijns bij elkaar brachten bepaalden ze zelf. In Schijndel werden voor dat doel een serie percelen verkocht voor een eenmalig bedrag en een jaarlijkse cijns. Het totaal van de cijnzen op die percelen kwam overeen met de cijns die men aan de hertog moest betalen. In Veghel loste men het anders op. Daar werd de cijns omgeslagen over alle boerderijen met rechten in de gemeint. Grote boerderijen werden zwaarder aangeslagen dan kleine boerderijen en de armen werden ontzien. Deze belasting voor het gebruik van de gemeint werd “ballingcijns” genoemd. Voor meer details over deze omslag zie de toelichting op de ballingcijnzen.

 

Op de volgende kaart is het cultuurland te Eerde anno 1314 weergegeven, met de locatie van de huizen belast met een ballingcijns.

 

 

 

 

Eerde bestond toen nog uit twee gebieden met cultuurland gescheiden door een brede strook wildernis. We vinden alleen balkcijnzen in het zuidelijke deel van Eerde. De huizen in het noordelijke deel (en mogelijk ook nog enkele huizen in het zuidelijke deel) behoorden niet tot de parochie Veghel maar tot de parochie Sint-Oedenrode en waarom daarom niet gerechtigd in de Veghelse gemeint.

 

Waarom de grens van de gemeint niet verder naar het oosten, zodat de gebieden en huizen die belasting te Rode binnen de grenzen van hun eigen gemeint lagen?

 

 

 Hoe de grenzen precies ontstaan zijn, weten we niet. Mogelijk speelde de rij zandduinen die zich aan de Veghelse kant op enige afstand van de gemeintsgrens bevond een rol als natuurlijke grens.

 

Als we op de kaart kijken dan is duidelijk dat om de Rooise gebieden onder Eerde onder de gemeint van Sint-Oedenrode te brengen het voor de hand zou liggen om daar ook een deel van de Schijndelse gemeint bij te betrekken. In later eeuwen zouden Sint-Oedenrode en Schijndel langdurig ruziën over dit stuk Schijndelse wildernis en het is goed mogelijk dat dit al in de dertiende een gevoelig punt is geweest.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Eerdse gedingen

 

Hoe het ook zij, toen de grenzen van de Veghelse gemeint in 1310 formeel beschreven waren, stonden er binnen de grenzen van de gemeint van Veghel in Eerde, en ook elders zoals op Krijtenburg, huizen die tot de parochie Sint-Oedenrode behoorden en die daarom niet gerechtigd waren om de gemeint van Veghel te gebruiken.

 

Deze huizen konden dat gebruik wel kopen. Voor dat doel werd er elk jaar in Eerde een “geding” gehouden, waar het aantal beesten en het te betalen bedrag vastgesteld werden. Op 1 mei 1658 verklaarden een aantal inwoners van Eerde, dat zij en hun voorzaten “van alle ouden tijden aff gelijck sij alnoch tegenwoordich sijn doende hebben gecontribueert onder de vrijheid van Sint-Oedenrode, en dat zij ter zake van de contributies al hun vee, soo peerden als beesten opte voorscreven gemeynte van Vechel niet en hebben vermogen te hoeden noch weijden voor ende aleer zij alle jaar eens met de regeerders van Veghel hebben verdingt en veraccordeert.” (OAA Veghel, II-B-51)

 

Een verklaring uit 1661 (R66, fol. 172 (11-5-1661)) geeft de toenmalige tarieven:

-          van ider peert twe gulden thien stuijvers

-          voor een koij twee gulden

-          een mael eenen gulden

-          een kalf thien stuijvers

 

De verdingen werden altijd in het voorjaar gehouden, eind april, of begin mei, op het moment dat de koeien van de stal naar buiten gingen. Uit de bronnen blijkt verder dat er betaald werd door de bewoner van de betreffende boerderijen. Dus als een boerderij verpacht was, dan betaalde de pachter de kosten van het verdingen van de beesten.

