Hoe Eerde Veghels werd

In Veghel en Sint-Oedenrode kwamen de ressorten van de parochie, gemeint, schepenbank en bestuurlijk overeen. Dat was niet overal zo, maar hier wel.

 

 

De gemeint

 

Welke huizen in 1310 gerechtigd waren in de gemeint van Veghel kunnen we afleiden uit de zogenoemde ballingcijns. Dat was een omslag van de cijns die de inwoners van Veghel aan de hertog van Brabant moesten betalen aan de hertog van Brabant.  Voor meer details over deze omslag zie de toelichting op de ballingcijnzen. Op de volgende kaart is het cultuurland te Eerde anno 1314 weergegeven, met de locatie van de huizen belast met een ballingcijns.

 

 

 

 

 

We vinden alleen balkcijnzen in het zuidelijke deel van Eerde. De huizen in het noordelijke deel (en mogelijk ook nog enkele huizen in het zuidelijke deel) behoorden niet tot de parochie Veghel en waarom daarom niet gerechtigd in de Veghelse gemeint. Zie ook De Eerdse gedingen.

 

 

De parochie

 

Volgens een vonnis uit 1498 behoorden toen alle huizen te Eerde tot de parochie Eerschot (gewoonlijk Sint-Oedenrode genoemd). Dat Eerde oorspronkelijk nagenoeg geheel tot de parochie Sint-Oedenrode hoorde wordt ook aangetoond door een oude tiendkaart van Veghel van rond 1900. Op deze kaart zijn de tiendklampen of percelen waaruit men de tienden te Sint-Oedenrode betaalde blauw gearceerd.

 

 

 

 

Waarschijnlijk is er op een gegeven moment een afspraak gemaakt tussen Veghel en Sint-Oedenrode over uit welk perceel waar de tienden afgedragen werden. Wanneer die afspraak gemaakt zou zijn is niet bekend. De bekende gegevens wijzen op vóór 1485, mogelijk in het midden of derde kwart van de vijftiende eeuw. Zie “Hoe Krijtenburg Veghels werd. Tussen de twee blauw gearceerde gebieden lag een strook jongere uitgiften, voor het later Veghelse deel uitgegeven na 1541, dat is na de regeling tussen Veghel en Sint-Oedenrode, vandaar dat uit dit gebied de tienden niet te Sint-Oedenrode betaald werden, maar te Veghel.

 

Uit de tiendkaart blijkt dat ook uit de paar huizen met landerijen aan de zuidelijke rand van Eerde die in 1310 gerechtigd waren in de Veghelse gemeint, vanaf de afspraak tussen Veghel en Sint-Oedenrode de tienden te Sint-Oedenrode afgedragen werden.

 

Op de kaart staan alleen de tiendklampen getekend in het gebied dat vanaf 1827 bij de gemeente Veghel hoorde. Volgens een verklaring van 14 juni 1760 (OAA Sint-Oedenrode, inv. nr. 128.1)  lagen er in Eerde verscheidene klampen tienden waaruit men de tienden te Sint-Oedenrode betaalden, namelijk:

 

-          den Hoogenacker

-          den klamp den Lagenacker

-          de tweede klamp van den Lagenacker

-          de klamp de Grinsvensche hoeve

-          de klamp out Rooij oft Boven Rooij

-          een klamp genaamd Clijnen Boven Rooij

-          de Creijtenburgse tiende

-          de vlas en vleestiende

 

Hieruit blijkt dat ook uit het gebied dat in 1827 bij Sint-Oenderode kwam te horen de tienden te Sint-Oedenrode betaald werden. Een verdere bevestiging daarvan vonden we in de perceelsgewijze beschrijving van alle percelen die volgens het maatboek van 1792 onder Veghel hoorden, maar waaruit de tienden te Sint-Oedenrode afgedragen werden (resolutieboek II-B-8, 1796).

 

 

De landelijke belastingen

 

Tot 1438 werden de inwoners van het hertogdom Brabant hoofdelijk aangeslagen voor de landelijke bede. De hoogte van de aanslag was gebasseerd op het grondbezit. Lokale zetters stelden de aanslag vast, samen met afgevaardigden uit Brussel.

