In Veghel
en Sint-Oedenrode kwamen de ressorten van de parochie, gemeint,
schepenbank en bestuurlijk overeen. Dat was niet overal zo, maar
hier wel.
De
gemeint
Welke
huizen in 1310 gerechtigd waren in de gemeint van Veghel kunnen
we afleiden uit de zogenoemde ballingcijns. Dat was een omslag
van de cijns die de inwoners van Veghel aan de hertog van
Brabant moesten betalen aan de hertog van Brabant. Voor
meer details over deze omslag zie de
toelichting op de ballingcijnzen. Op de volgende kaart is
het cultuurland te Eerde anno 1314 weergegeven, met de locatie
van de huizen belast met een ballingcijns.

We vinden alleen balkcijnzen in het zuidelijke deel van Eerde.
De huizen in het noordelijke deel (en mogelijk ook nog enkele
huizen in het zuidelijke deel) behoorden niet tot de parochie
Veghel en waarom daarom niet gerechtigd in de Veghelse gemeint.
Zie ook De
Eerdse gedingen.
De
parochie
Volgens
een vonnis
uit 1498 behoorden toen alle huizen te Eerde
tot de parochie Eerschot (gewoonlijk Sint-Oedenrode genoemd).
Dat Eerde oorspronkelijk nagenoeg geheel tot de parochie
Sint-Oedenrode hoorde wordt ook aangetoond door een oude
tiendkaart van Veghel van rond 1900. Op deze kaart zijn de
tiendklampen of percelen waaruit men de tienden te
Sint-Oedenrode betaalde blauw gearceerd.

Waarschijnlijk is er op een gegeven moment een afspraak gemaakt
tussen Veghel en Sint-Oedenrode over uit welk perceel waar de
tienden afgedragen werden. Wanneer die afspraak gemaakt zou zijn
is niet bekend. De bekende gegevens wijzen op vóór 1485,
mogelijk in het midden of derde kwart van de vijftiende eeuw.
Zie “Hoe
Krijtenburg Veghels werd”.
Tussen de twee blauw gearceerde gebieden lag een strook jongere
uitgiften, voor het later Veghelse deel uitgegeven na 1541, dat
is na de regeling tussen Veghel en Sint-Oedenrode, vandaar dat
uit dit gebied de tienden niet te Sint-Oedenrode betaald werden,
maar te Veghel.
Uit de
tiendkaart blijkt dat ook uit de paar huizen met landerijen aan
de zuidelijke rand van Eerde die in 1310 gerechtigd waren in de
Veghelse gemeint, vanaf de afspraak tussen Veghel en
Sint-Oedenrode de tienden te Sint-Oedenrode afgedragen werden.
Op de
kaart staan alleen de tiendklampen getekend in het gebied dat
vanaf 1827 bij de gemeente Veghel hoorde. Volgens een verklaring
van 14 juni 1760 (OAA Sint-Oedenrode, inv. nr. 128.1)
lagen er in Eerde verscheidene klampen tienden waaruit men de
tienden te Sint-Oedenrode betaalden, namelijk:
- den
Hoogenacker
- den
klamp den Lagenacker
- de
tweede klamp van den Lagenacker
- de
klamp de Grinsvensche hoeve
- de
klamp out Rooij oft Boven Rooij
- een
klamp genaamd Clijnen Boven Rooij
- de
Creijtenburgse tiende
- de
vlas en vleestiende
Hieruit blijkt dat ook uit het gebied dat in 1827 bij
Sint-Oenderode kwam te horen de tienden te Sint-Oedenrode
betaald werden. Een verdere bevestiging daarvan vonden we in de
perceelsgewijze beschrijving van alle percelen die volgens het
maatboek van 1792 onder Veghel hoorden, maar waaruit de tienden
te Sint-Oedenrode afgedragen werden (resolutieboek II-B-8,
1796).
De
landelijke belastingen
Tot 1438
werden de inwoners van het hertogdom Brabant hoofdelijk
aangeslagen voor de landelijke bede. De hoogte van de aanslag
was gebasseerd op het grondbezit. Lokale zetters stelden de
aanslag vast, samen met afgevaardigden uit Brussel.