 

De oudste vermelding van de Eerdse gedingen vinden we in de rekening van hertogelijk rentmeester Tielman van 1339-1340 (fol. 95-96). Onder de uitgaven wordt verneldt (vertaald): “Voor de uitgaven van genoemde Tielmannus gemaakt in Brussel vanwege die van Vechel, en toen de gedingen waren bij Eerde, 18 schellingen en 9 penningen groten, waard 15 pond.” Het is niet duidelijk of de uitgaven te Brussel gemaakt voor de inwoners van Veghel, samenhingen met de uitgaven voor de gedingen te Eerde, of niet. Uitgaven te Brussel wijzen op een of andere bemoeienis van de hertog of een van zijn hoge ambtenaren. Als dat samenhangt met de Eerdse gedingen, dan zou dat een aanwijzing kunnen zijn dat het gebruik rond 1340 formeel ingesteld is.

 

Deze veronderstelling krijgt steun van een verklaring afgelegd door de inwoners van Eerde en Creytenborch in 1498. Zij verklaarden toen dat ze de gemeint van Veghel al sinds mensenheugenis gebruikten. Voor dat 'mensenheugenis' mogen we een periode van een tot anderhalve eeuw rekenen, zodat dat zij die gemeint kennelijk al in de veertiende eeuw gebruikten. Uit een vonnis uit 1498 blijkt dat de inwoners van Eerde en Creytenborch in 1479 in elk geval al betaalden voor het gebruik van de Veghelse gemeint, omdat Lucas van Houthem, eigenaar van het goed Creytenborch, zich in dat jaar tegen die betaling verzet had. De oudst bewaard gebleven lijst van namen van inwoners van Eerde die rechten in de Veghelse gemeint kochten, dateert uit 1558.

 

We hebben een lijst gemaakt van personen die hun beesten verdingt hebben, en onderzocht waar zij woonden, voor zover er bronnen beschikbaar waren. Behalve Eerdse huizen worden er ook huizen op de Coevering vermeld, die stonden buiten de grens van de Veghelse gemeint. Niet alle Rooise huizen in Eerde hebben rechten kochten in de Veghelse gemeint. Een voorbeeld hiervan is het huis op Kuilen nr. 4. Klik hier voor de lijst met beesten die verdingd werden.

 

Ook blijkt dat de huizen die wel rechten kochten in de Veghelse gemeint dat - om kosten te besparen  - in beperkte mate deden. Soms werden jaren overgeslagen en soms kocht men rechten om een beest maar voor een halve dag of een beperkte periode te laten weiden. Ook is aannemelijk dat men niet altijd rechten heeft gekocht voor de hele veestapel. Het groot aantal veulens, kalveren en malen laat zien dat men het buiten laten weiden van deze jonge dieren van belang achtte.

 

 

Tegengaan van misbruik

 

Om het verdingen en betalen te ontlopen lieten boeren hun vee wel eens weiden door, familie, buren of kennissen die onder Veghel hoorden, al dan niet tegen een vergoeding. Dit was natuurlijk ten strengste verboden. De Veghelse keuren uit 1559 komen daar herhaaldelijk op terug.

 

Enkele Veghelse keuren (OAA Veghel, II-B-15)

 

53.

Item dat nyemant ons gemeynte bruycken en sal met enige beesten al warent oick zyn proper eygen beesten die dagelix tot synder coyen ende geweerde hoffstadt binnen Vechel gelegen daer hy woonachtich is nyet thuys en gaen off commen op anderhalven Carolus gulden te verbeuren, soo duck ende mennichswerff als dat gebeuren sal alle argelist vuytgescheyden.

 

59.

Item dat die gesworen die Eerdtsche beesten sullen elck huys mogen schutten op viertien stuver soo duck ende mennichwerff als dat gebeuren sal.

