W.C. Ackersdijck maakte aan het einde
van de achttiende eeuw een afscshrift van de uitgiftebrief van
Jekschot. Deze bevindt zich nu in het gemeentearchief van Den
Bosch (Aanwinsten 8061, p. 795-805). De slecht overgeleverde
tekst werd gepubliceerd in Camps, Oorkondenboek
van Noord-Brabant, deel I, nr. 835. De oorkonde dateert van
12 januari 1311 en wordt door Camps als volgt samengevat.
Jan II, hertog van Brabant, verklaart dat Willem die
Cruudener het goed Jekschot van hem te leen houdt en dat
deze het op zijn beurt bij gedeelten te leen en te cijns
gegeven heeft aan een aantal mannen; voorts schenkt de
hertog Willem die Cruudener diverse goederen, rechten en
inkomsten in Jekschot, Liempde en St. Oedenrode, en regelt
de rechten en verplichtingen tussen hemzelf en Willem die
Cruudener en tussen laatstgenoemde en diens mannen.
Hier volgt nu de volledige tekst
met in cursief uitleg en commentaar. De oorkonde
bestaat uit 2 delen.
DEEL 1 VAN DE OORKONDE
1.
Wij Jan bij der gratien Godts hertoge van
Lotrijck, van Brabandt ende van Limborgh alle den geene die
deese presente letteren sullen sien salut met oirconden der
waarheid.
Wij doen te wetene dat Willem die Cruudener, onse
lieve porter in Brusselle ende onse getrouwe man heeft
uitgegeven een goed dat hij van ons hout te leenen in erflijke
chijnsen ende in leenen met onse raden ende mits onse consente,
dat genoemd is Yecscot ende geleghen is in ons herschap van
Sinte Oeden Rode, den welke goed die voorseijde Willem van ons
gecreght te eenen tijd dat leden es, met rade onser edel liden
ende onzer rentemeesters heer Diederic die Loese ende Henric de
Lombart over eene sommen van penningen die wij Willem
voors(creven) schuldig waaren.
Voorts soo eest te wetene dat deese voorseide Willem ons sider
opdroeg den voorseide goede en ontfinck van ons te leenen voor
onse hooge mannen, ende bekennen dat die voorgenoemde Willem
here ende gifter is van voorseiden goede.
Willem die Cruudener, poorter van Brussel, heeft enige tijd
geleden een leengoed gekregen van de hertog van Brabant als
aflossing van een schuld. Dat goed heet Yecschot en ligt in
het ressort van de schepenbank van Sint-Oedenrode. Willem
heeft dit goed weer met toestemming van de hertog aan
anderen uitgegeven als cijnsgoed en leengoed.
Er staat dat Willen grond als
leengoed kreeg en dat vervolgens weer als leen- en cijnsgoed
aan anderen uitgaf. Daarbij is een beetje onduidelijk of
Willem alle grond die hij van de hertog kreeg weer als
cijns- en leengoed uitgaf. Ik denk van niet omdat de grond
rondom het huis van Jekschot (Leijenborch) later door Willem
rechtstreeks van de hertog in Leen gehouden werd. Dat deel
werd dus niet aan anderen als cijns- of leengoed gegeven.
2.
Dit sijn die geene die dyt goed ontfaan hebben in Yecschot, dat
wiele eene woustine was, ende hodent van den voorgenoemde
Willemen te leene ende te chijnsen.
Er staat dat het goed dat
Willem als cijns- of leengoed aan anderen uitgaf eertijds
wildernis was. We geven de tekst in de vorm van een tabel,
waarbij we de bedragen in modern nederlands uitgeschreven
hebben.
Nr.
|
Leen- of cijnsgoed
|
Naam van leen- of cijnsman
|
Oppervlakte en beschrijving
|
Jaarlijkse last aan de heer van Jekschot
|
1
|
Leengoed
|
Gijsebrech van den Velde
|
12 boendere landts
|
24 hoenderen
|
2
|
Leengoed
|
Aert van Vlederaken
|
12 boenre landts
|
24 hoenderen
|
3
|
Cijnsgoed
|
Aert van Vlederaken
|
14 boenre
|
4 ponden en 4 schellingen
|
4
|
Cijnsgoed
|
Heerbert van den Limbeke
|
de hoeve die Lonijs van Erppe begraven hadde, die hout
17 boenre
|
6 ponden en 40 hoenderen
|
5
|
Leengoed
|
Heerbert van den Limbeke
|
wat deese voorseide hoeve beter es dan voorseide tsiens
dat heeft hij van Willeme te leene, ende om sin leen te
betren heeft Will(em) gegeven 3 boenre heide
|
mids deese 3 boenre heijden, soo sal hij Willemen elcs
saers twee ossen wede ende hoden
|
6
|
Leengoed
|
Wouter van der Vulen
|
12 boenre
|
-
|
7
|
Leengoed
|
Willem van Sichenen
|
LII (52) boenre met hem vierdere
|
17 ponden en 6 ganzen
derre mannen es hij selve een ende sijn sone een; daar
toe sal hij 2 manne bringen, soo wanneer dat se Willem
te doen heft ende his hem vermaent; ende waar dat sake
(dat hij) daar inne gebrake, soo sode sijn oir dat leen
ontfaen van voorgenoemde Willem sijne heere met 4
hergeweijde.