In 1438
veranderde het systeem. Alle huizen in het hertogdom werden
geteld. Op basis van deze telling werd een omslag van het op te
brengen bedrag gemaakt over de dorpen, steden en kloosters. De
huizen in Eerde werden toen onder Sint-Oedenrode geteld, omdat
ze tot het bestuurlijk en rechterlijk ressort van Sint-Oedenrode
hoorden. Er waren nauwelijks plaatselijke belangen mee bemoeid,
omdat het opgehaalde geld afgedragen werd aan de rentmeester van
de hertog van Brabant.
Aan het
einde van de zestiende eeuw tijdens de Tachtigjarige Oorlog
liepen alle plaatsen in de Meierij door de verwoestingen,
brandschattingen en hogere belastingen schulden op. De renten op
deze schulden werd als een plaatselijke dorpsbelasting over de
inwoners omgeslagen. In de praktijk combineerde men de omslagen
van de lands- en dorpslasten. Vanaf rond 1600 werd het wel
belangrijk uit welk huis en welk perceel waar belasting betaald
werd, omdat een deel van het opgehaalde geld voortaan voor het
eigen dorp bestemd was.
Een acte in het Oud gemeentearchief van Sint-Oedenrode (inv. nr.
32, fol. 31-33) verwijst naar regelingen met Veghel op 21
december 1613, 18 januari 1614 en 15 mei 1618 en geeft een
overzicht uit welke percelen waar belasting betaald diende te
worden. Een
verklaring van 30-1-1662 geeft een overzicht van de situatie na
deze afspraken. In Eerde lag 55 bunder zaailand waaruit de
belasting te Sint-Oedenrode betaald werd. Andersom lag in
Sint-Oedenrode bij de kerk een perceelje waaruit de belasting in
Veghel betaald werd. Zie de toelichting op
de grondbelasting voor meer details over deze
ontwikkeling.
Op de
volgende kaart is aangegeven uit welk perceel men in de
achttiende eeuw waar belasting (de verponding) betaalde. Enkele
percelen konden noch in het verpondingsboek van Sint-Oedenrode,
noch in dat van Veghel met voldoende zekerheid geïdentificeerd
worden. Deze percelen zijn niet gearceerd op de kaart. Enkele
van die percelen, zoals de klampen in de hei langs de grens met
Schijndel waren vermoedelijk onbelast. Uit het merendeel van de
andere niet gearceerde percelen werd de verponding te
Sint-Oedenrode afgedragen, omdat we het Rooise verpondingsboek
minder gronding en niet integraal bestudeerd hebben dan de
Veghelse verpondingsboeken.
Uit
onderstaande kaart blijkt dat uit het grootste deel van de
percelen in de achttiende eeuw de verponding te Sint-Oedenrode
betaald. Er zijn twee redenen waarom uit sommige percelen te
Veghel betaald werd.
- Uit
nieuwe uitgiften van percelen van de Veghelse gemeint van na de
afspraken in 1613-1618 werd in Veghel betaald.
- In
een aantal gevallen kocht een inwoner een perceeltje van de
Veghelse gemeint en verhuisde hij zijn huis vervolgens van de
Rooise grond naar het nieuw gekocht perceeltje. Hij hoefde
daarna niet meer jaarlijks te betalen voor het gebruik van de
Veghelse gemeint en beloofde voortaan de belastingen in Veghel
af te dragen. Dat was lucratief omdat de belastingen in Veghel
lager waren dan te Sint-Oedenrode. Zie de
Eerdse gedingen voor
meer details over deze verhuizingen.