 

In 1438 veranderde het systeem. Alle huizen in het hertogdom werden geteld. Op basis van deze telling werd een omslag van het op te brengen bedrag gemaakt over de dorpen, steden en kloosters. De huizen in Eerde werden toen onder Sint-Oedenrode geteld, omdat ze tot het bestuurlijk en rechterlijk ressort van Sint-Oedenrode hoorden. Er waren nauwelijks plaatselijke belangen mee bemoeid, omdat het opgehaalde geld afgedragen werd aan de rentmeester van de hertog van Brabant.

 

Aan het einde van de zestiende eeuw tijdens de Tachtigjarige Oorlog liepen alle plaatsen in de Meierij door de verwoestingen, brandschattingen en hogere belastingen schulden op. De renten op deze schulden werd als een plaatselijke dorpsbelasting over de inwoners omgeslagen. In de praktijk combineerde men de omslagen van de lands- en dorpslasten. Vanaf rond 1600 werd het wel belangrijk uit welk huis en welk perceel waar belasting betaald werd, omdat een deel van het opgehaalde geld voortaan voor het eigen dorp bestemd was.

 

Een acte in het Oud gemeentearchief van Sint-Oedenrode (inv. nr. 32, fol. 31-33) verwijst naar regelingen met Veghel op 21 december 1613, 18 januari 1614 en 15 mei 1618 en geeft een overzicht uit welke percelen waar belasting betaald diende te worden. Een verklaring van 30-1-1662 geeft een overzicht van de situatie na deze afspraken. In Eerde lag 55 bunder zaailand waaruit de belasting te Sint-Oedenrode betaald werd. Andersom lag in Sint-Oedenrode bij de kerk een perceelje waaruit de belasting in Veghel betaald werd. Zie de toelichting op de grondbelasting voor meer details over deze ontwikkeling.

 

Op de volgende kaart is aangegeven uit welk perceel men in de achttiende eeuw waar belasting (de verponding) betaalde. Enkele percelen konden noch in het verpondingsboek van Sint-Oedenrode, noch in dat van Veghel met voldoende zekerheid geïdentificeerd worden. Deze percelen zijn niet gearceerd op de kaart. Enkele van die percelen, zoals de klampen in de hei langs de grens met Schijndel waren vermoedelijk onbelast. Uit het merendeel van de andere niet gearceerde percelen werd de verponding te Sint-Oedenrode afgedragen, omdat we het Rooise verpondingsboek minder gronding en niet integraal bestudeerd hebben dan de Veghelse verpondingsboeken.

 

Uit onderstaande kaart blijkt dat uit het grootste deel van de percelen in de achttiende eeuw de verponding te Sint-Oedenrode betaald. Er zijn twee redenen waarom uit sommige percelen te Veghel betaald werd.

 

-        Uit nieuwe uitgiften van percelen van de Veghelse gemeint van na de afspraken in 1613-1618 werd in Veghel betaald.

-         In een aantal gevallen kocht een inwoner een perceeltje van de Veghelse gemeint en verhuisde hij zijn huis vervolgens van de Rooise grond naar het nieuw gekocht perceeltje. Hij hoefde daarna niet meer jaarlijks te betalen voor het gebruik van de Veghelse gemeint en beloofde voortaan de belastingen in Veghel af te dragen. Dat was lucratief omdat de belastingen in Veghel lager waren dan te Sint-Oedenrode. Zie de Eerdse gedingen voor meer details over deze verhuizingen.

 

 

Overleg met Schijndel

 

Tussen  1651 en 1655 werd er met Schijndel overlegd over de vraag uit welke percelen waar belasting betaald werd. Uit de Veghelse dorpsrekeningen:

 

1652-1653: Opden 5en martij Micgiel Donckers ende Geryt Aert Gerlings, Lambert Dircx, Geryt Geryts gevaceert tot Schyndel om met de gemyntenaren van Schyndel te accorderen dat elck synen landerijen, hoyvelden onder elcx palen gelegen souden contribueren alwaer tselve is gelegen ter oorsaken van syen verteert 5 gulden 18 stuyvers 2 ort

 

1654-1655: Optten 10en augusti Goort Peter Rutten, Peeter Claessen, Henrick Dirick Jacobs, Geryt Aerts ende Jan Jan Dircx gevaceert tot Schyndell om te spreken met de regerders van Schyndel aengaende Lochtscamp, verteert 38 stuyvers