 

60.

Item dat nyemant ander luyden schapen en sal huysen off hoven ende ons gemeynte gebruycken dan alleen een man op enen brueck van ses Carolus gulden, stuck van twintich stuver, ende die alsulcken schapen toebehooren ende die se ophelt sullen alle beyde ten heyligen sweren datter egeen simulatie off geveinstheyt inne gelegen en is. Ende indyen men contrarie bevynt aen den enen off aen den anderen sullen sy beyde in der voorseyt brueck vervallen syn.

 

64.

Item dat die vorster van Vechel sal mogen arresteren alle beesten van andere parochien nar d’ inhout ende vercrijgh van onser caerten van Vechel wanneer hy daertoe versocht wordt van twee nagebueren van Vechel.

 

92.

Item soo wie schapen bestelt by andere nagebuiren van Vechel te houden, dat die ghene die se helt verbonden sal wesen eenen behoirlicken eedt te doen dat se den ghenen toebehoren wanneer sy van den gesworen daer toe versocht wordden.

 

97.

Item dat nijmant egeen schapen aennemen en sal om ten halven te houden off jmanden te geven om ten halven te houden binnen der parochien van Vechel den ghenen die zynnen tax thuys hevet, op een Bosch pont.

 

115.

Item dat nijmant die syn schapen buytenluyden vercocht heeft, dat sy die schapen van onser gemeynte doen sullen op den dorden dach naer den coopdach op enen gemynten Carolus gulden, soo duck als men bevijnt te versuecken opten ghenen die se vercoopt, en sal schuldich syn ten heyligen te sweren off hy se vercocht heeft off nyet, als hy van de gesworen daer toe versocht sal worden.

 

116.

Onder die specificatie ende declaratie van desen tegenwoordigen voerwaerden, poincten ende acten hier naer schriftelick gelimiteert staende, hebben die ingesetenen des dorps van Vechel ingenomen seeckere personen van den Eerd op ende aen der gemeynte van Vechel om haere beesten te weten peerden, (coijen) en andere hoornbeesten te mogen laten gaen ende gebruycken alhier der gemeynte van Vechel met die ingesetene, nagebueren en parochianen van Vechel voorseyt, die met haeren gemerklicken teeckens gemaeckt (gebornt) ende geteeckent wordden ende egeen ander levendich goet datter gemeijnte van Vechel schadelick mochte wesen sal vreyheyt hebben om die voorseyt gemeynte te gebruycken.

 

117.

Behoudelick ofte die schapen van de verdingden personen by den gesworen ofte schutteren in toecomende tyden bevonden worden after Eerd opt Sant totter Coeverincxe molen toe, dat sy die aldaer nyet schutten en sullen, maer alle anderen nyet verdingt hebbende, ende sullen die merrie voelens by der moeder blyven opt anderde jaer tot Bamisdach toe.

 

118.

Ist oick voorwaert dat de ghene die doen teickenen dry ofte vier coeyen, dat sy voor die derde ofte vierde coe mogen houwen opter gemeynte sobere ledige beesten dat egeen coeyen en syn die calver gelost hebben. Insgelycx die vyff coeijen doen ter weyden voor die twee coeyen vier leech beesten mogen houwen opter gemeynte en al sonder argelist.

 

 

 

 

 

De beesten waarvoor betaald werd, werden gebrandmerkt. In de borgemeestersrekening van 1655 (OAA Veghel, II-F-26) staat een bedrag vermeld in 1655 betaald aan Henrick Denis van Steede “van oncosten int branden van de Eertse beesten.”

 

De instructies van de borgemeesters van 1658 (R65, fol. (6-2-1658)) bevatten de volgende bepaling: Item sullen de borgemeesteren met die van Eert egeen verdinghen maken tensij met consent van schepenen, ende oock in hennen bywesen. Ende sullen de selve beesten van de borgemeesteren oft iemant in hennen naeme getekent oft met het ysser gebrant wordden.