Overleg met Schijndel
Tussen 1651 en 1655 werd er met Schijndel overlegd over de
vraag uit welke percelen waar belasting betaald werd. Uit de
Veghelse dorpsrekeningen:
1652-1653: Opden 5en martij Micgiel
Donckers ende Geryt Aert Gerlings, Lambert Dircx, Geryt Geryts
gevaceert tot Schyndel om met de gemyntenaren van Schyndel te
accorderen dat elck synen landerijen, hoyvelden onder elcx palen
gelegen souden contribueren alwaer tselve is gelegen ter
oorsaken van syen verteert 5 gulden 18 stuyvers 2 ort
1654-1655: Optten 10en augusti Goort
Peter Rutten, Peeter Claessen, Henrick Dirick Jacobs, Geryt
Aerts ende Jan Jan Dircx gevaceert tot Schyndell om te spreken
met de regerders van Schyndel aengaende Lochtscamp, verteert 38
stuyvers
1654-1655: Ende daerenboven noch betaelt 3 gulden 10 stuyvers
dat van oudts was vertert door Geryt Geryts, Matys Peters
ende Micgiel Arien Donckers oyck ter oorsaken van Lochtscamp
1654-1655: Optten 20en september den
stadtholder, Goordt Peter Rutten, Henrick Dirick Jacobs, Gerijt
Aerts ende Henrick Peter Elis gevaceert tot Schyndel aengaende
Lochtscamp ende meer andere sacken verteert voor ons contingente
tsamen 10 gulden 7 stuyvers
1655-1656: Optten 2en december den heere stadtholder Goort
Peters, Geryt Roefs, Matijs Peters ende Jacob Jansen vander
Hagen gevaceert tot Schyndel om de cartten wedersyts naer te
sien om alle abusen te voercomen in het stellen der cohieren,
verteert 4 gulden 8 stuyvers
1657-1658: Item cort Willem Verdussen dat hij tot Schyndel heeft
betaelt de contributie van Coppencamp, dwelck hem is goetcomende
bij schepenen gereckent 10 gulden 13 stuyvers1657-1658: Item
insgelycx cort Jan Henricx Jan Dircx van denselven camp, ad 6
gulden 13 stuyvers
1661-1662: Hendrik Hensen brenght in voor fout van wegen
Lochtscamp hetwelck tot Schyndel contribueert, ieder ceel 4
stuyvers 8 penningen, facit de 12 celen 2-14-0
De
dorpsbelastingen
Op 5 april 1658 (R65,
fol. 63) verklaarden
de schepenen, borgemeester en een aantal andere inwoners van
Veghel “dat
die regeerders van Vechell van allen ouden tijden soo verrre
henne kennisse is streckende gewoon sijn geweest haere
ingesetenen te setten ende tauxeren niet reelijck maer
personelijck naer advenant van haer bedrijff, welvaren ende
vuijtganck van hen vee, ter concurentie van de loopensaten die
sij sijn gebruijckende op den gront van Sint-Oedenrode,
Schijndel oft andere plaetsen, namentlijck die van der Eerde die
naest Rode woonen ende die landerijen aldaer gebruijckende, ende
die schaere daer van tot Vechel brengende, ende henne vee daer
van onderhouden, ende alsoo hen welvaren op de gemeijnte van
Vechel daer van treckende.”
De inwoners
gebruikten grond waaruit de belasting te Sint-Oedenrode (en
Schijndel) betaald werd. Als de inwoners van Veghel hen voor de
dorpsbelastingen in verhouding tot hun grond zou belasten, dan
zouden zij weinig of geen belasting betalen. Daarom werden zij
aangeslagen voor hun boerenbedrijf, hun welstand en aantal stuks
vee.
Op 20 februari 1698 stuurden de schepenen van Veghel een
aanmaning naar Rover Jan Rovers en Rut Hendrick Rutten, inwoners
van Eerde, en pachters van de hoeve Groodonk, die volgens een
klacht van de borgemeesters hun volgens de zetting te betalen
lasten van 1696 niet wilden betalen (II-B-56, 20-2-1698). Na een
schepenvonnis op 27 februari 1698 werd op 15 juli 1699 een
koeketel en een koperen handketel van Ruth Hendrick Rutten in
beslag genomen en verkocht om daarmee de schuld te voldoen
(II-B-56, 15 juli 1699).
Ruth Hendrick Rutten stuurde met nog zeven andere inwoners van
Eerde op 24 juli 1699 een brief naar de Raad van Staten waarin
zij tegen de gang van zaken protesteren. Enkele jaren geleden,
zo schreven zij, hebben de schepenen de inwoners van Eerde
aangeslagen met een nieuw soort dorpslast, door hen "bedrijff"
genoemd. Deze last werd betaald omdat zij gebruik maakten van de
Veghelse gemeint. De schrijvers van de brief zijn echter al
gerechtigd in de gemeint, en betalen ook de koningsbeden en
andere lasten met de naburen van Veghel (II-B-56, 24-7-1699).
Ruth Hendricx en Rover Jan Rovers waren pachters van de hoeve de
Grootdonck, die in 1583 het recht op het gebruik van de Veghelse
gemeint verworven hadden, doordat deze hoeve op Veghelse grond
herbouwd werd.