 

1654-1655: Ende daerenboven noch betaelt 3 gulden 10 stuyvers dat van oudts was vertert door  Geryt Geryts, Matys Peters ende Micgiel Arien Donckers oyck ter oorsaken van Lochtscamp

 

1654-1655: Optten 20en september den stadtholder, Goordt Peter Rutten, Henrick Dirick Jacobs, Gerijt Aerts ende Henrick Peter Elis gevaceert tot Schyndel aengaende Lochtscamp ende meer andere sacken verteert voor ons contingente tsamen 10 gulden 7 stuyvers

 

1655-1656: Optten 2en december den heere stadtholder Goort Peters, Geryt Roefs, Matijs Peters ende Jacob Jansen vander Hagen gevaceert tot Schyndel om de cartten wedersyts naer te sien om alle abusen te voercomen in het stellen der cohieren, verteert 4 gulden 8 stuyvers

 

1657-1658: Item cort Willem Verdussen dat hij tot Schyndel heeft betaelt de contributie van Coppencamp, dwelck hem is goetcomende bij schepenen gereckent 10 gulden 13 stuyvers1657-1658: Item insgelycx cort Jan Henricx Jan Dircx van denselven camp, ad 6 gulden 13 stuyvers

 

1661-1662: Hendrik Hensen brenght in voor fout van wegen Lochtscamp hetwelck tot Schyndel contribueert, ieder ceel 4 stuyvers 8 penningen, facit de 12 celen 2-14-0

 

 

De dorpsbelastingen

 

Op 5 april 1658 (R65, fol. 63) verklaarden de schepenen, borgemeester en een aantal andere inwoners van Veghel “dat die regeerders van Vechell van allen ouden tijden soo verrre henne kennisse is streckende gewoon sijn geweest haere ingesetenen te setten ende tauxeren niet reelijck maer personelijck naer advenant van haer bedrijff, welvaren ende vuijtganck van hen vee, ter concurentie van de loopensaten die sij sijn gebruijckende op den gront van Sint-Oedenrode, Schijndel oft andere plaetsen, namentlijck die van der Eerde die naest Rode woonen ende die landerijen aldaer gebruijckende, ende die schaere daer van tot Vechel brengende, ende henne vee daer van onderhouden, ende alsoo hen welvaren op de gemeijnte van Vechel daer van treckende.”

 

De inwoners gebruikten grond waaruit de belasting te Sint-Oedenrode (en Schijndel) betaald werd. Als de inwoners van Veghel hen voor de dorpsbelastingen in verhouding tot hun grond zou belasten, dan zouden zij weinig of geen belasting betalen. Daarom werden zij aangeslagen voor hun boerenbedrijf, hun welstand en aantal stuks vee.

 

Op 20 februari 1698 stuurden de schepenen van Veghel een aanmaning naar Rover Jan Rovers en Rut Hendrick Rutten, inwoners van Eerde, en pachters van de hoeve Groodonk, die volgens een klacht van de borgemeesters hun volgens de zetting te betalen lasten van 1696 niet wilden betalen (II-B-56, 20-2-1698). Na een schepenvonnis op 27 februari 1698 werd op 15 juli 1699 een koeketel en een koperen handketel van Ruth Hendrick Rutten in beslag genomen en verkocht om daarmee de schuld te voldoen (II-B-56, 15 juli 1699).

 

Ruth Hendrick Rutten stuurde met nog zeven andere inwoners van Eerde op 24 juli 1699 een brief naar de Raad van Staten waarin zij tegen de gang van zaken protesteren. Enkele jaren geleden, zo schreven zij, hebben de schepenen de inwoners van Eerde aangeslagen met een nieuw soort dorpslast, door hen "bedrijff" genoemd. Deze last werd betaald omdat zij gebruik maakten van de Veghelse gemeint. De schrijvers van de brief zijn echter al gerechtigd in de gemeint, en betalen ook de koningsbeden en andere lasten met de naburen van Veghel (II-B-56, 24-7-1699). Ruth Hendricx en Rover Jan Rovers waren pachters van de hoeve de Grootdonck, die in 1583 het recht op het gebruik van de Veghelse gemeint verworven hadden, doordat deze hoeve op Veghelse grond herbouwd werd.

