Zwerftochten door de Peel Traverse 27 april 1978

De koepel van het Gerecht (Foto: fotostudio Ton Hartjens

Zwerftochten door de Peel

van Peter Vink

De koepel van het gerecht

Het verstilde land tussen Mariahout en Zijtaart bestaat uit bossen en beemden, met daartussen de wijde grasvlakten, als groene pleinen van vruchtbaarheid, met de rood en witte vlekken van dromend vee en rond-om de vergezichten op een einder naar verre dorpen. De gewijde rust en de vreugde zinken in mij als balsem voor een gefolterd gemoed, dat dagelijks de last moet torsen van haast en ijver, van de wedren met zich zelf naar steeds meer bezit en steeds meer vermetele eigenwaan. Hier komt de mens tot zich zelf. Hij gaat op zijn rijwiel door het land, met de innige zekerheid dat deze eerste milde voorjaarsdag een rustpunt en een vreugde zal zijn om het herwonnen bezit van ontluikend leven, met het zicht op weer een blije, lange en koesterende zomer.

Naar Marinus Kemps

Het snelverkeer aan de overzijde van de vaart trekt rusteloos voorbij in een gedempte, vage bromtoon. Geheel en al laten de vrachtwagens en de opleggers zich niet uit het beeld verdringen. Dan zou ik naar Zondveld en het Hool moeten, maar mijn weg voert naar de boerderij van Marinus Kemps en daarom nader ik het kanaal tot op korte afstand. En waarom juist naar deze hoeve; omdat ik op het spoor kwam van de koepel van het Gerecht door de tussenkomst van meester Deben uit Erp. In zijn werkruimte zag ik een nieuw doek: een boerderij met een merkwaardige aanbouw, als een overbljfsel van een kapel of de resten van een burcht uit lang-vervlogen tijden. Mijn nieuwsgierigheid werd fel geprikkeld, want ik wilde daar binnen gaan, in deze zonderlinge koepel. Ik wilde praten met Marinus Kemps en zijn vrouw en daarom was meester Deben zo bereidwillig om de telefoon ter hand te nemen en al vast het bezoek van een kranteman aan te kondigen. Maar vóór ik afscheid nam van mijn Erpse vraagbaak en toeverlaat, opperde ik het plan om zijn doeken eens ten toon te stellen, al dan niet in samenwerking met Brabantse schilders uit de streek, die zoals meester Deben plezier vinden in het werk om kastelen, kerken en boerderijen met hun verven en hun linnen vast te leggen in de gloed van warme kleuren en dit alles met de liefde voor hun land en hun volk Een uur later zal Marinus Kemps mij verklaren waarom zijn koepel op het doek van de Erpse schilder kon komen. Meester Deben was in de buurt voor de Harmonie. Want al lijkt het, of het Gerecht door de vaart voor-goed is afgesneden van het moederdorp, toch horen ze hier terdege bij Erp. De banden zijn hecht en sterk, niet alleen met Boerdonk en Keldonk, maar ook met Erp, dat de sierlijke toren van de waterstaatskerk als een pronkstuk van speelse lijnen uittilt boven de bochtige straten. Zonder de harmonie van Erp dus geen gang naar het Gerecht en zonder meester Deben geen foto in Traverse van de koepel. Als Ton Hartjens mij dus achteraf vraagt, hoe ik in vredesnaam achter het bestaan van deze merkwaardige uitbouw ben gekomen, dan leest hij hier klaar en duidelijk de menselijke verklaring.

