De moord op Mie de Heks In 1955 vertelde de Erpse pastoor Meuwese over een Mie de Heks in zijn boek over de geschiedenis van Erp: 'Er heeft daar niet ver van 't Gericht (Het Gerecht op Jekschot) in vroeger dagen een kroegske gestaan. Daar woonde Mie de Heks. Er waren meer zogenaamde heksen in Erp. Gewoonlijk woonden ze achteraf, ergens op de hei. Vaak stonden er bij haar huiske oude wilgenknoten. Deze hebben de eigenaardigheid, dat ze 's nachts licht afgeven. Als iemand met zijn hand daaraan kwam, werd zijn hand een en al vuur. Twee jagers gingen op de patrijzenjacht en liepen over de grond van zo'n heks. Ze kwam buiten en riep hen na: "Ge zult vandaag geen patrijzen zien." En werkelijk, ze liepen de hele dag, maar zagen er geen enkele. Tegen zonsondergang kwamen ze weer langs het huis van de heks. "Hoe is 't gedaan?" vroeg ze. Ze moesten erkennen, dat ze niets geschoten hadden. Terwijl ze verder gingen, hoorden ze van alle kanten de patrijzen kraaien, maar ze zagen er geen enkele vliegen. Een andere jager zag dicht bij het huis van een heks een haas op z'n achterste poten zitten. Poef! Maar de haas bleef rustig zitten. Daar snap ik niets van, dacht de jager, en hij ging terug naar huis, waar z'n oude vader ziek te bed lag. "Jongen," zei de vader, "wat ge nou doen moet. Ge moet de patroon uit uw snaphaan nemen en de kop er van in wijwater dompelen." Of het toen gelukt is, zegt de geschiedenis niet, maar dit is zeker, dat vader en zoon niet vrij van bijgeloof waren. Ook anderen hadden vaak moeite, als ze voorbij het huis van een heks kwamen. Een boer die een kar zand geladen had, kon er z'n paard maar niet voorbij krijgen; hoe hij ook sloeg, het paard verzette geen stap, en hij moest z'n kar wel omstoten. Anderen reden pardoes in de sloot, als ze voorbij het huis van een heks kwamen. En 's nachts gingen de heksen er op uit. Er waren boeren die 's morgens hun paard op stal vonden druipend van zweet en met verwarde manen. Daar was dan een heks mee uit geweest. Dan legde men de volgende avond wel eens twee houtjes dwars over elkaar in de voederbak tegen de heksen. Waar Mie woonde aan 't Gericht, waar vroeger nu en dan de doodstraf voltrokken werd, was het wel een uitgezochte plaats voor mysterieuze lichten, voor vuurmannen en heksen. Als daar 's avonds iemand op de weg zijn pijp aanstookte, was het geen wonder, dat mensen op een afstand meenden, dat er een vurige krombos op hen afkwam. Langs het Gericht over de hei liep vroeger de weg naar Eindhoven. Boeren die met schapen of met vlas naar Eindhoven gingen, pakten bij Mie nogal licht een borreltje voor de goede verstandhouding. Een honderd jaar terug was er een Erpenaar pastoor in Bergeijk. Als zijn neven hem met de kar naar Eindhoven brachten, wilden ze een omweg van een kwartier maken, om niet langs Mie te komen. "Wat doet ge nou?", zei de pastoor. "Ge rijdt er mij langs." Hem deed de heks niets. Maar twee schepers, die 's nachts op de hei bleven met hun schapen, hebben het er minder goed afgebracht. Ze hadden bij Mie ook een of meer borreltjes gedronken. Terug bij hun schapen lagen ze op hun rug naar de wolkenloze hemel te kijken. "Wat is het toch mooi weer," zei de een. "awwe ze nou maar zat," zei de ander. Een kwartier later verzuchtte de een: "Ik wou, dat ik een wei had zo groot als de hemel." Weer na een kwartier verzuchtte de ander: "Ik wou, dat ik zoveel schapen had, als er sterren aan de hemel staan." Een minuut of tien daarna zei de eerste: "Waar zoudt ge dan oew schapen laten weiden? Op jouw wei," antwoordde onmiddellijk de tweede. "Daar zult ge wel afblijven." - "Dat zullen we eens zien." En reeds waren ze opgesprongen. De ene klap volgde op de ander. Hun scheperschop kwam er aan te pas. En toen hebben die scheperkens elkander doodgevochten. De waardin, de heks, had er totaal geen schuld aan. Evenmin als aan het volgende. Ze had een snijder gevraagd om bij haar te komen naaien. Dat kwamen vroeger de snijders doen in de huizen. "Durfde gij dat?" zei men tegen de snijder. "En waarom niet? 