 

Dat de last genaamd "het bedrijff" betaald werd voor het gebruik van de gemeint is niet waar. Ze werden door Veghel wel als belastingplichtig beschouwd, omdat ze de Veghelse gemeint gebruikten en door koop van een stukje grond van de gemeint van Veghel en het verhuizen van hun huis naar Veghelse grond. De belasting zelf was een dorpsbelasting die diende om de dorpsschulden af te lossen en de jaarlijks renten op die schulden te betalen. Of Veghel het recht had om lieden uit Eerde die wel bij Veghel hoorden, maar uit de meeste grond in Sint-Oedenrode belasting betaalden, op die manier voor de dorpslasten aan te slaan is disputabel. Het lijkt er op dat die lieden uit Eerde op die manier zwaarder belast werden.

 

Op 18 september 1704 besliste de Raad van Staten in dit geschil dat Veghel over mag gaan tot het innen van deze nieuwe last. De betrokken inwoners van Eerde kondigden aan “het selve niet te sullen betaelen.” Op 10 oktober 1704 kondigde de deurwaarder aan over te zullen gaan tot executie, dat is de openbare verkoop van het goed van de nalatigen. In het nauw gedreven schreven Jan Janssen, Rover Janssen en Ruth Hendrick Rutten op 15 oktober 1704 een brief aan de schepenen van Veghel. Ze wezen er op dat de betreffende inwoners van Eerde altijd alle lasten onder Veghel betaald hebben, behalve het ten onrechte gevraagde "bedrijff", waarover de zaak nog hangende is. De regenten van Veghel hadden in 1703 de pachters van de Grootdonck voor 44 gulden in de personele lasten aangeslagen, wat onredelijk hoog was. De inwoners zijn gewillig de normale redelijke lasten te betalen.

 

Desalniettemin hebben de regenten van Veghel die van Eerde doen sommeren tot het betalen van dorpslasten over 1704, met een bevel tot executie van de Hoog Mogenden zonder te specificeren of het reële of personele lasten betrof. De deurwaarder stuurde op 22 november 1704 als antwoord een lijst met bedragen die de betrokken Eerdenaren over de periode van 1700 tot 1703 nog schuldig waren. Ruth Hendrick Rutten was een bedrag schuldig van “sijn oude bedrijven, wegens sijn huis staende op de Vechelse grond” en wat hij niet betaald heeft in de verponding, en beden. Hoe de zaak verder afliep is niet met zekerheid bekend. Van executie was geen sprake, zodat er wel betaald zal zijn.

 

 

De ruzie om Eerde

 

Op 27 juli 1717 kocht Gerard de Jong het erfsecretariaat van Veghel. Op 1 mei 1719 legde hij als secretaris de eed af in de raadkamer van Veghel. Vrij snel ontstond er wrevel met de secretaris van Sint-Oedenrode over het recht stukken in Eerde en Krijtenburg te schrijven. Na veertien jaren gestechel sloten de secretarissen een accoord. Op 7 december 1733, erkende de Rooise secretaris Gualtherie onder sterke druk van zijn zwager Gerard de Jong formeel de rechten van De Jong op Eerde en verklaarde hij dat de grenzen van de gemeint van Veghel de grenzen van de erfsecretariaten waren en dat daarmee Eerde tot het erfsecretariaat van Veghel behoorde. Gualtherie beloofde ook dat hij ervoor zou zorgen dat de huizen en landerijen te Eerde waaruit de lasten te Sint-Oedenrode betaald werden, bij Veghel zouden worden gevoegd. De inwoners van Sint-Oedenrode gingen daarmee niet accoord en wat begon als een geschil tussen de secretrarissen leidde tot een ruzie tussen de dorpen Veghel en Sint-Oedenrode. Voor een uitvoerige beschrijving van dit geschil zie "De ruzie om Eerde en Krijtenburg".