Voert soo est te wetene dat die twee mannen die hij
Willemen mit hem bringen sal, moeten sijn alsoo goed
alse hij selve ende hulde swerren gelijk andere seine
mannen
|
8
|
Leengoed
|
Willem van Sichenen
|
daer voore heft hij een boenre heijden ende 1 strate te
sijne goede mede te comen, welke straten hij hoden sal
ende vreden op de seide te Roufs Verdonck (zie nrs. 21
en 22) waert sonder schade sinre gebeure (= geburen).
|
Voordane soo sal hij hem weden 4 hoed quics (= 4 stuks
vee) ofte 4 ossen in de voorgenoemde 14 boenre
|
9
|
Cijnsgoed
|
Willem van Sichenen
|
4 boenre
|
20 schellingen en 1 mud haver
|
10
|
Cijnsgoed
|
Willem van Sichenen
|
ende 6 hoenre ende 15 s. van 1 aghten deel van 1 boenre
ende 1 en(?) van een aghtendeel van 1 boenre
Mogelijk te lezen als: ende 6 boenre omme 15
sc(hellingen), ende 1 aghtendeel van 1 boenre omme 1
sc(helling)
|
11
|
Leengoed
|
Willem van Hanevelt
|
18 boenre
|
3 ponden en 6 ganzen
|
12
|
Leengoed
|
Willem Willems soone van Hanevelt
|
8 boenre
|
-
|
13
|
Leengoed
|
Jan Willems soone van Hanevelt
|
12 boenre
|
16 schellingen en 12 ganzen
|
14
|
Cijnsgoed
|
Jan van den Heuvel
|
1 boenre
|
8 schellingen en 2 hoenderen
|
15
|
Cijnsgoed
|
Jan van den Heuvel
|
6 boenre
|
42 schellingen en 12 hoenderen
|
16
|
Cijnsgoed
|
Jan van den Heuvel
|
2 boenre
|
10 schellingen en 1 gans
|
17
|
Cijnsgoed
|
Jan van den Heuvel
|
11 boenre
|
42 schellingen en 10 hoenderen
|
18
|
Leengoed
|
Jan van den Heuvel
|
wat dit goed beeter es dan deese voorseijden tsins dat
houd hij van Willeme te leene, ende om sijn leen te
beeteren heeft hem die voorseide Willem 1 boenre
toegegeven
|
-
|
19
|
Leengoed
|
Henric van Ginderdore
|
4 boenre
|
2 ganzen
|
20
|
Cijnsgoed
|
Henric van Ginderdore
(dieses geselle?) Franke sijn soone
|
4 boenre
|
28 schellingen en 4 ganzen
|
21
|
Leengoed
|
Rouf Verdonc
|
8 boenre
|
46 schellingen en 8 ganzen
|
22
|
Leengoed
|
Rouf Verdonc
|
ende omme haar leen te beeteren soo heeft hem Willem 1
boenre toegegeven
|
-
|
23
|
Leengoed
|
Rouf van Scoveere
|
6 boenre
|
42 schellingen en 6 ganzen
|
24
|
Leengoed
|
Rouf van Scoveere
|
Omme sijn leen te beteren heeft hem Willem een half
boenre toegegeven
|
-
|
25
|
Leengoed
|
Hendrik de Witte ende Jan sijn zoone
|
15 boenre
|
5 ponden, 5 schellingen en 15 ganzen
|
26
|
Leengoed
|
Hendrik de Witte ende Jan sijn zoone
|
Omme haar leen te beteren heeft hem Will(eme) 1 boenre
toegegeven
|
-
|
27
|
Leengoed
|
Daniel Lips zoone
|
2 boendere
|
-
|
28
|
Cijnsgoed
|
Daniel Lips zoone
|
10 boenre
|
3 ponden, 10 schellingen en 10 ganzen
|
29
|
Cijnsgoed
|
Heer Willem van Merwijk, kanonik van Rode
|
4 boenre
|
32 schellingen en 8 hoenderen
|
30
|
Cijnsgoed
|
Heer Willem van Merwijk, kanonik van Rode
|
6 boenre
|
32 schellingen
|
31
|
Cijnsgoed
|
Heer Willem van Merwijk, kanonik van Rode
|
1 stukke lands dat gelegen es tusschen der kerken van
Eerschot ende den Lare in beijde zeijden skerkewegs
|
40 schellingen
|
32
|
Cijnsgoed
|
Heer Arnout die persoen in Eerschot ende heer Jan coster
in derselver kerke
|
4 boenre
daar uijt heeft Willem gegeeven ons Vrouwen otaar daar 8