't Is overdag een doodgoei mens." Bovendien hield hij wel van een borreltje. De snijders waren gewoon om in de huizen op tafel te gaan zitten in de wan. En zo zat ons snijderke in de wan en naaide. Intussen was de vrouw in de haard aan 't boteren. Ze had haar stand op een verhoogsel gezet en onder dat verhoogsel een teller (schaal). Nu zag de snijder, dat de vrouw op een stukje papier letters schreef en dat briefje in de teller legde. Wat zou ze toch met dat briefje voor hebben? dacht de snijder. Zo gauw de vrouw naar buiten ging om water te halen, - want de stand moest ooit begoten worden, - pakte de snijder het briefje, en weer zat hij op tafel en probeerde de letters te lezen. Maar de vrouw verraste hem, ze was zo weer terug. De snijder duwde toen het briefje onder zijn broek. Mie boterde door, ze keek al eens naar de teller, maar ze kreeg er geen boter in. Wat kom ik toch nat te zitten, dacht de snijder. Hij voelde eens, en jawel hij zat volop in de boter. "Kijk, hebt gij me gekuld, lelijke snijder?" zei de vrouw. Zijn vrienden lachten met hem, en zeiden dat hij in 't huis van de heks bijzonder geboft had.' Tot zover pastoor Meuwese. Waarheid? Verzinsels? Er wordt ook over Mie de Heks verhaald in het Noord-Brabants Sagenboek: 'Hannes van Rooy moest een kalf gaan leveren in Veghel, en het was al donker toen hij door Zijtaart trok. Plotseling kwam Mie de Heks te voorschijn en zei: "As ge nie' aanlegt, dan beheks ik oe." Hannes legde van schrik aan en een oud manneke bracht bier, maar de heks kreeg Hannes niet meer te zien. Even later trok hij weer verder en toen hij midden in de hei was, stond er plotseling een vrouwke voor hem, die vroeg: "Mag ik meerijen?" "Ja wel, waar woonde gij?" "In Veghel," antwoordde ze. In Veghel gekomen, zei Hannes tegen het vrouwke: "Nou zal de er af moeten." "Wa' ben ik oe schuldig?" vroeg ze. "Niks," zei Hannes, maar het vrouwke duwde hem toch gauw wat in de hand. Thuis gekomen zei hij tegen zijn vrouw: "Ik heb toch wat verdiend onderweg" en hij wilde het geldstuk dat hij van 't vrouwke gekregen had uit zijn zak halen, maar in plaats daarvan haalde hij er een dikke pad uit. Diezelfde nacht moest hij er drie keer uit omdat het paard door een onzichtbare hand werd losgemaakt.' Willem van Stiphout (geboren in 1919) hoorde het volgende verhaal toen hij 6 jaar oud was, van zijn grootmoeder Barbera van Eerdt. Het moet zich rond 1884 afgespeeld hebben: Op het begin van de heide naar Lieshout woonde een heks. Die had een kroeg en als je niet aanleggen wilde, gebeurde er wat met je verder in de heide. Barbera vertelde dat ze er een keer met haar ouders langs kwam. Barbera´s vader Gerard van Eerdt dacht er niet aan om daar aan te leggen, want wat zou er gebeuren? Niets! Hij kwam nooit in een kroeg en waarom zou hij nu van schrik daar aan gaan leggen. Nee, doorvaren zouden ze! Alleen Barbera keek met angstige ogen of ier iets te zien was bij die kroeg. Ze waren nauwelijks voorbij, of er kwam een lange magere roodharige vrouw voor de perkamente ongeverfde raam. Toen ging een knarsende deur open en uit de wijd geopende mond, waarboven een grote neus, kwam een krijsend geluid: “Dat zal je berouwen.” Allen keken recht vooruit, behalve Barbera, die trok het zich aan, die had er teveel van gehoord. Ze mocht er niet over praten, door de anderen werd er mee gespot. Ver in de heide gebeurde het: het wiel liep van de kar. Barbera viel in het mulle zand, het paard kon maar net de kar staande houden, een paar vuisten kwamen omhoog, er werd hard gepraat, maar er moest hard gewerkt worden, om weer verder te komen. Waar woonde Mie de Heks? Wie was ze eigenlijk? In het sagenboek van Noord-Brabant wordt een aantekening van August van Breugel uit 1899 aangehaald met een meer concrete aanwijzing: 'Mie de Heks hield herberg te Zijtaart onder Veghel en wanneer je er voorbijging en er niet aanlegde, riep ze je na: "Ik zal je beheksen." Ze zei het één keer te veel, want ze werd omstreeks 1890 vermoord langs de weg gevonden.' In de aantekeningen van Van Breugel, die nu in de Universiteit van Tilburg bewaard worden, was Mie de Heks niet te vinden. Het spoor leek dood te lopen. Het parochie-memoriaal van Zijtaart gaf onverwacht een nieuwe aanwijzing: Daarin staat onder de gebeurtenissen van 1887 vermeld: 'in October werd Maria Verhoeven, bijgenaamd Mie de Heks, komende van