 

Dorpsbelastingen zijn een essentieel of definierend attribuut van een bestuurlijk ressort. Met andere woorden als uit een perceel in Sint-Oedenrode belasting betaald werd, dan was dat perceel in principe Roois. Grenzen van gemeintes definieerden dorpsgrenzen wel op veel plaatsen, maar lang niet overal. Oorspronkelijk waren gemeintes geen deel van de organisatie van het bestuurlijk dorp, maar zelfstandige instituties. Later gingen de gemeintes wel op veel plaatsen op in het dorpsbestuur. Gemeintes zijn dus geen definerende of essentiele attributen van een bestuurlijk dorp. Met andere woorden, als een gebied binnen de grenzen van een gemeint van een bepaald dorp hoorde, volgt hier nog niet noodzakelijk uit dat dat gebied ook tot het bestuurlijk ressort van die plaats hoorde. (Martien van Asseldonk, De Meierij ontrafeld (proefschrift 2002), passim.)

 

De Veghelse secretaris De Jong zag dat anders. Eerde lag binnen de grenzen van de gemeint en was dus Veghels. Dus mocht hij daar schrijven en moest er te Veghel belasting betaald worden. Hij moet daar heilig in geloofd hebben, gezien de verbetendheid waarmee hij zijn strijd voerde. Dat ging op een gegeven moment niet alleen meer over een paar centen. Hij ging ook over een heilige overtuiging en wellicht prestige.

 

De Raad van Brabant had geen duidelijk idee over wie er gelijk had, Vegel of Sint-Oedenrode. In plaats van met een uitspraak te komen en Sint-Oedenrode het gelijk te geven dat ze hadden, stuurde de Raad van Brabant aan op een accoord tussen Veghel en SInt-Oedenrode. Dat accoord werd uiteindelijk pas op 12 april 1764 gesloten. Ook daarna bleef men nog ruziën over details.

 

In 1754 werd door de secretarissen een lijst gemaakt van de Rooise en Veghelse huizen. Die lijst diende als basis voor het accoord van 1764. (Rode GA, inv. nr. 126.4). Deze huizen zijn in de volgende tabel opgenomen. In de tweede kolom staan de Rooise huizen, zoals de in 1754 getekend werd door Jan de Weijer in opdracht van de inwoners van Sint-Oedenrode.

 

 

Onder Sint-Oedenrode volgens de voorlopige lijst van 1754

 

Onder Sint-Oedenrode volgens de kaart van Jan de Weijer uit 1754

Goort van Gerwe qq.

 

-

De weduwe van Jan Teunis van Eerd                  

nr. 13 de weduwe van Jan Teunis van Eerd

de weduwe van Aelbert Vervoort

nr. 12 de weduwe Aalbert Lambers

Aert Habraken

nr. 11  Joseph Becx, nu Aart Habraken, de Busch

De kinderen van Jan Hermens

nr. 10 de kinderen Jan Hermens van Schijndel

de schoolmeester

nr. 7   het schoolhuijs in D’Eerde

Willem van Sutphen

nr. 9   Willem Wouters van Zutphen

Jan Jacobs van der Meulen

nr. 4   Jan Jacobs van der Meulen

Anneke Claes Kemps

nr. 5   Anneke, weduwe van Claas Teunisse van Haastenberg

Jan Aelbert Spierings

nr. 1   de weduwe van Jan Aelbert Spierings

Francis Deckers

nr. 15 Francis Deckers

Adriaan van Eerd

nr. 2   Adriaan Mighielse van Eerd

de weduwe van Jan Rovers

nr. 3   de weduwe van Jan Rovers van Groenendaal

‘t huijs van Jan de Wever eerst gebouwt

-

 

nr. 14 Anthonij Janz van Dungen

 

nr. 22 Jan Willem Teunen

 

nr. 21 de weduwe van Johannes Jan Geerts, het huis is in 1728 verzet naar de overkant van de weg naar Veghelse grond

 

nr. 23 heeft eertijds gestaan het huis van Lambert van den Oever, staat nu over de straat

 

nr. 24 Onder Rode, in dispuut tussen Roij en Veghel

 

nr. 6 huis en hof en Rooms kerken huijs, daar den Roomse priester woont

 

nr. 8   Capel in D’Eerde

 

nr. 16 hoeve ‘t Hartveld

 

nr. 17 Dirk Aart Jan Willems (Krijtenburg)

 

nr. 18 Peter van de Locht (Krijtenburg)

 

nr. 19 Jan de Vroom (Krijtenburg)

 

nr. 20 De weduwe van Jan Baltusse van de Rijdt, welke hoeve eertijds aan de overzijde van de weg gestaan heeft en toen onder St. Oedenrode hoorde.