s(chellingen) ende Sinte Udtens otaar daar 8
s(chellingen) sjaers sijn jaergetide ende sijns wijfs
eeuwelijke op te doen
|
28 schellingen en 4 hoenderen
|
33
|
Cijnsgoed
|
Gielis van den Lare
|
16 boenre
|
4 ponden
|
34
|
Cijnsgoed
|
Otte ende Aerd Diederickx kijnder van den Velde
|
8 boenre
|
46 schellingen en 8 ganzen
|
35
|
Cijnsgoed
|
Hessel Franken soen
|
6 boenre
|
30 schellingen en 8 hoenderen
|
36
|
Cijnsgoed
|
Hendric van den Eende en Henderic van der Hagen
|
8 boenre
|
46 schellingen en 8 ganzen
|
37
|
Cijnsgoed
|
Hendrik van der Eijke
|
5 boenre
|
35 schellingen en 10 hoenderen
|
38
|
Cijnsgoed
|
Wouter die snider
|
1 boenre
|
5 schellingen
|
39
|
Cijnsgoed
|
Hendrik van der Vort alse momboir te Hille behoeft sier
zuster
|
1 boenre
|
5 schellingen
|
40
|
Cijnsgoed
|
Godevaard van de Gever
|
4 boenre
|
30 schellingen en 8 hoenderen
|
41
|
Cijnsgoed
|
Maes van den Heuvel
|
4 boenre
|
20 schellingen, 2 mud haver en 8 hoenderen
|
42
|
Cijnsgoed
|
Maes van den Heuvel
|
eenen half boenre ende 1 dachwant
|
8 schellingen
|
43
|
Cijnsgoed
|
Maes van den Heuvel
|
eenen half hont
|
1 hoen en 4 groten
|
44
|
Cijnsgoed
|
Maes van den Heuvel
|
van 1 stuk landts en (ws. van) een hon(t?)
|
12 schellingen
|
45
|
Leengoed
|
Jan de Bere
|
een boenre landts; daar af sal hi alle den geene die
uijte Yecschot verleent zin van Willems wegen (panden?)
alse Willem te doen heeft ofte sin oer. Daar toe heeft
hem Willem gegeven die vostrie van Yecscot
|
-
|
Klik hier
voor de ligging van (een deel van) dit cijns- en leengoed.
3.
En wij an bi der gratien Godts hertogen voorgenoemde doen cont:
- alle de geenen die verleent sijn uijt deese
voornoemde guede van den voorgenoemde Willem houdent van hem
tonsen regt van Brabant ter leen.
- Voordane soo hebben alle die geene die Willems man
sin gewilcort wat dat haar tsins goed beter is ende worden mag,
die bate volget altoos den leene.
- Voort wie sijn goed verkoop oft verwandelt, salt
opgeven met 3 sc(hellingen), ende met 3 s(chellingen) salt men
van den here ontfaen, dats te verstane tsins goed.
- Voert wie sin goed den heer opgeven sal, hi salt
opgeven mit vonnisse ende met volre scout(?).
Voor het leengoed van Jekschot geld het Brabantse recht.
Cijnsgoed dat groter blijkt te zijn, is automatisch
leengoed. Bij verkoop of ruil van cijnsgoed moet 3
schellingen betaald worden. De laatste regel heeft
betrekking op het verheffen van leengoed.
4.
Hier waaren over van ons t'alven te Willems orbare voorgenoemt
eersame liede ende wise:
- Wouter Thoyart onse scothette ende rentmeester van den
Bossche,
- her Lambrecht, deken, ende die capittel van Sente Oeden Rode,
alse orconde,
- Wouter die Snider,
- Jordaen die men hiet Rodse,
- Henric van Riesinge,
- Willem van Risinge,
- Henrijc van der Smisse,
- Wrederijc van Pandelaar
- Hendrik die men heet Scade,
schepenen van Sente Oeden Rode, daar toe vermaand, ende
- Rogier van den Hole,
- Rogier van den Bhogarde,
alle onse mannen,
- Jan van Vlederacke, ende
- Gielis die smit,
gesworne van der selver steeden,
alle alse orconden over deese voorgenoemde voorwaarde vermaant.