Dat de last genaamd
"het bedrijff" betaald werd voor het gebruik van de gemeint is
niet waar. Ze werden door Veghel wel als belastingplichtig
beschouwd, omdat ze de Veghelse gemeint gebruikten en door koop
van een stukje grond van de gemeint van Veghel en het verhuizen
van hun huis naar Veghelse grond. De belasting zelf was een
dorpsbelasting die diende om de dorpsschulden af te lossen en de
jaarlijks renten op die schulden te betalen. Of Veghel het recht
had om lieden uit Eerde die wel bij Veghel hoorden, maar uit de
meeste grond in Sint-Oedenrode belasting betaalden, op die
manier voor de dorpslasten aan te slaan is disputabel. Het lijkt
er op dat die lieden uit Eerde op die manier zwaarder belast
werden.
Op 18 september 1704 besliste de Raad van Staten in dit geschil
dat Veghel over mag gaan tot het innen van deze nieuwe last. De
betrokken inwoners van Eerde kondigden aan “het selve niet te
sullen betaelen.” Op 10 oktober 1704 kondigde de deurwaarder aan
over te zullen gaan tot executie, dat is de openbare verkoop van
het goed van de nalatigen. In het nauw gedreven schreven Jan
Janssen, Rover Janssen en Ruth Hendrick Rutten op 15 oktober
1704 een brief aan de schepenen van Veghel. Ze wezen er op dat
de betreffende inwoners van Eerde altijd alle lasten onder
Veghel betaald hebben, behalve het ten onrechte gevraagde
"bedrijff", waarover de zaak nog hangende is. De regenten van
Veghel hadden in 1703 de pachters van de Grootdonck voor 44
gulden in de personele lasten aangeslagen, wat onredelijk hoog
was. De inwoners zijn gewillig de normale redelijke lasten te
betalen.
Desalniettemin hebben de regenten van Veghel die van Eerde doen
sommeren tot het betalen van dorpslasten over 1704, met een
bevel tot executie van de Hoog Mogenden zonder te specificeren
of het reële of personele lasten betrof. De deurwaarder stuurde
op 22 november 1704 als antwoord een lijst met bedragen die de
betrokken Eerdenaren over de periode van 1700 tot 1703 nog
schuldig waren. Ruth Hendrick Rutten was een bedrag schuldig van
“sijn oude bedrijven, wegens sijn huis staende op de Vechelse
grond” en wat hij niet betaald heeft in de verponding, en beden.
Hoe de zaak verder afliep is niet met zekerheid bekend. Van
executie was geen sprake, zodat er wel betaald zal zijn.
De
ruzie om Eerde
Op 27 juli
1717 kocht Gerard de Jong het erfsecretariaat van Veghel. Op 1
mei 1719 legde hij als secretaris de eed af in de raadkamer van
Veghel. Vrij snel ontstond er wrevel met de secretaris van
Sint-Oedenrode over het recht stukken in Eerde en Krijtenburg te
schrijven. Na veertien jaren gestechel sloten de secretarissen
een accoord. Op 7 december 1733, erkende de Rooise secretaris
Gualtherie onder sterke druk van zijn zwager Gerard de Jong
formeel de rechten van De Jong op Eerde en verklaarde hij dat de
grenzen van de gemeint van Veghel de grenzen van de
erfsecretariaten waren en dat daarmee Eerde tot het
erfsecretariaat van Veghel behoorde. Gualtherie beloofde ook dat
hij ervoor zou zorgen dat de huizen en landerijen te Eerde
waaruit de lasten te Sint-Oedenrode betaald werden, bij Veghel
zouden worden gevoegd. De inwoners van
Sint-Oedenrode gingen daarmee niet accoord en wat begon als een
geschil tussen de secretrarissen leidde tot een ruzie tussen de
dorpen Veghel en Sint-Oedenrode. Voor een uitvoerige
beschrijving van dit geschil zie "De
ruzie om Eerde en Krijtenburg".
Dorpsbelastingen zijn een essentieel of definierend attribuut
van een bestuurlijk ressort. Met andere woorden als uit een
perceel in Sint-Oedenrode belasting betaald werd, dan was dat
perceel in principe Roois. Grenzen van gemeintes definieerden
dorpsgrenzen wel op veel plaatsen, maar lang niet overal.