 

 

In 1764 werd afgesproken dat ook het huis met aangelag van Paulus Aelbers Vervoort op de Cuilen, plus nog enkele nader genoemde percelen, onder Rode zouden horen. (OAA Veghel, II-B-543, 12-4-1764)

 

 

Het maatboek van 1792

 

Op de linkse kaart staat aangegeven uit welk perceel men in de achttiende waar betaalde voor de verponding. Op de rechtse kaart staat aangegeven welke percelen volgens het maatboek van 1792 onder Sint-Oedenrode hoorde (rood gearceerd) en welk perceel onder Veghel (geel gearceerd). Op beide kaarten is het Schijndelse gebied groen gearceerd.

 

 

 

 

Verponding te Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel    Maatboek 1792, Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel

 

 

 

Vergeleken met de verponding in de achttiende eeuw heeft Veghel in Eerde in 1792 behoorlijk terreinwinst geboekt. Ongetwijfeld heeft dat te maken met het accoord van 1764, maar er is meer aan de hand. Kennelijk werd in 1792 ook de regel gevolgd: als het huis onder plaats X hoorde, dan behoorde ook het aangelag onder plaats X. Dat heeft Veghel veel voordeel opgeleverd. Uit de hoeven op Grootdonk werden bijvoorbeeld uit alle percelen in Rooi belasting betaald. In 1583 verhuisde de hoeve naar een perceeltje gekocht van de Veghelse gemeint. Daarna werd uit dat kleine perceeltje belasting te Veghel betaald, maar de rest bleef voor de verponding in Rooi belastingplichting. In 1792 kwam ook de rest onder Veghel. Mogelijk speelde er nog andere factoren een rol. Het effect was in elk geval dat vanaf 1792 ongeveer de helft van alle percelen te Eerde Veghels waren.

 

 

De grenzen vastgesteld in 1827

 

Op 27 mei 1827 werd de gemeentegrens tussen Veghel en Sint-Oedenrode vastgesteld door Jan van Homberg, burgemeester van Sint-Oedenrode, geassisteerd door assessor Arnoldus Kock en door Arnoldus van Roy, burgemeester van Veghel, geassisteerd door assessor Lambertus van den Bosch en twee leden van de gemeenteraad van Veghel.

Ter hoogte van Krijtenburg werd de grens van de gemeint als gemeentegrens aangewezen, zodat heel Krijtenburg tot Veghel behoorde. Ter hoogte van Eerde raakte men de grens bijster. Ook hulp van enkele inwoners van Eerde, bracht weinig soelaas. Het relaas van de burgemeesters schrijft dat ‘de onregelmatigheid der van aloud gesustineerde scheiding [het] onmogelyk maakte dezelve op alle parcelen te kennen of voor aannemelyk te beschouwen en weshalve wy burgemeesteren, assessoren en leden van den raad in het hoofd dezer genoemd in der minne zyn overeengekomen, om andermaal aan het gemelden aaneenraking van de gemeenten St. Oedenrode, Veghel en Schyndel te beginnen, de oude grondscheiding te volgen, in zooverre dezelve te volgen was en voorts de onbekende of onregelmatige gedeelten naar best denken te wyzigen en daar van omschryving te doen als volgt’, waarna een geheel nieuwe verdeling van Eerde gemaakt werd. Dat leidde er toe dat een aaneengesloten gebied Roois werd.

 

 

 

 

 

 

De grenswijzinging van 1966

 

In 1966 werd er tussen Veghel en Sint-Oedenrode overlegd over Eerde. Met inspraak van de inwoners van Eerde werd toen besloten dat Eerde voortaan onder Veghel zou horen. Kort daarna kreeg Eerde haar gemeenschapshuis De Brink. Hiermee werd een proces van geleidelijk toenemende Veghelse invloed in Eerde dat in 1583 begonnen was met het verplaatsen van de boerderij van de hoeve Grootdonk, afgesloten.

 

 

Martien van Asseldonk