 

Vanwege het brandmerken kon men in de geschreven volstaan met een korte beschrijving van het aantal vee, bijvoorbeeld.

 

 

1559:

 

Naam

Vee

 

(..)

 

2 paarden en 3 koeien

Dirck Henrick Ho(ubraken)

 

2 paarden en 6 koeien

Dirck Jan van der H(agen)

 

2 paarden en 6 koeien

Daniel Willem Ma(rtens)

 

(..)

Gerit Gerit Sanders

 

(..)

Lonis Gysbert Lonis

 

(..)

Rut Jan Rutten

 

(..)

Jan Lamberts van der (Heijden)

 

(..)

 

 

 1660:

 

Naam

Vee

 

Gerit Jan Sijmons

 

een peert, twe koij, twe maelen, een kalf

Lambert Rutten

 

een peert, een koij helen tyt, een kalf heelen tijt, noch een koij halven tijt

Jan Janssen van der Hagen

 

een peert, een kalf

Symon Janssen van der Hagen

 

een peert

Jan Hens Cuijpers

 

een peert, een mael, drije kalveren

Michiel Michielsen Habraken

 

een peert, een mael, een kalf

Thunis Diricx

 

een peert, een koij, een mael, een calf, noch een koij halven tijt

De weduwe van Willem Joosten

 

een peert, een koij, noch een koij, een kalf

Jan Martens den Oude

 

een peert, een koij halven tijt

Melchior Hermens

 

een peert, een koij tot Sint Jan toe

Jan Aerts de Becker

 

een peert

Hendrick Diricx

 

een peert, een mael

Sijmon Aerts Sijmens

 

een peert

Willem Jan Lenderts

 

een koij pro deo

Melt Michgielsse 

 

een mael

 

 

1750:

 

Naam

 

Vee

Jan Tonis Verhoeven

 

een paart, twee maelen en een kalff

 

Jan Rovers

 

vulle, mael en een kalff

 

Jan Jansse van Roy

 

mael en vulle 

De weduwe van Aelbert Lambers

 

een mael

 

De weduwe van Jan Teunisse

 

een vullen

 

Antoni van den Dungen

 

vulle, mael en een kalff

 

Johannes van den Acker

 

een mael

 

Adriaen van Haestenberg

 

een mael

 

 

 

In 1750 was het brandmerken in onbruik geraakt. Dat gaf aanleiding tot nieuw misbruik. Men kon bijvoorbeeld rechten kopen op een maal (vaars, jonge koe die nog niet gekalfd heeft), en dan meerdere malen om beurten laten worden. Zo lang men maar niet met meer dan een maal tegelijk gezien werd, kon men niet gemakkelijk bekeurd worden. Om dit misbruik tegen te gaan maakten de Veghelse secretaris Gerard de Jong namens de regenten van Veghel in het voorjaar van 1751 openbaar bekend: "dat het vee, soo paerden als beesten distinct met haer en teeken ook den ouderdom van dien ’t geen sij willen verdingen moeten opgeeven, anders niet sullen worden aengenomen". Aan dat voorschrift werd gevolg gegeven en de bronnen vanaf 1751 beschrijven het vee gedetailleerder, bijvoorbeeld:

 

1751:

 

Naam

 

Vee

De weduwe van Aelbert Lamberts, wonende tot Eerde op de Cuijlen

 

- een vaal greijs hoornbeest, out vier jaren

- een blau greijs calff van een jaar met een bles voorhooft

 

Antonij van den Dungen

 

- een koijmaal out twee jaar, swart vaal van hair

- een calff out een jaar, ront van hair met een wit plaxke aant hooft

- een swart ruijn paart, out 4 jaar

- een witte graius horrenbeest, out seven jaar

 

De weduwe van Jan Tunisse van Eert  

 