Oorspronkelijk waren gemeintes geen deel van de organisatie van
het bestuurlijk dorp, maar zelfstandige instituties. Later
gingen de gemeintes wel op veel plaatsen op in het dorpsbestuur.
Gemeintes zijn dus geen definerende of essentiele attributen van
een bestuurlijk dorp. Met andere woorden, als een gebied binnen
de grenzen van een gemeint van een bepaald dorp hoorde, volgt
hier nog niet noodzakelijk uit dat dat gebied ook tot het
bestuurlijk ressort van die plaats hoorde. (Martien van
Asseldonk, De Meierij ontrafeld (proefschrift
2002), passim.)
De
Veghelse secretaris De Jong zag dat anders. Eerde lag binnen de
grenzen van de gemeint en was dus Veghels. Dus mocht hij daar
schrijven en moest er te Veghel belasting betaald worden. Hij
moet daar heilig in geloofd hebben, gezien de verbetendheid
waarmee hij zijn strijd voerde. Dat ging op een gegeven moment
niet alleen meer over een paar centen. Hij ging ook over een
heilige overtuiging en wellicht prestige.
De Raad
van Brabant had geen duidelijk idee over wie er gelijk had,
Vegel of Sint-Oedenrode. In plaats van met een uitspraak te
komen en Sint-Oedenrode het gelijk te geven dat ze hadden,
stuurde de Raad van Brabant aan op een accoord tussen Veghel en
SInt-Oedenrode. Dat accoord werd uiteindelijk pas op 12 april
1764 gesloten. Ook daarna bleef men nog ruziën over details.
In 1754
werd door de secretarissen een lijst gemaakt van de Rooise en
Veghelse huizen. Die lijst diende als basis voor het accoord van
1764. (Rode GA, inv. nr. 126.4). Deze huizen zijn in de volgende
tabel opgenomen. In de tweede kolom staan de Rooise huizen,
zoals de in
1754 getekend werd door Jan
de Weijer in opdracht van de inwoners
van Sint-Oedenrode.
Onder Sint-Oedenrode volgens de voorlopige lijst van
1754
|
Onder Sint-Oedenrode volgens de kaart van Jan de Weijer
uit 1754
|
Goort van Gerwe qq.
|
-
|
De
weduwe van Jan Teunis van Eerd
|
nr. 13 de weduwe van Jan Teunis van Eerd
|
de
weduwe van Aelbert Vervoort
|
nr. 12 de weduwe Aalbert Lambers
|
Aert Habraken
|
nr. 11 Joseph Becx, nu Aart Habraken, de Busch
|
De
kinderen van Jan Hermens
|
nr. 10 de kinderen Jan Hermens van Schijndel
|
de
schoolmeester
|
nr. 7 het schoolhuijs in D’Eerde
|
Willem van Sutphen
|
nr. 9 Willem Wouters van Zutphen
|
Jan Jacobs van der Meulen
|
nr. 4 Jan Jacobs van der Meulen
|
Anneke Claes Kemps
|
nr. 5 Anneke, weduwe van Claas Teunisse van
Haastenberg
|
Jan Aelbert Spierings
|
nr. 1 de weduwe van Jan Aelbert Spierings
|
Francis Deckers
|
nr. 15 Francis Deckers
|
Adriaan van Eerd
|
nr. 2 Adriaan Mighielse van Eerd
|
de
weduwe van Jan Rovers
|
nr. 3 de weduwe van Jan Rovers van
Groenendaal
|
‘t
huijs van Jan de Wever eerst gebouwt
|
-
|
|
nr. 14 Anthonij Janz van Dungen
|
|
nr. 22 Jan Willem Teunen
|
|
nr. 21 de weduwe van Johannes Jan Geerts, het huis is in
1728 verzet naar de overkant van de weg naar Veghelse
grond
|
|
nr. 23 heeft eertijds gestaan het huis van Lambert van
den Oever, staat nu over de straat
|
|
nr. 24 Onder Rode, in dispuut tussen Roij en Veghel
|
|
nr. 6 huis en hof en Rooms kerken huijs, daar den Roomse
priester woont
|
|
nr. 8 Capel in D’Eerde
|
|
nr. 16 hoeve ‘t Hartveld
|
|
nr. 17 Dirk Aart Jan Willems (Krijtenburg)
|
|
nr. 18 Peter van de Locht (Krijtenburg)
|
|
nr. 19 Jan de Vroom (Krijtenburg)
|
|
nr. 20 De weduwe van Jan Baltusse van de Rijdt, welke
hoeve eertijds aan de overzijde van de weg gestaan heeft
en toen onder St. Oedenrode hoorde.