Getuigen zijn:
- de schout van 's-Hertogenbosch
- de deken van het kapittel van Sint-Oedenrode
- de 7 schepenen van Sint-Oedenrode
- 2 leenmannen van de hertog
- 2 gezworenen van Sint-Oedenrode
Hiermee eindigt het eerste
deel van de oorkonde.
DEEL 2 VAN DE OORKONDE
5.
Ende want wij Willem onsen man sijn leen betren wille, soo
geeven wij hem:
- 11
groote saers ewellike, die Ghisebreght van den Broeke ons gelden
sode ofte sine oere van 11 boenre landts in Yecschot,
- 2
s(chellingen) groote van 2 boenre die Jan van Rode van ons
houdende was,
- ende 6
s(chellingen) groete van den goede dat Jan van den Heuvel
hodende es op Monec hofstaet gelegen in Yecscot.
- Voert soo
geven wi den voorgenoemde Willemen 12 s(chellingen) sjaers quite
die hij ons plag te geldene van sin visserie die hi van ons
houd, die gelegen is tussen der brugge van Wolfswinkel ende
Gielis goet van der Lare te Yecscot.
Dit sin die tsinsen die wi bekennen Willemme voorgenoemde in
onser gemeente van Rode:
- Rogier van den
Bogharde hout van Willem Fremanant van 17 boenre in Eijmons
uijtfank van den Hote Willem was (noot in oorkondeboek: er
is een tekstlacune in deze regel), elken boenre om 5
s(chellingen) sjaers ende 2 hoendere op de mate (?).
- In die 12
boenre die Heselt van Rode gecregt jegens Willeme, daar wi
warande af sin, bekenn wij hem 12 s(chellingen) sjaers gelegen
in onser gemeente van Rode.
Dit sijn die tsinsen die wij hem bekenne in onse gemeente van
Limde:
- aan 36 boenre
die Aart Isebrandt onse portre van den Bossche gecregt jegens
den voorgenoemde Willemen met onsen wille en daar wij warant af
sijn, ane elke boenre eenen groote tornoysen saers, dats te
verstane 36 s(chellingen) grooten sjaers;
- van 20 boenre
die Jacob van den Berghe ende die kinder van Kollen broers ende
heur geselschap gekregen jegens den voorseide Willem, daar wij
warand af zijn, 1 s(chellingen) van den boenre sjaers, dats te
verstane 20 s(chellingen) groote saers;
- nog 9 boenre
ter selver steden die Jacob van den Berge, Jan die Honesche van
Boucestele, Henric Stimple em Henric Manijs zoone gekregen
hebben van den voorseide Willem, daar wi warand af sijn, van
elken boenre 6 s(chellingen) ende 10 s. (moet zijn 10 d. = 10
penningen)
De hertog schenkt aan Willem ook nog:
- 11
groten per jaar die Ghisebreght van den Broeke aan de Hertog
betaald uit 11 bunder land in Jekschot
- 2
schellingen uit 2 bunder betaald door Jan van Rode
- 6
groten betaald Jan van den Heuvel uit de Monec hofstaet, gelegen
in Jekschot
- de
Hertog scheldt Willem de 12 schellingen per jaar kwijt, die
Willem betaald uit de visserij tussen de brug van Wolfswinkel,
en het goed van Gielis van den Lare te Jekschot.
Verder krijgt Willem de volgende cijnzen te Rode:
- 17
bunder à 5 schellingen + 2 hoenderen per jaar (tekst in
oorkondeboek is onvolledig)
- 12
schellingen uit 12 bunder
En in Liempde:
- 36
groten uit 36 bunder
- 20
schellingen uit 20 bunder
- 9
bunder à 6 schellingen + 10 penningen per bunder
6.
Voorts soo bekennen wij den voorseide Willem 6 boenre in onse
gewelt van Limde.
Voort soo geeve (wij) den voorseide Willem volcomen gewelt in
onse woude van borninge ende van timmeringe tote alle sijne
goederen hier voorgenoemd, gelijk dat ander onse manne
voormaals geplegen hebben daar, ende ook van eijckerne (=
akeren) te siene besten (= beesten), ende wij bekenne wel dat
hij deese gewelt in siene oude carten heeft die hij voore van
ons (gecregen) heeft van den voorseide goede van Yecschot.