- een doncker bruijn meri vullen, out 2 jaar

- een swarte greyse maal, out 2 jaer

- een wit calff van een jaer

 

Adriaan Claas van Haastenberg

 

- een hoornbeest, vaal met een wit hooft, out vijff jaren

- een heel roij maal, out twee jaer

 

Jan Jans van Roij

 

- een swart ruijn paart met een druijpende col, out 3 jaren

- een mael out 2 jaren en een halff

 

Johannis van den Acker

 

- een roij koij heel out

- een vaal kalff van een jaer

 

Francis Jan Deckers

 

- een roij speeksel maal, out twee jaer

 

Jan Roovers van de Groenendael

 

- een swart speekel maal out 2 jaren

- een calff root speekel, een witte plakke

- een calff wit heijsel speekel

- een roij maal met witte placken, out twee jaar

- een swart ruijn paert drie witten voete en bles (..)

 

Jan Tonis Verhoeven

 

- een roij maal met eat wit voort hooft, out op het derde jaer

- een maal out op haar tweede jaer

- swarte speekel

- een graeij kalff van een jaer

- een root kalff van een jaer

- een swarte blaar out 5 a 6 jaer

- een swart calff met een col voort hooft

 

Joannis Wilms van Zutphen

 

 - een koij

 

Jan van de Meulengraef op de Coevering

 

- een  swart veulen met een weijnig wit voort hooft een jaar

 

 

 

In 1750 werden 15 beesten verdingt, in 1751 was dat aantal toegenomen tot 30. Het voorschrift sorteerde dus effect. Vergelijking van de lijsten van 1750 en 1751 brengt enkele vermoedelijke sjoemelaars aan het licht. Ik laat dat aan de lezer over. Er waren nog andere - meer legale - manieren om beesten gratis op de Veghelse gemeint te laten weiden.

 

 

Eeuwige inkoop

 

Op 23 december 1633 gaven schepenen, borgemeesters en gezworenen van Veghel, namens alle inwoners van Veghel aan Hanrick Hanrick Houbraken wonende in d’ Eerde het recht om twaalf jaar lang de gemeint van Veghel te gebruiken, zonder de dorpslasten in Veghel te betalen, tegen betaling van een eenmalig bedrag van 200 gulden. Op 1 februari 1647 werd deze termijn met 12 jaar verlengd. Hierna werd het gebruik van de Veghelse gemeint vermoedelijk beschouwd als een recht dat niet meer nadrukkelijk verlengd hoefde te worden, maar voor eeuwig was gekocht. Dit huis heeft mogelijk gestaan aan de westkant van Willebrordushoek, perceel nr. 7.

 

Op 23 februari 1720 verklaarde Mathijs Niekens, oud secretaris van Veghel, dat die van Eerde zich moeten inkopen als zij de Veghelse gemeint willen gebruiken  met uitzondering van de hoeve te Eerde eertijds toebehorende hebbende aan Guilliam van Bruegel, die zich ingekocht heeft om de Veghelse gemeint te mogen gebruiken, zonder daarvoor jaarlijks te betalen. (GA Sint-Oedenrode, inv. nr. 127.5). Dat is het huis op perceel Het Loo nr. 6. 

 

 

Verhuizingen

 

In de laatste decennia van de zestiende eeuw woedde de Tachtigjarige oorlog. Deze regio, ook Sint-Oedenrode en Veghel, leed veel van plunderingen en brandschattingen. De dorpen werden gedwongen om geld te lenen om aan de schulden te voldoen. De rente op deze schulden werd als een plaatselijke belasting over de inwoners omgeslagen. In 1736 waren deze schulden per inwoner in Sint-Oedenrode aanmerkelijk hoger dan in Veghel. Vermoedelijk was dat aan het einde van de zestiende eeuw ook al zo, omdat Sint-Oedenrode toen zwaarder getroffen lijkt door de oorlog dan Veghel.