|
In 1764
werd afgesproken dat ook het huis met aangelag van Paulus
Aelbers Vervoort op de Cuilen, plus nog enkele nader genoemde
percelen, onder Rode zouden horen. (OAA Veghel, II-B-543,
12-4-1764)
Het
maatboek van 1792
Op de
linkse kaart staat aangegeven uit welk perceel men in de
achttiende waar betaalde voor de verponding. Op de rechtse kaart
staat aangegeven welke percelen volgens het maatboek van 1792
onder Sint-Oedenrode hoorde (rood gearceerd) en welk perceel
onder Veghel (geel gearceerd). Op beide kaarten is het
Schijndelse gebied groen gearceerd.

Verponding te Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel Maatboek
1792, Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel
Vergeleken
met de verponding in de achttiende eeuw heeft Veghel in Eerde in
1792 behoorlijk terreinwinst geboekt. Ongetwijfeld heeft dat te
maken met het accoord van 1764, maar er is meer aan de hand.
Kennelijk werd in 1792 ook de regel gevolgd: als het huis onder
plaats X hoorde, dan behoorde ook het aangelag onder plaats X.
Dat heeft Veghel veel voordeel opgeleverd. Uit de hoeven op
Grootdonk werden bijvoorbeeld uit alle percelen in Rooi
belasting betaald. In 1583 verhuisde de hoeve naar een
perceeltje gekocht van de Veghelse gemeint. Daarna werd uit dat
kleine perceeltje belasting te Veghel betaald, maar de rest
bleef voor de verponding in Rooi belastingplichting. In 1792
kwam ook de rest onder Veghel. Mogelijk speelde er nog andere
factoren een rol. Het effect was in elk geval dat vanaf 1792
ongeveer de helft van alle percelen te Eerde Veghels waren.
De
grenzen vastgesteld in 1827
Op
27 mei 1827 werd de gemeentegrens tussen Veghel en
Sint-Oedenrode vastgesteld door Jan van Homberg, burgemeester
van Sint-Oedenrode, geassisteerd door assessor Arnoldus Kock en
door Arnoldus van Roy, burgemeester van Veghel, geassisteerd
door assessor Lambertus van den Bosch en twee leden van de
gemeenteraad van Veghel.
Ter hoogte van Krijtenburg werd
de grens van de gemeint als gemeentegrens aangewezen, zodat heel
Krijtenburg tot Veghel behoorde. Ter hoogte van Eerde raakte men
de grens bijster. Ook hulp van enkele inwoners van Eerde, bracht
weinig soelaas. Het relaas van de burgemeesters schrijft dat ‘de
onregelmatigheid der van aloud gesustineerde scheiding [het]
onmogelyk maakte dezelve op alle parcelen te kennen of voor
aannemelyk te beschouwen en weshalve wy burgemeesteren,
assessoren en leden van den raad in het hoofd dezer genoemd in
der minne zyn overeengekomen, om andermaal aan het gemelden
aaneenraking van de gemeenten St. Oedenrode, Veghel en Schyndel
te beginnen, de oude grondscheiding te volgen, in zooverre
dezelve te volgen was en voorts de onbekende of onregelmatige
gedeelten naar best denken te wyzigen en daar van omschryving te
doen als volgt’, waarna een geheel nieuwe
verdeling van Eerde gemaakt werd. Dat leidde er toe dat een
aaneengesloten gebied Roois werd.
De
grenswijzinging van 1966
In 1966
werd er tussen Veghel en Sint-Oedenrode overlegd
over Eerde. Met inspraak van de inwoners van Eerde werd toen
besloten dat Eerde voortaan onder Veghel zou horen. Kort daarna
kreeg Eerde haar gemeenschapshuis De Brink. Hiermee werd een
proces van geleidelijk toenemende Veghelse invloed in Eerde dat
in 1583 begonnen was met het verplaatsen van de boerderij van de
hoeve Grootdonk, afgesloten.
Martien van Asseldonk
|