Muizentanden

Marinus Kemps is getrouwd met Nel Kuijpers en zij waren al op mijn bezoek voorbereid door meester Deben. Bovendien hadden zij gelezen over de bakker van Keldonk en over Toontje de Meyer, zodat ik al lang geen vreemde meer was. Ja, die koepel. Marinus Kemps zal dat eens vertellen. Ze hebben nog niet zo lang geleden bezoek gehad van een heer uit Rosmalen, die zich voorstelde als iemand van de instelling die zich bezig houdt met de zorg voor oude gebouwen en huizen. „Monumentenzorg" heet dat. En die heer zei, dat hij vanuit zijn auto aan de overkant van de vaart al zo dikwijls had gekeken naar hun koepel, met de muizentanden. Ik kijk verbaasd op, als Marinus deze vakterm in de mond neemt, want muizentanden zijn stenen die met een scherpe hoek als een sierrand uit de muur steken. Marinus heeft de term gehoord van de man uit Rosmalen en hij laat nu merken, dat hij het goed heeft onthouden. Volgens deze deskundige is de koepel een overblijfsel van een kapel die daar vroeger zou hebben gestaan. Ik denk daar het mijne over. En ik stel voor om nu eerst eens te gaan kijken. Wij gaan enkele treden van een trap op en staan dan in een ruimte met een hoge zoldering.
Aan twee zijden geeft een venster uitzicht op het land. In het midden heeft kennelijk nog een deur gehangen, maar die is inmiddels weggesmeerd en vervangen door stenen. Schijnbaar nutteloos is de koepel nog voorzien van twee nevenruimten. De ene heeft Marinus laten inrichten als wasruimte en voor een stortbad. De andere is kaal, leeg en al lang niet meer de slaapkamer waartoe het vreemdevertrek eens gediend heeft. En dit zou het overblijfsel zijn van een kapel? Het kan ook zijn, dat een vroegere en aanzienelijke landheer zijn hofstede zeer bewust heeft willen verrijken met een optrek, van waaruit hij in alle rust en afzondering over zijn domein kon uitzien.

Een mand met zilvergeld

De waarheid gaat verscholen achter de nevelen van een wazig verleden. Zeker is dat op het Gerecht een galg gestaan heeft om misdadigers terecht te stellen. Op de plaats waar drie gemeenten elkaar de hand reiken, oefende de beul zijn gruwelijk ambacht uit. Hier in de buurt heeft ook Mie de heks gewoond en aan de overkant, in het Laren, is een dubbele moord nimmer opgelost. Ik zal deze angstaanjagende geschiedenis uitvoerig vertellen. Voor vandaag volsta ik met de aanleiding.

Want als een rijke boer wijd en zijd verkondigt, dat hij naast de schouw zo maar open en bloot een mand met zilvergeld heeft staan, tart hij als het ware zijn noodlot en dan vraagt hij om nachtelijk bezoek van indringers. Volgende maal geef ik dus een waar verhaal. Dan vertel ik vanuit het Hool, waar ik gastvrij ontvangen werd door twee mannen, die aanstonds bereid waren hun werk op het land te onderbreken voor een gesprek met de man van Traverse. Terwijl ik deze regels schrijf, denk ik aan Marinus en zijn vrouw. De man zat met de foto van zijn overleden zoon in de hand. De jongen ging handbal spelen in Nisselroy maar hij is nooit meer thuis gekomen. Twee wagens rijden op elkaar. Van de inzittenden over en weer komt alleen hun zoon om het leven. Hij zat achterin en tussen twee mensen in en toch. En toch slaat de dood toe.

Het doet mij denken aan een zelfde noodlottig verhaal aan de andere kant van het kanaal. De gezinnen zullen elkaar gevonden hebben in een gemeenschappelijk leed. De geliefde beeltenis is het enige dat blijft en daarnaast wellicht nog een woord van troost en bemoediging, in deze krant, met het eenvoudige woord, in een poging om mens te zijn tussen de mensen, met de taak om te leven in vreugde en smart, in hoop en wanhoop.

 

Coll HKK Zwerftochten door de Peel Traverse 11 mei 1978

Schoonheid rond het Hool. Foto: Fotostudio Ton Hartjens

Zwerftochten door de Peel

van Peter Vink

Verhalen vanuit het hool

Op een van de dreven in het Hool hield ik twee mannen aan; zij stonden te buurten aan weerszijden van de prikkeldraad die het weiland scheidde van weg en greppel. Hun namen bleken Piet Brugmans en Jan van Rijbroek, „met een lange ij en korte pijpen", zoals mij voor alle duidelijkheid wordt meegedeeld. Voor wij het weten, zitten wij in de keuken van Jan van Rijbroek, waar vrouw en dochter voor verkwikkende koffie zorgen en waar wij het verleden oproepen met schilderachtige verhalen. Maar wij zullen beginnen met eens de oude hoeve te verkennen, die door een gang verbonden is met het nieuwe onderdak en die al jaren benut wordt als stalling en berging. Maar de opkamer en de zolder zijn ongeschonden uit de voorbije tijd tevoorschijn gekomen. Hier is nog niets veranderd. Hier zou Sjummeke weer zijn voeten op de plattebuis kunnen leggen om te genieten van een weldadige dut.