Wij beveelen onse scotette van Rode ende onsen vorster dat si
Willem doen hebben elk saers 40 wagen sine berninge t'huis te
voeren sonder sine kost.
Voert soo Geven wij den vorseide Willem magt eene molen te
settene waer hij hem best gelegen es te sinen goede, eest op
sinen erven of op den onse, ende den wint datter toe behoort.
Voort soo hebben wi hem verleent een huijs dat staet te Rode ane
Sint Oedekerke met allen dien dat daar toebehoort, na sher
Lambreghts lijf deken te Rode, ende daar toemagt te neemen
timmeringe ende borninge (tot) dat huijs behoef ende (dat) huis
mede te betren, behodelijk dat Willem ende sine nacomelingen dat
huis open selen hoden te onse behoef ende te ons oiren.
Voort soo eest te wetene dat alle die geene die tsins schuldig
sin in Yecscot aan den voorgenoemde Willem, selen altoos
geven ende gelden hem of den geene die na hem coomen sullen,
dire oire af selen sin, op alderheijligen dag, dats te verstane
eenen grote tornosen van skoningx munte van Vrankerike goet ende
custbaar voor 16 s(chellingen) gerekent ofte werde daar af in
andere paymente.
Voort soo geven wi den voorseide Willem magt te pandene die hem
sinen tsijns niet ne geven ten dag voorgenoemde, waar dat sij
binnen onsen lande geseten sijn, sonder eenige ander regt toe
vermanen(?), ende te nemene die boute na des landts regt.
Willem krijgt ook:
- 6
bunder in 'onse gewelt van Limde'.
-
Het recht om in het woud van de hertog brandhout en timmerhout
te halen en om er beesten te laten akeren. De hertog verklaart
dat Willem deze rechten heeft in een eerdere oorkonde die hij
van Jekschot van de hertog kreeg. Vermoedelijk is die eerdere
oorkonde in deze oorkonde gedeeltelijk opgenomen (deel 1).
De schout en vorster van Rode moeten Willem elk jaar gratis 40
wagens brandhout leveren.
-
Willem mag een molen zetten op zijn goed, of het goed van de
hertog. Voor zover bekend is deze molen nooit gebouwd.
-
Het huis te St Oedenrode aan de Oda kerk, maar de hertog moet
het mogen gebruiken. Dit is het Hertogshuis de opvolger van het
huis van de heren van Rode.
-
de cijnzen aan Jekschot moeten op Allerheiligen betaald worden.
1 Grote Tornose van de Koning van Frankrijk wordt voor 16
schellingen gerekend. Een schelling was een rekenheid van 12
penningen. Hier wordt de toen gangbare penning payment bedoeld,
waarvan er 16 in 1 groot gingen.
-
Willem mag degene die de cijns niet betalen beboeten.
7.
Dit sijn de pale van Yecschot:
-
van Jans huijs van Sontevelt op Rudebroek,
-
van Rudebroek op Michiels huijs,
-
van Mighiels huis op de Vogel hutte,
-
van de Vogel hutte op dende van Brestert op de side te Lieshout
waart,
-
ende van dien eende van Brenstert op den eerste grave Jans van
Zontvelt agter sijn huijs regt jegens onsen bosch van Lint.
Voort wat binnen deese voorseide pale gelegen es, gemeeten ende
ongemeeten, daar bekenne wij den voorgenoemde Willeme alrande
herschap op sonder hoge gerigte, dats te verstaan lijf ende let,
dat drage wi an ons.
Binnen de genoemde grenzen krijgt Willem de de heerlijke rechten
zonder de hoge rechtspraak.
Klik hier
voor een
bespreking van de grenzen.
8.
Voort soo beveelen wij alle onse scothette, rentmeesters ende
hen alle die ambagt van ons hoden, dat sij den voorseide Willem
bijstaan gelijk ons selve.
Ende wij Jan bi der gratien Godts hertoge voorgenoemde geloven
ende hebben gelooft den voorgenoemde Willem onsen man ende
sijnen nacomelinge geregte warand te siene van alle dese
voorseide goede jegen alle die geene die hem hem hier toe regt
vermeten mogten, ende bevelen onse oiren die na ons coomen
sullen dat sij alle dese stukke hoden gelijke wijse dat sij hier
beschreven sijn.
Ende omme der mere sekereijde soo hebben wij onsen segel gedaan
aan deser letteren.
Gegeven te Brussele, int jaar ons Heere doe men schreef MCCC
ende thien, twelve dage in loumaant.
De schout en rentmeesters moeten Willem helpen. De hertog
verklaart zich aan deze oorkonde te houden. Brussel, 12
januari 1311
EINDE VAN DE OORKONDE
|