St. Oedenrode, onderweg door den persoon die haar vergezelde gruwelijk vermoord'. Johan van Nunen, geboren in 1922 en opgegroeid op Jekschotstraat 5 (huidig adres) vertelde op 4 september 2006 desgevraagd: "Een Heks? Heeft er vroeger op Soffelt gin heks gewoond? Ja, dat vertelde ons vadder. Ik was toen nog zo'n klein jong. De boeren moesten daar aanleggen, anders liep er een rad van de kaar. Mar ons vadder gaf doar niks um. Die reej er gewoon langs. Zo dik. En nooit niks gebeurd. Maar aander mensen, sommigen, die han er schrik van. Tja, waar woonde ze? ... Hi ze nie gewoond, doar, waar Jan Middegaal gewoond hi?" Verder onderzoek toonde aan dat Johan van Nunen gelijk heeft, ja, daar woonde ze: Mie de Heks. Haar huis stond komende van Zijtaart en Zondveld richting Mariahout ter hoogte van de Heihoef aan de linkerkant van de weg. Net voor de bocht. Het was het laatste huis dat nog bij de gemeente Veghel en de parochie Zijtaart hoorde. Het staat er nu niet meer. Uit de burgerlijke stand en het bevolkingsregister van Veghel blijkt dat Mie de Heks op 27 april 1847 in Lieshout geboren was als Anna Maria, dochter van Adriaan van Deurzen en Johanna Thibos. Op 18 juli 1872 kreeg ze een buitenechtelijk kind, Martinus. Op 18 augustus 1879 trouwde Anna Maria met Hubertus Verhoeven, die op 22 maart 1843 in Schijndel geboren was. Haar zoontje kreeg toen de achternaam Verhoeven. Op 11 oktober 1879 vestigde het echtpaar zich in het huis op Jekschot. Uit het huwelijk werden geen kinderen geboren. Het zoontje deed op 30 maart 1884 zijn Eerste Communie in de kerk van Zijtaart en enkele maanden later, op 25 juni, ook zijn vormsel. Maria van Deurzen, bijgenaamd Mie de Heks, werd op zondag 16 oktober 1887 vermoord. In de gemeentearchieven van Sint-Oedenrode en Veghel is wat correspondentie over deze moord bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat nog op de dag van de moord iemand uit Sint-Oedenrode naar de officier van justitie in Den Bosch gestuurd werd om de moord te melden. De officier gaf verlof het lijk te begraven. Dat bericht werd de volgende morgen doorgestuurd naar Veghel. Het lijk bevond zich toen in het huis van van haar echtgenoot Hubertus Verhoeven aan de Heihoef. Mogelijk is Hubertus gaan zoeken, of werd hij door anderen gewaarschuwd en heeft het lijk zelf met een kar naar huis gebracht. Op maandag 17 oktober werden getuigen gehoord die Mie nog gezien hadden en die haar vonden. Men nam aan dat ze vermoord was door de persoon die haar vanaf St. Oedenrode over de eenzame weg door de hei vergezeld had. Het proces verbaal werd op dinsdag naar de officier van justitie gestuurd. De officier stuurde het verslag de volgende dag retour stuurde. 'Want', zo schreef hij, het verslag 'is niet volledig op het punt van de vermelding van de oorzaak van den dood aan het slot. Daarbij moet toch ook worden vermeld welke de oorzaak van de bloeduitstorting is; deze toch kan ook gevolg zijn van eene beroerte welke in casu niet heeft plaats gehad. Het zware bloedverlies heeft zeker ook tot den dood bijgedragt. Daarom wenschte ik ook wel er in vermeld of er minder bloed in het lijk was dan bij een normaal mensch.' Hieruit blijkt dat Maria veel bloed verloor, mogelijk vanwege een harde slag met een wapen of door messteken.
Antoon Vissers vond in de rechterlijke archieven de
schuldige: de 48-jarige Lambertus Goossens uit Uden, bijgenaamd Bertus
Poep, of Poppe. Bert had Mie 3 gulden gegeven omdat hij met haar
'gemeenschap gehouden had'. Ze waren die avond en nacht vrolijk van
herberg naar herberg getrokken. Bertus wilde op een gegeven moment met
zijn zatte kop zijn geld terug hebben en er ontstond ruzie. Maar laten
we bij het begin beginnen...
Dit gebeurde in het holst van de nacht, ergens op een
stille plek tussen Sint-Oedenrode en Veghel. Bertus ging er vandoor en
nam de paraplu en de korf mee. In de korf zaten een roodgestreepte
vrouwendoek en een handdoek en het varkensvlees. De vier nieuwe klompen
van Mie, een fles jenever en een stukje in papier gewikkeld zult die
kennelijk uit de korf gevallen waren, liet hij achter, met een paar
losse centen die in alle consternatie ook op de grond gevallen waren. Martien van Asseldonk |