Kat op zolder

En dan zouden zijn buurjongens weer op kousevoeten naar de zolder kunnen sluipen om hun vrijmoedige spel te spelen met het vocht van overgebleven koffie. Sjummeke had immers een gruwelijke afkeer van katten. Hoe dat kwam wist geen mens te vertellen. Niet op het Hool en niet op Zondveld. Misschien had Sjummeke wel eens horen vertellen, dat Mie de heks zich in een kat kon veranderen. En misschien was zijn vrees om ook eens in zulk een dier betoverd te worden, wel de oorzaak van zijn onmeetbare, onverklaarbare en hardnekkige afkeer. Wij kunnen dat na zoveel jaren niet eens met de hulp van Piet Brugmans en Jan van Rijbroek achterhalen. Wij weten alleen dat de knapen op zolder zaten en dat zij behoedzaam een dunne straal koffie door een spleet van de zoldervloer lieten neerdalen op de konen van slapende Sjummeke. De baas werd wakker, veegde door zijn gezicht en verdacht meteen de katten uit de buurt van een zeer onkiese daad. Maar hij droogde zijn wangen en wilde weer verder slapen. Totdat een tweede straal opnieuw onze baas uit zijn sluimer wekte en toen werd de afkeer van het kattevolk luid verkondigd door een man, die tierend naar de zolder wilde, om op de trap zijn buurtjongens tegen het lijf te lopen. Het is allemaal afgedaan met een boos woord en zonder lijfstraffen. Waarschijnlijk was Sjummeke al veel te blij dat hij door koffie en niet door een echte kat gestoord was. Of ik de naam „Sjummeke" nu goed schrijf, weet ik niet zeker. Mij wordt verzocht de klank eerst uit te spreken en ik blijk deze Brabantse naam wel te kunnen benaderen, maar toch niet zo gaaf en rond te kunnen verdanken als de mensen van het Hool. Maar ze weten nu tenminste over wie wij het hebben en als ik de naam had genoemd, die ze op het gemeentehuis in Erp te boek hebben staan, had niemand geweten over wie we vandaag praten.

Piet Brugmans en de roomkar (Roomkar moet haast wel romkààr zijn, afgeleid van romme (= melk).KH

Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de aanduiding „Piet-Peere" en truike's veld. Piet had niets te maken met een perenboom, maar had een vader die Peer heette en truike's veld was de aanduiding voor een bepaalde akker. Nu is het Hool al lang het ontgonnen en rechtlijnige gebied geworden tussen Mariahout en Zijtaart, maar onze gastheren heugen zich nog de tijd dat hier alleen arme en kleine keuterboeren woonden met enkele lopesen aan grond en meer armoede dan hen lief was. Het waren de jaren waarin een goede schaatser in de herd de ijzers onderbond. Hij klauwde over de tegels naar buiten en kon over de bevroren vlakte in één stage en rechte lijn tot aan Beek en Donk rijden. Het waren de jaren waarin men vanuit Erp een spel kaarten op weg kon sturen om bij Mie de heks een fles oude klare te halen. Het waren ook de jaren waarin deze zelfde toverkol een paard vol muizen kon jagen. De tijd daartussen, dat wil zeggen tussen Mie de heks en de koffie bij Van Rijbroek, heeft Piet Brugman ruim dertig jaren bij de boeren de melk opgehaald met de roomkar. Hoe groot is het verschil tussen toen en nu. Van twee magere koeien en vier dunne varkens, naar een Amerikaanse veestapel en naar wagens vol bussen met een weelde aan melk voor de stoomzuivelfabriek. Erp is al lang als zodanig opgehouden zelfstandig te bestaan. Er moest veel vernieuwd worden en de kosten zouden schrikbarend hoog worden. Dan wordt er fel en lang vergaderd en het einde van het lied is, dat de fabriek dicht moet. De boeren kiezen een andere richting. Enkelen gaan naar Beek en Donk. Weer anderen schieten naar Sint-Oedenrode. Wie dicht bij Veghel woont heeft weer een andere mogelijkheid. Maar het beeld is verdwenen van de kar van Piet Brugmans. Nooit meer zullen we hem bij strenge vorst met zijn sterke paarden over het kanaal zien rijden omdat hij over het ijs een kortere weg kan nemen. Weer is ons een stuk ontnomen van het vertrouwde, dagelijkse beeld en wordt de kring kleiner en kleiner tot een benauwende band, die ons dreigt te verstikken order de kreet naar winst, gemak en snelheid.