De Hoeve Grootdonk en andere huizen in dit deel van Veghel betaalden vanouds hun belastingen te Sint-Oedenrode. Tegelijkertijd stonden al die huizen binnen de grenzen van de gemeint van Veghel, maar om van die gemeint gebruik te mogen maken moest elk jaar betaald worden. Het was dus lucratief om naar Veghel te verhuizen. Dat was relatief eenvoudig. Men kocht dan een aangrenzend stukje van de Veghelse gemeint aan, brak de boerderij af en bouwde het enkele meters verderop op Veghelse grond weer op. Met de toenmalige huizen was dat niet zo'n probleem.

 

1.
De eerste keer dat we dit zien gebeuren betreft de hoeve Grootdonk. In 1583 kocht het Vrouwen Gasthuijs gesticht door Adam van Mierde als eigenaar van de hoeve genaamd Groodonck zes roeden van de gemeint van Veghel aan. Volgens het accoord van 2 november 1583, in Den Bosch gesloten tussen de eigenaar van de hoeve en het corpus van Veghel, mocht de Gasthuijs op dat perceel een hoeve bouwen, en “nemende tot dien eijnde de voorscreven hoeve lants met alle regten en toebehooren in de protectie van schepenen van Veghel.” De Groodonckse hoeve kreeg het recht om van de gemeint van Veghel gebruik te maken en de plicht om in Veghel belasting te betalen.

 

2.

De hoeve Grootdonk was niet de enige. Ook de boerderij op perceel Grootdonk nr. 3 werd in 1583 naar Veghel verplaatst. De inwoners van Veghel verkochten op 17 oktober 1583 aan Jan, zoon van wijlen Jan Dirck Jan Willemssoen van der Haegen 12 roeden van de gemeint, gelegen “by ‘t Erde by die by de Grodonck, by zynen alderen voenhuyze voirscreven, ende dese gemeynte te moegen betimmeren ende daer nw voertaen een woenplaetse aff te maecken ende nemen die selven Jan in ende onder onse protectie om een prochiaen van Vechel te worden, soo wel int geestelijck als int werlicke ende gunnen ende verlenen den selven Jannen zynen erffen ende naecoemelingen die verschappe van deser voenplaetse onse gemeynte te gebruycken soe in weijen, torffen ende anderssins, hem te reguleren nae onser carthen ende previlegie ende onse geboeden ons van onsen genedigen heer van den lande van Brabant verleent gelyck een ander naegebuer van Vechel doet ende met ons te schieten ende te genieten te gelden ende te betaelen in alle coenincx beden ende in alle lasten, commeren ende exactien ons daegelyckx overcoemende egeen vuyt gescheyden off gesundert.”

 

3.

Op 25 mei 1585 kocht Hilleken, weduwe van Thys Jansen Erberts 20 roeden van de gemeint van Veghel, gelegen aen die Leech Eerde langs de erffenisse van de koopster “ende dese gemeynte te mogen betijmmeren ende daer nu voortaen een woonplaetse aff te maecken ende nemen der selver Hilleken in ende onder dese protectie om een prochiaen van Vechel te worden soe wel int geestelic als int weerlic.”

 

4.

Op 10 maart 1585 kocht Peter Jan Geritsen 4 roeden van de gemeint, gelegen in de Wulvershoeck, “teynden erffenis des copers voerscreven ende dese gemeynte te mogen betymmeeren ende daer nu voortaen een woonplaetse aff te maecken ende nemen den selven Peteren in ende onder dese protectie om een parochiaen van Vechel te wordden, zoe wel int geestelic als in ‘t weerlic, ende gunnen ende verlenen den selven Peteren zijnen erven ende naecomelingen die weerschappe van deser woonplaetse onse gemeynte gebruycken zoe in weyen, torven ende anderssins hem te reguleren nae onse carthen ende previlegien ende onse geboden ons van onsen genedigen heere van den lande van Brabant verleent gelyck een andere naegebuere van Vechel doet, ende met ons te schieten ende te genieten te gelden ende te betalen in alle conincx beden ende in alle lasten commeren ende exactien ons dagelycx overcomende egeen wtscheyden oft gesundert.

 

5.

Vermoedelijk was dit het huis op Willebrordushoek nr. 7. Rond 1672 woonde daar Paulus Jan Peters. Die ging stiekem op de Rooie hei vlaggen of turf steken. Hij had de pech betrapt te worden. Hij kreeg de keus: ofwel een grote boete betyalen, “offwel sig onder Roij te begeven. Ende omdat zij die zomme niet conden opbrengen genootsaeckt was onder Roij te begeven, en dat oock die van St. Oedenrode ‘sjaers daeraen hun borgemeester maeckte.”

 

6.

Om van de hogere Rooise dorpslasten af te zijn kocht de eigenaar van dit huis in 1728 een stukje van de Veghelse gemeint en verplaatste daar zijn huis naar toe. Daarna werd de belasting weer te Veghel betaald.

 

7.

Op 18 mei 1594 volgde Jan Daniels. Hij woonde vermoedelijk op Aantal nrs. 1 en 3. Hij kocht op die dag 8 roeden van de gemeint, gelegen aent Eerde bij de Grootdonck “by ende aen syne andere erffenisse ende dese gemeynte te mogen betimmeren ende daer nu voertaen een woonplaetse aff te maecken, ende nemen den selven Jannen Delis in ende onder dese prochie om een prochiaen van Vechel te worden, soo wel int geestelyck als int weerlyck, gunnende ende verlenende den selven Jannen zijnen erven ende nacomelingen die weerschappen van deser woonplaetse om de gemeynte te gebruycken.”

 

8.

Op 19 september 1626 hebben die van Veghel “Arien Luijcas ingenomen te wesen een naebuer van Vechel ende te schieten ende genieten als een van onse mede andere naegebueren, vergunnende alsoe den voirscreven Arien de weerschappe alwaer hij nu tegenwoirdich heeft een huys getimmert, staende ontrent het Eerde binnen onsen dorpe voerscreven, genoempt aen den Wullevershoeck, wesende alsoe hij ende zijn naecomelingen ‘t voirscreven huijs ende erve toecomende gepreviligeert als onse andere naebueren, midts condicien dat Arien Luijcas voirscreven ofte zijn oijren ende naecomelingen nu ofte ten toecomenden tyde noijt en sullen mogen timmeren enige huijsinge daer ontrent tegens over ter plaetse voirscreven, op erffenisse hem Arien voirscreven aengecomen van Evert Henricx, zijns huijsvrouwen vader.”

 

9.

In de periode 1559-1675 vonden we vermeldingen van beesten verdingt door de bewoner van huis Eerde 17.

In 1654 had de eigenaar van dit huis een stuk van de Veghelse gemeint gekocht “nnder laste dat den selven cooper in de gemeijnte van Vechel nijet en sall mogen weijden beesten, wel te moghen reguleren om te verdinghen voor het weije van sijne beesten, gelijck ander naegebueren woonachtich onder Eerde.” (R51, fol. 35 (6-2-1654)). Uit het verpondingsboek van 1702 blijkt dat dit huis toen Veghels geworden was. In de achttiende lijsten van verdingen komt dit huis dan ook niet meer voor. Waarschijnlijk is dit in 1685 huis van Sint-Oedenrode naar Veghel verhuisd door de aankoop van een stukje van de Veghelse gemeint en het verplaatsen van het huis naar deze Veghelse grond (R70, fol. 15 (5-2-1685)).

 

10.

Van het huis op perceel Eerde nr. 4 werd op  7 augustus 1754 verklaard, dat ongeveer 35 jaar (dat is rond 1719) geleden het huis bewoond bij Joseph Ansems van der Eerde, sijnde genaamd “den Sael” staande onder Eerde binnen St. Oedenrode, en is verplaatst van zijn oude grond onder St. Oedenrode en over de gemeene straat is verplaatst naar de Veghelse grond, thans bewoont door Lambert van den Oever. Tot 1719 stond het huis op Eerde nr. 8.

 

11.

In 1754 werd verklaard: “Omtrent 1726 en 1727 stonden sekere huizen binnen St. Oedenrode onder de heerdgang Eerde en Everse omtrent de Sandsteegd, bewoond door Dirk Lambers Vervoort, en met bijhorende landerijen verkocht aan Aert Marten Donkers, en door dezelve is geamoveert een kleine distantie van zijn oude grond behorende onder St. Oedenrode, op de zogenaamde Veghelse grond.” Deze verhuizing vond plaats in 1733. Het betreft het huis op Willebrordushoek nr. 26.

12.
Een verklaring uit 1754 stelt: “Het huis Van Dirk Aerts staande in Eerde op de Kuijlen, is omstreek 1741 of 1742 door de erfgenamen van Dirk Aerts afgebroken, en de huisplaats en aangelag is verkocht aan Jan Lamberts van Erp en verplaatst naar Veghelse grond.” Dit is het huis op Kuilen, nr. 4

 

Overzicht

De volgende kaart en tabel geven een overzicht van de Eerdse huizen waarvan bekend is dat de bewoners enige tijd rechten op de Veghelse gemeint gekocht hebben (in het jargoen van toen "hun beesten verdingt hebben"). Veel van die huizen zijn op een gegeven moment naar Veghelse grond verplaatst, onder andere omdat daar de dorpsbelasting lager was en om de Veghelse gemeint gratis te mogen gebruiken.

 

 

 

 

 

 

Huis

Vermelding verdingen

 

Opmerkingen

 

Aantal 1 en 3

 

1559 (onder voorbehoud)

In 1594 naar Veghel verplaatst

Aantal 7

1660-1802

 

-

Braak 18

 

1729-1794

 

-

De Bus 8 en 10

 

1717-1720

1764-1802

Het huis werd gebouwd tussen 1709 en 171.

 

In 1723 naar Veghel verplaatst.

 

In 1761 werd van een schuur een woning gemaakt. Na geruzie tussen Veghel en Rooi werd er in 1764 om geloot en werd het huis Roois.

De Bus 14

 

1758-1800

-

De Bus 27

1665-1801

-

 

Eerde 1

 

1686-1789

-

Eerde 4 en 8

 

1717-1720

Rond 1720 naar Veghel verplaatst

Eerde 17

 

1559-1675

In 1685 naar Veghel verplaatst

Grootdonk 3

 

1559

In 1583 naar Veghel verplaatst

Grootdonk 10 en 12

-

 

In 1583 naar Veghel verplaatst

Het Loo 6

 

-

 

Eeuwige inkoop op onbekend moment vóór 1720

Het Loo 15

 

1734-1797

 

-

 

Het Loo 29

 

1741-1802

-

 

Het Loo 33

 

1717-1760

-

Hooge Akker Eerde 36

 

1764-1802

Gebouwd in 1746-1751

 

Horstjens 12

1697-1748

Afgebroken in 1751-1756

 

Kuilen 4

 

1681-1693

Afgebroken rond 1741-1742

Kuilen 18

 

1709-1795

-

 

Kuilen 19

 

1674-1793

-

 

Willebrordushoek 7

 

1674-1692

 

Mogelijk 1585 naar Veghel verplaatst.

 

Werd in 1672 Roois als straf voor illegaal turven op de Rooise gemeint.

 

In 1728 (weer) naar Veghel verplaatst

 

Willebrordushoek 26

 

1727-1729

 

In 1733 naar Veghel verplaatst

 

 

Klik hier voor een overzicht van de gedingen per jaar.

 

Martien van Asseldonk